ECLI:NL:GHAMS:2023:636

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
13 maart 2023
Zaaknummer
200.315.671/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep tussen de vennootschap ERGO VERSICHERUNG AG en HADITHA FOR EXPORT AND INDUSTRY. ERGO, de appellante, had een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin zij was veroordeeld tot betaling van een geldsom aan HADITHA. De rechtbank had de vordering van HADITHA uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar ERGO stelde dat er sprake was van een kennelijke misslag en een restitutierisico. Het hof heeft de incidentele vordering van ERGO afgewezen, omdat het belang van HADITHA bij de tenuitvoerlegging van het vonnis zwaarder weegt dan het belang van ERGO bij schorsing. Het hof oordeelde dat de door ERGO gestelde kennelijke misslag inhoudelijke bezwaren betreft die in de hoofdzaak moeten worden beoordeeld en dat het restitutierisico onvoldoende onderbouwd was. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van grieven door ERGO.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.315.671/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/688186/HA ZA 20-817
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 maart 2023
inzake
de vennootschap naar buitenlands recht
ERGO VERSICHERUNG AG,
gevestigd te Düsseldorf, Duitsland,
appellante in de hoofdzaak,
tevens eiseres in het incident,
advocaat: mr. H.E. Bast te Amsterdam,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
HADITHA FOR EXPORT AND INDUSTRY,
gevestigd te Giza, Egypte,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
tevens verweerster in het incident,
advocaat: mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Partijen worden hierna Ergo en Haditha genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Ergo is bij dagvaarding van 22 juli 2022 in hoger beroep gekomen van de vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 16 februari 2022 en 11 mei 2022, onder bovenstaand zaak-/rolnummer gewezen tussen Haditha als eiseres en Ergo als gedaagde.
Ergo heeft bij memorie, met producties, een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 11 mei 2022 (hierna: het bestreden vonnis) op de voet van artikel 351 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), althans tot het aan de tenuitvoerlegging verbinden van de voorwaarde van zekerheidstelling op de voet van artikel 235 Rv, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Haditha in de kosten van het incident.
Haditha heeft daarop bij memorie geantwoord en geconcludeerd dat het hof de incidentele vordering zal afwijzen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van Ergo in de kosten van het incident.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

2.1.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank – kort gezegd en voor zover in het incident van belang –Ergo veroordeeld tot betaling van USD 238.459,80, met wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2019, en de proceskosten. Het bestreden vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad is niet gemotiveerd.
2.2.
Ter onderbouwing van zijn incidentele vorderingen stelt Ergo, kort gezegd, dat zijn belang dient te prevaleren boven het belang van Haditha, dat het oordeel van de rechtbank berust op een kennelijke misslag en dat sprake is van een restitutierisico. Dat restitutierisico zou blijken uit het feit dat Haditha de procedure in eerste aanleg is gestart onder vermelding van drie verschillende namen. Daarnaast betoogt Ergo dat het onmogelijk zou zijn het betaalde bedrag terug te ontvangen in geval van vernietiging van het vonnis omdat er geen mogelijkheden zijn met een Nederlandse uitspraak vermogensbestanddelen van Haditha in Egypte uit te winnen.
2.3.
Haditha heeft verweer gevoerd op gronden waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4.
Bij de beoordeling van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, waarin over de uitvoerbaarheid bij voorraad ongemotiveerd is beslist, stelt het hof het volgende voorop (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag. Dit uitgangspunt en de belangenafweging bij eventuele afwijking daarvan gelden ook voor de vordering tot zekerheidstelling op de voet van artikel 235 Rv.
2.5
De uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordelingen betreffen betaling van geldsommen. Daarmee is het belang van Haditha bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging in beginsel gegeven. Om te beoordelen of, zoals Ergo met zijn incidentele vordering beoogt, moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn, moeten het belang van Ergo bij behoud van de bestaande toestand gedurende het hoger beroep en het voorop gestelde belang van Haditha bij tenuitvoerlegging van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordelingen worden afgewogen.
2.6
De door Ergo gestelde kennelijke misslag betreft inhoudelijke bezwaren tegen het bestreden vonnis, die in de hoofdzaak moeten worden beoordeeld.
Het hof oordeelt verder dat Ergo het door haar gestelde restitutierisico op vage en niet onderbouwde stellingen baseert. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, volgt daaruit niet dat zich een reëel restitutierisico voordoet dat meer gewicht in de schaal legt dan het belang van Haditha bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.
2.7
Het gestelde belang van Ergo bij behoud van de bestaande toestand hangende het hoger beroep weegt niet op tegen het belang bij Haditha om het bestreden vonnis hangende het hoger beroep ten uitvoer te leggen. De incidentele vordering van Ergo tot schorsing van de tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.
2.8
In de stellingen van Ergo, in het bijzonder hetgeen zij heeft gesteld over het volgens haar aanwezige restitutierisico, ziet het hof geen grond om aan verdere tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis hangende het hoger beroep de door Ergo bepleite voorwaarde van zekerheidsstelling te verbinden. Het belang van Haditha om het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis zonder deze voorwaarde hangende het hoger beroep ten uitvoer kunnen te leggen weegt zwaarder.
2.9.
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
2.10.
In de hoofdzaak zal de zaak worden verwezen naar de rol voor memorie van grieven door Ergo.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 25 april 2023 voor memorie van grieven door Ergo;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, J.W.M. Tromp en M.C. Bosch en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2023.