ECLI:NL:GHAMS:2023:654

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
23-000193-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van woningoverval met geweld en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1984, was betrokken bij een gewelddadige woningoverval op 14 maart 2019 in Amsterdam, waarbij hij samen met medeverdachten de woning van de aangever binnendrongen. De aangever werd bedreigd met een vuurwapen en onderging ernstige mishandeling. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld voor diefstal met geweld en wapenbezit. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever bevestigd, ondanks enkele inconsistenties. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk en in vereniging heeft gehandeld, en dat er sprake was van een nauwe samenwerking met zijn medeverdachten. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van de woningoverval en het voorhanden hebben van een vuurwapen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf op van 5 jaren en 3 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000193-21
datum uitspraak: 22 februari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 20 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-650296-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1984,
adres: [adres01] , thans gedetineerd in [detentieadres01] te [plaats01] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 en 22 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 14 maart 2019 te Amsterdam in/uit een woning (perceel [adres02] ) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een zonnebril en/of een schoudertas en/of een sporttas en/of een rijbewijs en/of een bankpas en/of een geldbedrag van 405 euro en/of vier, althans een of meer horloges, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s)

  • de woning van die [benadeelde01] is/zijn binnengedrongen en/of
  • (daarbij) die [benadeelde01] (achteruit) de woning heeft/hebben ingeduwd en/of
  • een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die [benadeelde01] heeft/hebben gericht en/of tegen het hoofd van die [benadeelde01] heeft/hebben gehouden en/of
  • met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geslagen en/of
  • de polsen van die [benadeelde01] met tie -wraps heeft/hebben vastgebonden en/of
  • een zak over het hoofd van die [benadeelde01] heeft/hebben getrokken en/of
  • een voorwerp in de anus van die [benadeelde01] heeft/hebben geduwd en/of
  • die [benadeelde01], meermalen, althans eenmaal, opzettelijk dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "I will shoot" en/of "Where are the watches"en/of "Where is the money", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 17 september 2019 te Eindhoven een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk FEG, kaliber 9x17 voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen, nu het hof weliswaar in de kern tot dezelfde bewezenverklaringen komt als de rechter in eerste aanleg, maar een andere straf oplegt en de bewijsmotivering en de strafmotivering aanpassing behoeven, zodat het partieel bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen zou opleveren.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde en daartoe kort gezegd het volgende aangevoerd.
Allereerst is de verdediging het oneens met de vaststelling van de rechtbank dat de verklaring van de aangever op alle onderdelen betrouwbaar is. Er bestaan immers diverse inconsistenties in de verklaringen van de aangever, die de vaststelling van feiten bemoeilijken.
Daarnaast kan bij de verdachte geen opzet worden waargenomen. Dit opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – kan niet worden vastgesteld op het feit zelf en evenmin op de onvoorziene en excessieve geweldsuitoefening door de medeverdachten tegen de aangever. De verdachte is tegen zijn wil in betrokken geraakt bij het tenlastegelegde.
Voorts was er geen sprake van medeplegen van het feit. Enige bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde was niet van voldoende gewicht om hem als medepleger te kunnen aanmerken.
Oordeel van het hof
Opmerking vooraf
In het dossier wordt op twee verschillende punten in het dossier – het proces-verbaal van aangifte en het proces-verbaal van bevindingen over de omschrijving van de camerabeelden – gebruik gemaakt van de termen NN1, NN2 en NN3 om de verdachten aan te duiden. Het hof stelt vast dat in de twee processen-verbaal niet steeds dezelfde personen worden bedoeld met NN1, NN2 en NN3. Daarom begrijpt het hof dat:
  • in de aangifte met NN1 de medeverdachte [medeverdachte01] , met NN2 de medeverdachte [medeverdachte02] en met NN3 de verdachte wordt bedoeld;
  • in het proces-verbaal van bevindingen over de omschrijving van de camerabeelden met NN1 de medeverdachte [medeverdachte02] , met NN2 de verdachte en met NN3 de medeverdachte [medeverdachte01] wordt bedoeld.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat deze aanduidingen, zoals door het hof begrepen, kloppen.
Betrouwbaarheid van de aangever
De aangever heeft verklaard dat hij door drie mannen is overvallen in zijn woning. Toen hij op de avond van 14 maart 2019 de voordeur opendeed, werd hij naar binnen geduwd. Er liepen drie mannen naar binnen die zijn voordeur dichtdeden. Deze drie mannen bleken te zijn [medeverdachte02] (NN2), [medeverdachte01] (NN1) en de verdachte (NN3). [medeverdachte02] had een vuurwapen in zijn hand, richtte dit op de aangever en riep dat de aangever op de grond moest gaan liggen. De aangever werd vervolgens door de verdachte in de houdgreep genomen en door [medeverdachte01] in de buik geslagen. Hierna is de aangever door de verdachte geslagen met het vuurwapen en heeft de verdachte de polsen van de aangever op de rug vastgebonden met tie-wraps. Er is daarna een zak over het hoofd van de aangever gedaan. [medeverdachte02] duwde met een knie op zijn rug en vroeg: “Where are the watches? Where is the money?” Toen de aangever probeerde te vertellen dat de horloges nep waren, werd hij opnieuw geslagen tegen zijn hoofd, is zijn broek naar beneden getrokken en zijn een vuurwapen en een Swiffer in zijn anus gestopt. Hierbij is tevens gedreigd dat er zou worden geschoten. De aangever hoorde roepen;” I will shoot, I will shoot.” In ieder geval twee van de drie overvallers hadden handschoenen aan. De overvallers hebben vier nep Rolex horloges, een Louis Vuitton zonnebril, een Louis Vuitton tas, een [sport01] tas en een portemonnee met daarin
€ 405,00, een rijbewijs en een bankpas meegenomen.
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever, nu deze op belangrijke punten steun vindt in het dossier, zoals hierna vermeld.
De politie is diezelfde avond ter plaatse gekomen en trof daar de aangever aan met verwondingen in het gezicht: zijn linkeroog zat dicht. Verder werd op tafel een Swiffer en een zak met bloedvlekken aangetroffen. Op de tafel voor de bank lagen gebruikte tie-wraps. De aangever heeft deze tie-wraps toen direct aangewezen als de tie-wraps waarmee de daders hem hadden vastgebonden. De verbalisanten, die ter plaatse zijn gekomen voor forensisch onderzoek, hebben gerelateerd dat op de Swiffer een bruine substantie zat die zeer waarschijnlijk feces was. Tevens is in de gang van de woning een vingertopje aangetroffen van een latex handschoen, waarvan na DNA-onderzoek bleek dat het DNA op de binnenkant van dit vingertopje zeer waarschijnlijk van de verdachte was.
Dat het geweld is toegepast, wordt verder ondersteund doordat de aangever vier dagen na het incident bij de GGD een letselverklaring heeft laten opmaken. Hij heeft als toedracht opgegeven dat hij voornamelijk op het hoofd is geslagen met vuisten en met een vuurwapen. Er zijn zwellingen en kneuzingen vastgesteld die volgens de arts goed passen bij de opgegeven toedracht. Het hof ziet hierin ook de bevestiging van dat deel van de verklaring van de aangever dat ziet op het gebruik van een wapen.
Het hof acht verder, gelet op wat de aangever heeft verklaard in de aangifte die, zoals hiervoor is overwogen, op meerdere belangrijke punten ondersteund wordt door andere bewijsmiddelen, ook het inbrengen van de genoemde voorwerpen in de anus bewezen. Dat de aangever dit niet heeft gemeld bij de GGD doet daaraan niet af, nu de aangever hiervoor een plausibele verklaring heeft gegeven.
De volgens de aangever weggenomen [sport01] tas is op de camerabeelden op de rug van [medeverdachte01] (NN3) te zien wanneer de drie verdachten uit het appartementencomplex vertrekken. Dit sterkt het hof in de overtuiging dat de verdachten de door de aangever als weggenomen opgegeven goederen ook daadwerkelijk wederrechtelijk hebben meegenomen.
Weliswaar heeft de aangever op bepaalde punten verschillend verklaard, maar dit laat zich naar het oordeel van het hof verklaren door het tijdsverloop. Het hof acht deze punten bovendien van ondergeschikt belang. Al met al acht het hof de verklaring van de aangever voor zover dat het tenlastegelegde betreft voldoende betrouwbaar en vindt die verklaring voldoende steun in de overige bewijsmiddelen.
Opzet en medeplegen van de verdachte
Vervolgens is de vraag of de verdachte opzet heeft gehad op het delict en op het toegepaste geweld en of hij als medepleger van de woningoverval kan worden gezien. Dat hij aanwezig was bij de overval staat niet ter discussie: dit heeft hij immers zelf ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd en ook voornoemd DNA-onderzoek plaatst hem in de woning tijdens de overval. Het hof ziet bovendien voldoende bewijs dat de verdachte opzettelijk, in de zin van willens en wetens, in vereniging de woningoverval heeft gepleegd. Dit blijkt uit de volgende feiten en omstandigheden.
Op 14 maart 2019 zijn de verdachten gezamenlijk naar de woning van de aangever gereden. De verdachte wist tijdens de rit – van Eindhoven naar Amsterdam – dat [medeverdachte02] iets met de aangever moest oplossen, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard. Dit is in lijn met de verklaring van [medeverdachte02] bij de raadsheer-commissaris, inhoudende dat hij tegen de verdachte had gezegd dat hij een probleem met de aangever moest oplossen, dat hij bij de ingang van het appartementencomplex heeft uitgelegd hoe de situatie tussen [naam01] en de aangever zat en dat hij het ging rechtzetten.
Op grond van de camerabeelden in het bewuste appartementencomplex stelt het hof vast dat de verdachten gezamenlijk op 14 maart 2019 om 20.54 uur het appartementencomplex van de aangever hebben betreden en dat zij tezamen om 21.14 uur weer zijn vertrokken. Uit de camerabeelden blijkt tevens dat de verdachte voorafgaand aan de overval in de lift zijn gezicht deels heeft bedekt. Hiernaar gevraagd heeft de verdachte verklaard dat hij niets te maken wilde hebben met dit alles. Daaruit leidt het hof af dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest dat hij iets strafbaars zou gaan doen.
Vervolgens is de verdachte samen met [medeverdachte02] en [medeverdachte01] de woning van de aangever binnengedrongen en hebben zij direct te samen grof geweld tegen de aangever gebruikt en is ook vrijwel direct gevraagd naar de horloges van de aangever, welke gang van zaken naar het oordeel van het hof duidt op een planmatige aanpak, waarvan de verdachte, gelet op alle genoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, op de hoogte moet zijn geweest en waaraan hij actief heeft deelgenomen. Het hof acht de verklaring van de verdachte dat hij niet wist van de voorgenomen woningoverval gelet op voornoemde feiten en omstandigheden niet aannemelijk en schuift deze terzijde.
Naar het oordeel van het hof is ook sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering van een vooropgezet plan om tezamen de aangever te overvallen in zijn woning, daarbij geweld toe te passen en de horloges van de verdachte buit te maken. Daarmee acht het hof het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
Samengevat komt het hof tot de conclusie dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Voornoemde tot vrijspraak strekkende verweren worden aldus verworpen. De overige door de raadsvrouw gevoerde verweren vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 14 maart 2019 te Amsterdam uit een woning (perceel [adres02] ) tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een zonnebril en een schoudertas en een sporttas en een rijbewijs en een bankpas en een geldbedrag van € 405,00 en horloges, toebehorende aan [benadeelde01] , welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [benadeelde01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden, dat verdachte en zijn mededaders

  • de woning van [benadeelde01] zijn binnengedrongen en
  • [benadeelde01] achteruit de woning hebben ingeduwd en
  • een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op [benadeelde01] hebben gericht en
  • met dat vuurwapen, althans met dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd hebben geslagen en
  • de polsen van [benadeelde01] met tie-wraps hebben vastgebonden en
  • een zak over het hoofd van [benadeelde01] hebben getrokken en
  • een voorwerp in de anus van [benadeelde01] hebben geduwd en
  • [benadeelde01] opzettelijk dreigend de woorden hebben toegevoegd: “I will shoot” en “Where are the watches” en “Where is the money “;
2.
hij op 17 september 2019 te Eindhoven een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk FEG, kaliber 9x17 voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het hof ook tot een bewezenverklaring komt van het onder 1 tenlastegelegde, bij het bepalen van de duur van de straf rekening te houden met de duidelijk geringere rol van de verdachte ten opzichte van die van [medeverdachte02] , die een lagere straf opgelegd heeft gekregen door de rechtbank.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met twee anderen schuldig gemaakt aan een gewelddadige woningoverval, waarbij het slachtoffer is bedreigd met een vuurwapen (dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) en is mishandeld. Ook is het slachtoffer vastgebonden met tie-wraps. Vervolgens is er een zak over zijn hoofd getrokken en is hij met dat voorwerp tegen zijn hoofd geslagen. Toen het slachtoffer niet direct wilde vertellen waar de horloges lagen die de verdachte en zijn medeverdachten zochten, zijn een Swiffer en het vuurwapen in zijn anus gestopt. Op dat moment is ook gedreigd te schieten. Het behoeft geen betoog dat dit een zeer ernstig feit betreft, waarbij excessief geweld is toegepast en het slachtoffer mensonterend en op een vernederende wijze is behandeld. Het feit is bovendien gepleegd in de woning van het slachtoffer. Dit is een plek waar het slachtoffer zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. Uit niets blijkt dat de verdachte zich op enig moment rekenschap heeft gegeven van de gevolgen voor het slachtoffer. Het slachtoffer heeft zich ook na de woningoverval onveilig en angstig gevoeld. Uit de vordering van de benadeelde partij blijkt hoeveel impact de overval op hem heeft gehad. Zo zag het slachtoffer zich genoodzaakt te verhuizen en heeft hij beveiligingscamera’s voor bij de woning aangeschaft.
De verdachte heeft tevens een geladen vuurwapen voorhanden gehad. Dit vuurwapen is aangetroffen in de schuur van zijn woning, waar op dat moment ook vier van zijn kinderen woonachtig waren.
Het hof is gelet op de ernst van deze feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan van oordeel dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur, zoals deze in eerste aanleg is opgelegd, op zijn plaats is. Dat geldt des te meer nu blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 januari 2023 hij eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van misdrijven en meer specifiek ten aanzien van een poging tot doodslag en wapenbezit, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Het hof zal er echter voor kiezen om de door de rechtbank opgelegde straf enigszins te matigen om deze meer in lijn te laten zijn met de straf die door de rechtbank is opgelegd aan [medeverdachte02] , die – zo blijkt uit het dossier – het grootste aandeel heeft gehad in het meeste en hefstigste uitgeoefende geweld. Alles afwegend acht het hof in beginsel een gevangenisstraf 5 jaren en 6 maanden passend en geboden.
Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep sprake is geweest van overschrijding van de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. De verdachte heeft immers op 21 januari 2021 hoger beroep doen instellen, terwijl het hof eerst thans op 22 februari 2023 – twee jaar en een maand later – arrest wijst. Hierin wordt aanleiding gezien de verdachte in plaats van een gevangenisstraf van 5 jaren en 6 maanden, een gevangenisstraf van 5 jaren en 3 maanden met aftrek van het voorarrest op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.508,15, bestaande uit € 7.508,15 aan materiële schade en
€ 7.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 9.873,15, bestaande uit € 2.873,15 aan materiële schade en € 7.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De gevorderde materiële schade, voor zover in eerste aanleg toegewezen, bestaat uit de volgende schadeposten:
de beveiligingscamera’s en de installatie daarvan € 2.227,50;
een zonnebril € 200,00;
een rijbewijs € 40,65;
contant geld € 405,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep ook ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij wordt bevestigd.
De raadsvrouw heeft verzocht, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren voor de materiële schade ten aanzien van de posten (zo begrijpt het hof) als onder a en b, de immateriële schade te matigen en geen hoofdelijke betalingsverplichting te bepalen.
Het hof overweegt als volgt.
Ook in hoger beroep staat vast dat de verdachte onrechtmatig heeft gehandeld jegens de benadeelde partij, welk onrechtmatig handelen hem kan worden toegerekend. Immers, bewezen is verklaard dat de verdachte zich jegens de benadeelde partij op strafbare wijze schuldig heeft gemaakt aan het misdrijf van diefstal met geweld in de woning. De verdachte is verplicht de schade die de benadeelde partij als gevolg daarvan rechtstreeks heeft geleden, te vergoeden.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof allereerst voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden als onder c (rijbewijs) en d (contant geld) genoemd. Uit de aangifte blijkt dat deze goederen door de verdachten zijn weggenomen. Daarbij is betrokken dat de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van de benadeelde partij dienaangaande van de zijde van de verdachte niet (voldoende) gemotiveerd zijn betwist. Nu dit deel van de vordering het hof voorts niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, ligt het voor toewijzing gereed.
Met betrekking tot schadepost b (zonnebril) geldt dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks deze schade heeft geleden. Ook dit goed is, zo blijkt uit de aangifte, door de verdachten weggenomen. Het hof zal de waarde van de zonnebril, net zoals de rechtbank, mede in aanmerking genomen dat de zonnebril niet recent was aangeschaft, schatten op € 200,00. Dit deel van de materiële schade zal ook worden toegewezen.
Tot slot is het hof voor de schade als onder a genoemd, de beveiligingscamera’s, van oordeel dat behandeling van dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, nu het causaal verband tussen het tenlastegelegde en de geleden schade met betrekking tot de beveiligingscamera’s niet eenvoudig is vast te stellen zonder het verrichten van nader onderzoek. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
Voorts is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade geleden. Daarbij is betrokken dat de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij met betrekking tot het optreden van die schade en de causale relatie met het bewezenverklaarde niet gemotiveerd zijn betwist. De begroting van de omvang van de immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid en conform het oordeel van de rechtbank vaststellen op € 7.000,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de aard en de ernst van de normschending en de grove en gevaar zettende aantasting van het lichaam van de benadeelde partij;
- het lichamelijk letsel dat deze daarbij heeft bekomen;
- de mensonterende vernedering die de benadeelde partij heeft moeten ondergaan door het stoppen van voorwerpen in zijn anus;
- de gevolgen die het incident voor de benadeelde partij verder heeft gehad, onder meer eruit bestaande dat hij zich genoodzaakt heeft gezien te verhuizen;
- de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegekend.
Resumerend is de verdachte – hoofdelijk met zijn mededaders – tot in totaal € 7.645,65 tot vergoeding van schade gehouden. De toe te wijzen bedragen zullen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Beslag
Het onder 1 bewezenverklaarde is begaan met behulp van het in beslag genomen en niet teruggegeven vingertopje van de handschoen, waarvan niet is kunnen worden vastgesteld aan wie het toebehoort. Het hof kan – ondanks dat het DNA van de verdachte erop is aangetroffen – niet vaststellen aan wie het daadwerkelijk toebehoorde. Het zal daarom worden verbeurdverklaard.
Het onder 2 bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten het wapen en de patroonhouder met munitie. Deze voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet. Hetzelfde geldt voor de in beslag genomen en nog niet teruggegeven verdovende middelen.
Van de overige hierna te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zal de teruggave aan de verdachte dan wel de bewaring ten behoeve van de rechthebbende worden gelast.
Vordering herroeping VI
De veroordeelde is door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij onder parketnummer 20-000990-14 gewezen arrest van 27 juli 2016 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van voorarrest. Deze uitspraak is onherroepelijk. De veroordeelde is krachtens een besluit van 10 juli 2018 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder (onder meer) de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend per 3 september 2018. De proeftijd besloeg de periode van 7 september 2018 tot en met 20 januari 2021.
Naar aanleiding van de in de voorliggende zaak tenlastegelegde feiten heeft de officier van justitie op
25 september 2019 een schriftelijke vordering ingediend, strekkend tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een gedeelte van 974 dagen. De rechtbank heeft de vordering in zijn geheel toegewezen.
De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is ook in hoger beroep aan de orde.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat op deze vordering dezelfde beslissing moet worden genomen als de rechtbank heeft gedaan, inhoudende toewijzing van de vordering.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering primair af te wijzen en subsidiair slechts ten dele toe te wijzen en voor het andere deel de proeftijd langer te laten doorlopen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het feit waarvoor de vordering geldt, een heel ander soort feit was dan het onderhavige feit.
Het hof overweegt als volgt.
Vast is komen te staan dat de verdachte gedurende de proeftijd de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Voor de geloofwaardigheid en de effectiviteit van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is van groot belang dat aan de overtreding van de gestelde voorwaarden gevolgen worden verbonden. Dat dient ook hier te gebeuren. Aan de hand van de omstandigheden van het geval zal moeten worden bepaald welke reactie op de overtreding van de voorwaarden passend is. Mede in aanmerking genomen de ernst van de thans bewezenverklaarde strafbare feiten acht het hof in deze zaak de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling op zijn plaats.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren en 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK Niet te definiëren goed K1:Wit, Vingertop, 5733332 vingertopje van plastic handschoen.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1.00 STK Verdovende Middelen, 5809148 in wasmand;
  • 1.00 STK Verdovende Middelen, 6808896 bruine zak met witte bol;
  • 1.00 STK Verdovende Middelen, Bruine Bol, 5809160;
  • 1.00 STK Wapen, vuurwapen, 5808630;
  • 1.00 STK Patroonhouder, 6808631 inclusief 6 patronen.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • 1.00 STK Navigator Kl:Zwart, TOMTOM, 6808688;
  • Geld € 500,00, 6809162;
  • 1.00 STK Telefoontoestel Kl: Zwart SKANDISK ultra, 6809172;
  • 1.00 STK Simkaart van zaktelefoon, T-MOBILE, 6809173;
  • 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart/wit. SAMSUNG 5809170.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1
STK Zak Plastic. 6722904, inhoud sigarettenfilters merk Mascotte.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.645,65 (zevenduizend zeshonderdvijfenveertig euro en vijfenzestig cent) bestaande uit € 645,65 (zeshonderdvijfenveertig euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde01] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een medeverdachte is betaald.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde01] , ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.645,65 (zevenduizend zeshonderdvijfenveertig euro en vijfenzestig cent) bestaande uit € 645,65 (zeshonderdvijfenveertig euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 7.000,00 (zevenduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 73 (drieënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 maart 2019.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij arrest van [arrest] van 07-02-2017 onder parketnummer 20-000990-14 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel wordt ondergaan, te weten:
974 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. M.M.H.P. Houben en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. R.J. den Arend, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 februari 2023.