ECLI:NL:GHAMS:2023:589

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
23-002865-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openlijke geweldpleging en mishandeling met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was aangeklaagd voor openlijke geweldpleging en mishandeling, gepleegd op 14 juli 2020 te Aalsmeer. Het hof heeft het beroep op noodweer voor de openlijke geweldpleging gehonoreerd, maar verworpen voor de mishandeling. De verdachte en zijn zoon waren betrokken bij een vechtpartij waarbij de verdachte de aangever met een hockeystick zou hebben geslagen. Het hof oordeelde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, maar dat zijn handelen in het kader van de openlijke geweldpleging gerechtvaardigd was als noodweer. Voor de mishandeling was er geen noodweersituatie, waardoor de verdachte hiervoor wel strafbaar werd verklaard. Het hof heeft de verdachte voor de mishandeling veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 10 dagen. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat het feit dat de schade zou hebben veroorzaakt niet strafbaar was. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de openlijke geweldpleging, maar verklaarde de mishandeling wel strafbaar.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002865-21
datum uitspraak: 9 maart 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-283449-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ([geboorteland01]) op [geboortedatum01] 1967,
adres: [adres01] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte en door het openbaar ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsvrouw en de vertegenwoordigers van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:

1.primairhij op of omstreeks 14 juli 2020 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Koningsstraat en/of de Catharina-Amalialaan (nabij de school [school01] en/of de school [school02] ), in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij01] , welk geweld bestond uit:

- eenmaal of meermalen (met een staaf/stok en/of een hockeystick) slaan en/of stompen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van [benadeelde partij01] , terwijl [benadeelde partij01] (weerloos) op de grond lag, en/of
- eenmaal of meermalen schoppen en/of trappen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van [benadeelde partij01] , terwijl [benadeelde partij01] (weerloos) op de grond lag, en/of
- het geven van een knietje in/op/tegen het gezicht en/of hoofd van [benadeelde partij01] , en/of
- het op afstand houden en/of slaan van een of meer omstander(s) (die wilde(n) ingrijpen);

1.subsidiairhij op of omstreeks 14 juli 2020 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij01] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde partij01] een of meermalen met een hockeystick althans een voorwerp op of tegen het hoofd/lichaam te slaan/stoten en/of door voornoemde [benadeelde partij01] een of meermalen te slaan en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam;

2.hij op of omstreeks 14 juli 2020 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij02] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde partij02] (met een hockeystick, althans een voorwerp) op het lichaam te slaan/stoten.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.
Bewijsoverweging
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van openlijke geweldpleging in vereniging tegen aangever [benadeelde partij01] , omdat de verdachte de aangever niet met een hockeystick heeft geslagen.
Dat verweer wordt verworpen, allereerst omdat de stelling van de raadsvrouw – te weten dat de verdachte de aangever niet met een hockeystick heeft geslagen – gelet op de bewijsmiddelen feitelijk onjuist is (zie hierna), en bovendien omdat het slaan met een hockeystick door de verdachte niet bepalend is voor de bewezenverklaring van het in vereniging met zijn oudste zoon plegen van openlijk geweld tegen de aangever door de verdachte. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Van het "in vereniging" plegen van geweld is sprake, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De verklaring van de verdachte dat hijzelf geen fysiek geweld heeft gepleegd jegens de aangever wordt weersproken door de bewijsmiddelen. Daaruit blijkt wel degelijk dat niet alleen de medeverdachte de aangever heeft geslagen met een plastic stok, maar dat ook de verdachte de aangever heeft geslagen met een hockeystick. Dit blijkt uit de aangifte van aangever [benadeelde partij01] van 15 juli 2020, de verklaring van getuige [getuige01] die op 14 juli 2021 is gehoord door de rechter-commissaris, alsmede de verklaring van de getuige [getuige02] van 2 september 2020, waaruit volgt dat toen de aangever en [naam01] , zoon van de verdachte, nabij het schoolplein met elkaar in gevecht waren, er twee mannen (verdachte en medeverdachte) aankwamen, waarvan één met een pijp in zijn hand en één met een hockeystick, die samen [naam01] te hulp schoten door op de aangever in te slaan.
Door samen met de medeverdachte [naam01] te hulp te schieten met slagvoorwerpen in de hand en ter plaatse tegen de aangever te schreeuwen en aan hem te trekken, heeft de verdachte bovendien, nog los van het feit dat hijzelf de aangever (en omstander [benadeelde partij02] ) sloeg met een hockeystick, verbaal en fysiek de geweldshandelingen ondersteund en bijgedragen aan het ontstaan en het voortduren daarvan. Het hof is daarom, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de verdachte een voldoende wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het openlijke geweld, zodat tot een bewezenverklaring van het in vereniging plegen van openlijk geweld kan worden gekomen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.primairhij op 14 juli 2020 te Aalsmeer openlijk, te weten op de openbare weg, de Catharina-Amalialaan (nabij de school [school01] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij01] , welk geweld bestond uit:

- meermalen met een stok en een hockeystick slaan op het hoofd en het lichaam van [benadeelde partij01] .

2.hij op 14 juli 2020 te Aalsmeer [benadeelde partij02] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde partij02] met een hockeystick op het lichaam te slaan.

Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van de feiten
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft daartoe de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Op 14 juli 2020 vond nabij het schoolplein van de school [school01] te Aalsmeer een gevecht plaats tussen de aangever en [naam01] . [naam01] heeft de medeverdachte, zijn broer, even daarvoor gebeld en verteld dat hij werd aangevallen door een groep jongeren. De verdachte en zijn zoon [naam02] , de medeverdachte, zijn daarop met de auto naar de school [school01] gereden. Omdat, aldus de verdediging, al eerder incidenten hadden plaatsgevonden tussen [naam01] en (de familie van) de aangever, waarbij (de familie van) de aangever had gedreigd om wapens mee te brengen, namen zowel de verdachte als de medeverdachte de roep om hulp van [naam01] zeer serieus. Bij de school aangekomen zagen zij een grote groep jongeren staan. De medeverdachte is uit de auto gestapt terwijl de verdachte op zoek ging naar een parkeerplaats. Onderweg naar het schoolplein zag de medeverdachte een plastic buis op de grond liggen. Hij heeft dit voorwerp opgepakt en is verder richting de school gerend, even later gevolgd door de verdachte die een hockeystick uit de auto had meegebracht. Toen de medeverdachte aankwam, zag hij [naam01] op de grond liggen, met een grote groep jongeren eromheen, terwijl [naam01] werd geslagen door de aangever. De medeverdachte heeft eerst geprobeerd het geweld te stoppen door te schreeuwen en te trekken aan de aangever. Toen het niet lukte om het geweld van de aangever jegens [naam01] te stoppen, heeft hij de aangever twee keer geslagen met de plastic buis, aldus nog steeds de raadsvrouw. Zoals gezegd wordt door de verdediging betwist dat de verdachte aangever met de hockeystick heeft geslagen.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, gaat het hof ervan uit dat op het moment dat de verdachte en de medeverdachte arriveerden bij het schoolplein, [naam01] op de grond lag met zijn handen om zijn hoofd om zich te beschermen tegen de aangever, die boven hem stond en hem met zijn vuist sloeg. Deze verklaring van de medeverdachte vindt steun in de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen van de getuigen [benadeelde partij02] en [getuige03] .
Het handelen van de aangever kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van [naam01] , waartegen verdediging van [naam01] geboden was. De daarop volgende handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte kunnen, gelet op hun bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van hun gedrag, worden aangemerkt als verdedigingshandelingen ter bescherming van [naam01] .
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting betoogd dat weliswaar sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [naam01] waardoor verdediging van [naam01] door de verdachte noodzakelijk was, maar dat de wijze waarop de verdachte [naam01] heeft ontzet – namelijk door de aangever te slaan met een hockeystick – niet proportioneel was. Volgens de advocaat-generaal hadden de verdachte en de medeverdachte [naam01] op een andere wijze dienen te verdedigen, bijvoorbeeld door de aangever van [naam01] af te trekken.
Het hof is evenwel van oordeel dat, in de bijzondere omstandigheden van dit geval, de gekozen gedraging van de verdachte – namelijk het slaan van de aangever met een hockeystick als verdedigingsmiddel – niet in onredelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Hierbij neemt het hof onder meer in aanmerking dat [getuige03] , die zowel aangever als [naam01] niet kende, als getuige bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat de blonde jongen (aangever) de jongen met de donkere krullen ( [naam01] ) aan het schoppen was en op een goede positie op hem zat om op hem door te slaan. De blonde jongen was aan het schreeuwen en het leek wel of hij de duivel was. Daar komt bij dat uit het dossier niet blijkt dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte omtrent eerdere incidenten tussen [naam01] en de (familie van de) aangever, alsmede het aan het bewezenverklaarde feit voorafgaande bellen door [naam01] naar zijn broer met een roep om hulp, niet op waarheid berusten. Verder weegt mee dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachten ernstig letsel aan de aangever hebben toegebracht. De aangever heeft een gebroken hand en een gebroken neus aan het incident overgehouden, maar gezien het gevecht waarin de aangever met [naam01] zat, kunnen die letsels op een andere wijze zijn ontstaan dan door toedoen van de verdachten. Tot slot wijst het hof op voornoemde verklaring van [getuige03] , voor zover die inhoudt dat “die ene man heeft geprobeerd om de armen van de blonde jongen omhoog te krijgen en die andere man heeft geprobeerd om zijn hand vast te houden. Nadat ze zagen dat dat niet lukte, heeft één van die mannen deze jongen geslagen met een voorwerp op zijn rug”.
Nu is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit wordt het beroep op noodweer gehonoreerd.
Het bewezenverklaarde levert geen strafbaar feit op. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De verdediging heeft ter terechtzitting ook ten aanzien van feit 2 een beroep op noodweer gedaan. Ook in dit verband heeft zij aangevoerd dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [naam01] door [benadeelde partij01] . De verdachte heeft geprobeerd dit geweld te stoppen door te schreeuwen. Vervolgens heeft [benadeelde partij02] van achteren aan [naam01] getrokken, terwijl [naam01] op dat moment ook nog werd geslagen door [benadeelde partij01] . Uit wanhoop om het geweld jegens [naam01] te stoppen heeft de verdachte [benadeelde partij02] met zijn hockeystick geslagen, zodat hij [naam01] zou loslaten.
De verdediging heeft voorts – voor het geval dat het beroep op noodweer niet wordt gehonoreerd – ter terechtzitting een beroep gedaan op noodweerexces. Er was bij de verdachte sprake van een hevige gemoedstoestand, veroorzaakt door de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [naam01] door [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] . De verdachte dient alsdan te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt dat de feiten zoals die door de verdediging naar voren zijn gebracht, niet overeenkomen met hetgeen te zien is op de
stillsvan de camerabeelden in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 46 e.v. van het dossier. Op die
stillsis te zien dat de aangever de kraag van de medeverdachte vastpakt en niet die van [naam01] . Vervolgens is te zien dat de verdachte, zonder andere aanleiding, de aangever met de hockeystick op zijn been slaat. Het hof is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat hier sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdediging geboden was, zodat geen sprake was van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie, wordt ook het beroep op noodweerexces verworpen.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd om de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde een taakstraf voor de duur van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsvrouw heeft verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en de verdachte schuldig te verklaren zonder hem een straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft [benadeelde partij02] met een hockeystick geslagen. Door zo te handelen heeft de verdachte een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. De verdachte had de interventie van [benadeelde partij02] op een andere manier kunnen en moeten benaderen. Feiten als het onderhavige kunnen bijdragen aan gevoelens van onrust in de samenleving. Het hof rekent dit de verdachte aan. Het hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met hetgeen de raadsvrouw heeft verzocht, te weten de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf.
Het hof acht, alles afwegende en mede gelet op hetgeen doorgaans in vergelijkbare zaken pleegt te worden opgelegd, voor het onder 2 tenlastegelegde een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.142,72, bestaande uit € 392,72 aan materiële schade en € 1.750,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu het tenlastegelegde feit, waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, niet strafbaar is, kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het onder 2 bewezenverklaarde tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren,te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 maart 2023.
De oudste raadsheer is buiten staat om het arrest te ondertekenen.