ECLI:NL:GHAMS:2023:679

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
23-003202-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in verband met oplichting van kopers van gestolen voertuigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2021. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die is veroordeeld voor het medeplegen van oplichting, witwassen, opzetheling, deelname aan een criminele organisatie en poging tot diefstal. Het Openbaar Ministerie had aanvankelijk een vordering ingediend van € 13.488,20, maar heeft deze gewijzigd naar € 7.188,59, het bedrag dat het hof als wederrechtelijk verkregen voordeel heeft vastgesteld. De rechtbank had eerder een betalingsverplichting van € 6.290,02 opgelegd, maar het hof heeft deze verplichting op nihil vastgesteld vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De betrokkene had in eerste aanleg een veroordeling gekregen voor zijn rol in een criminele organisatie die zich bezighield met de verkoop van gestolen en omgekatte voertuigen. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit deze strafbare feiten. De verdediging heeft betoogd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel lager zou zijn, maar het hof heeft de argumenten van de verdediging niet overtuigend geacht. Het hof heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 7.188,59 en de betalingsverplichting aan de Staat op nihil, rekening houdend met de lange duur van de procedure en de redelijke termijn zoals bedoeld in het Europees verdrag van de rechten van de mens.

De beslissing van het hof is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op het eerder genoemde bedrag.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003202-21
datum uitspraak: 17 januari 2023
TEGENSPRAAK (bepaaldelijk gemachtigde)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2021 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 13-680157-15 tegen de betrokkene:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1991,
adres: [adres01] .

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft ter terechtzitting in eerste aanleg de ingediende schriftelijke vordering van € 13.488,20 gewijzigd en gevorderd dat het wederrechtelijk voordeel wordt vastgesteld op € 7.188,59 en dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van € 7.188,59 aan de Staat ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2017 veroordeeld ter
zake van -kort gezegd- het medeplegen van (poging tot) oplichting meermalen gepleegd, witwassen, opzetheling, deelneming aan een criminele organisatie en het medeplegen van poging tot diefstal door middel van braak. Dit vonnis is onherroepelijk.
Bij vonnis van 17 november 2021 heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 7.188,59 en, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van € 6.290,02 aan de Staat ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in de ontnemingszaak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
6 december 2022 en 17 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van
het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat het hof, evenals de rechtbank, het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststelt op € 7.188,59 en de betalingsverplichting op € 6.290,02.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting primair bepleit dat het wederrechtelijk verkregen voordeel overeenkomstig de verklaring van de betrokkene moet worden vastgesteld op maximaal € 1.500,-. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat een andere verdeelsleutel moet worden toegepast, waardoor
het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden vastgesteld op een lager bedrag dan door de rechtbank is vastgesteld.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de betrokkene geen draagkracht heeft.
Oordeel van het hof
De betrokkene is door de rechtbank voor zover in de onderhavige zaak van belang veroordeeld voor
(het onder feit 2 tenlastegelegde) meermalen medeplegen van oplichting van kopers. Het ging daarbij
om de verkoop van gestolen en daarna omgekatte voertuigen, met bewezenverklaring van acht zaken (de zaaksdossiers 8 t/m 10, 16, 20 en 22 t/m 24).
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het voldoende aannemelijk is geworden dat de betrokkene
uit de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
Nu door de verdediging in hoger beroep geen nadere argumenten zijn aangevoerd ter onderbouwing van het standpunt dat de betrokkene slechts de door hem genoemde bedragen zou hebben ontvangen, is het hof met de rechtbank van oordeel dat, onder meer gelet op de verklaringen van de medeverdachten, niet aannemelijk is dat de betrokkene alleen die door hem genoemde bedragen zou hebben ontvangen.
Nu de hoogte van de opbrengsten en kosten in hoger beroep niet zijn betwist en evenmin onaannemelijk zijn neemt het hof die van de rechtbank over, zodat de netto opbrengst wordt vastgesteld op € 29.250,- – € 495,64 =
€ 28.754,36.
Aantal daders
De betrokkene heeft verklaard dat hij te werk ging met twee of drie personen. [1] De stelling van de raadsman dat de verdeelsleutel over meer dan vier personen moet worden toegepast, is daartoe onvoldoende nader onderbouwd of geconcretiseerd. Daarnaast biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten die aanleiding geven de verdeelsleutel over meer dan vier mensen toe te passen. Het hof ziet zodoende geen aanleiding voor het aantal mededaders af te wijken van het oordeel van de rechtbank en zal het wederrechtelijk verkregen voordeel gelijkelijk verdelen over vier personen.
Het hof schat het wederrechtelijk verkregen voordeel, evenals de rechtbank, aldus op:
€ 28.754,36 / 4 =
€ 7.188,59

Verplichting tot betaling aan de Staat

In het dossier zit een e-mailbericht van het CJIB van 15 september 2022 waarin staat dat de in de strafzaak toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen Van Beeck van € 2.250,- (zaaksdossier 16) en Ipek van 4.600,- (zaaksdossier 24), “volledig zijn betaald door de dader en het Voorschotfonds”.
Het hof maakt uit dit bericht op - mede gezien hetgeen in de ontnemingsrapportage staat over de waarde van de onder de betrokkene in beslag genomen goederen - dat de betrokkene nog slechts € 338,59 aan wederrechtelijk verkregen voordeel onder zich heeft (te weten € 7.188,59 minus € 6.850,- (€ 2.200,
en € 4.600,-). Zodoende resteert een betalingsverplichting van
€ 338,59.
Redelijke termijn
De ontnemingsvordering is door de Officier van Justitie, in het bijzijn van de betrokkene ter terechtzitting van 12 oktober 2017, aangekondigd. Op dat moment is de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, aangevangen. Nu op 17 januari 2023 eindarrest zal worden gewezen, heeft de procedure als geheel een periode van ruim zes jaren bestreken. Uitgaande van een redelijke termijn van twee
jaren per instantie, moet aldus rekening gehouden worden met een overschrijding van de redelijke termijn van ruim twee jaren.
In de omstandigheden van het onderhavige geval ziet het hof aanleiding deze termijnoverschrijding in die zin te compenseren dat het hof voornoemde resterende betalingsverplichting op nihil zal vaststellen.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op €
7.188,59 (zevenduizend honderdachtentachtig euro en negenenvijftig cent).
Stelt de verplichting tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op
nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin
zitting hadden mr. S. Clement, mr. S.M. Milani en mr. J.H.C. van Ginhoven, in tegenwoordigheid
van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof
van 17 januari 2023.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris van 14 januari 2020.