Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
- commissie kwalificeert als loon in de zin van de loonsom voor de WIA-excedentverzekering;
- Meyn jegens [appellant] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen op grond van de arbeidsovereenkomst door aan De Goudse niet de juiste loonsom door te geven;
- Meyn jegens [appellant] de informatieplicht ex artikel 7:611 BW heeft geschonden en dat deze schending leidt tot een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst ten opzichte van [appellant] ;
- op voornoemde gronden Meyn aansprakelijk is voor de schade, nader op te maken bij staat;
2.Feiten
grief Istelt [appellant] dat de kantonrechter de feiten onvolledig heeft weergegeven, waarmee het hof in het hierna volgende – voor zover relevant – rekening zal houden. Voor het overige zijn de feiten niet in geschil, zodat het hof van de juistheid hiervan uit zal gaan. Deze feiten komen neer op het volgende.
Regional Sales Director.
Regional Sales Directorgaan vervullen.
Global HR Directorvan Meyn, aan [appellant] laten weten dat [appellant] inmiddels twee jaar arbeidsongeschikt is en de vraag voorgelegd of [appellant] akkoord wil gaan met een beëindiging van het dienstverband door middel van een vaststellingsovereenkomst. Daarbij is een concept-vaststellingsovereenkomst meegestuurd. In reactie daarop heeft [naam 2] , de partner van [appellant] (hierna: [naam 2] ) in een e-mail van 31 augustus 2020 meegedeeld dat in de concept-vaststellingsovereenkomst ten onrechte geen opzeggingstermijn in acht wordt genomen en heeft zij namens [appellant] verzocht om een berekening van de transitievergoeding die in de vaststellingsovereenkomst was opgenomen. [naam 1] heeft in een e-mail van 3 september 2020 gereageerd op de e-mail van [naam 2] .
3.Beoordeling
grief IIkomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de vaststellingsovereenkomst en de daarin opgenomen finale kwijtingsclausule zo moet worden uitgelegd dat deze overeenkomst in de weg staat aan vorderingen met betrekking tot schadevergoeding in verband met de WIA-excedentverzekering, en dus ook in de weg staat aan de door [appellant] gevorderde verklaringen voor recht. [appellant] heeft daartoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat hij niet de bedoeling had door ondertekening van de vaststellingsovereenkomst ook de vordering tot vergoeding van de schade inzake de WIA-excedentverzekering prijs te geven. Het betrof een standaard vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst na twee jaar ziekte, niet ter voorkoming of beslechting van het geschil over de WIA-excedentverzekering. [appellant] heeft zich amper tegen de vaststellingsovereenkomst verweerd, noch daarover onderhandeld. Hij heeft alleen de inhoud en de eindafrekening getoetst. Bovendien had Meyn een voorstel gedaan om op korte termijn in gesprek te gaan over een oplossing voor de WIA-excedentverzekering. Er was sprake van een toevallige samenloop van communicatie over de WIA-excedentverzekering en de vaststellingsovereenkomst, waarbij die samenloop te wijten is aan het feit dat een reactie van Meyn op de WIA-excedentverzekering negen maanden op zich liet wachten. Meyn heeft met betrekking tot de WIA-excedentverzekering veel fouten gemaakt en zou bij honorering van haar beroep op finale kwijting, als werkgever profiteren van het feit dat partijen deze kwestie niet expliciet hadden uitgesloten van de finale kwijting waardoor het geschil niet meer door een rechter kan worden beoordeeld. Daarnaast heeft Meyn in strijd met het goed werkgeverschap gehandeld door niet te verifiëren of [appellant] bewust zijn vordering prijsgaf. [naam 1] heeft ter zitting verklaard dat zij zich bewust was van de WIA-excedentverzekering in relatie tot de vaststellingsovereenkomst en daar bewust niets over heeft gezegd. De vordering met betrekking tot de WIA-excedentverzekering betreft een aanzienlijk bedrag. Ten slotte wist Meyn dat [appellant] een advocaat had ingeschakeld voor de WIA-excedentverzekering, alsmede dat hij over deze kwestie zou gaan procederen, aldus nog steeds [appellant] . Meyn heeft verweer gevoerd, en onder meer aangevoerd dat gelet op de volgorde van de gesprekken die gevoerd zijn voorafgaand aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, partijen wel degelijk hebben beoogd de WIA-kwestie begrepen te achten onder de finale kwijting.
- Onder punt A toevoegen dat het salaris exclusief vakantietoeslag is;
- Punt 2.3 te schrappen
- De datum te wijzigen naar 11 september 2020.