ECLI:NL:GHAMS:2023:588

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2023
Publicatiedatum
9 maart 2023
Zaaknummer
23-002864-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openlijke geweldpleging met beroep op noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft openlijke geweldpleging die plaatsvond op 14 juli 2020 te Aalsmeer. De verdachte, die op dat moment handelde uit noodweer, werd beschuldigd van het in vereniging geweld plegen tegen een benadeelde partij. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zijn broer wilde beschermen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Het hof oordeelde dat de verdachte in een situatie verkeerde waarin hij moest ingrijpen om zijn broer te beschermen, en dat zijn reactie proportioneel was in verhouding tot de dreiging die zijn broer ondervond. Het hof honoreerde het beroep op noodweer, oordeelde dat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat het tenlastegelegde feit niet strafbaar was. Het arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002864-21
datum uitspraak: 9 maart 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 oktober 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-283445-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1995,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte en door het openbaar ministerie is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsvrouw en de vertegenwoordigers van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 14 juli 2020 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de Koningsstraat en/of de Catharina-Amalialaan (nabij de school [school01] en/of de school [school02] ), in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij01] , welk geweld bestond uit:
- eenmaal of meermalen (met een staaf/stok en/of een hockeystick) slaan en/of stompen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van [benadeelde partij01] , terwijl [benadeelde partij01] (weerloos) op de grond lag, en/of
- eenmaal of meermalen schoppen en/of trappen op/tegen het hoofd en/of het lichaam van [benadeelde partij01] , terwijl [benadeelde partij01] (weerloos) op de grond lag, en/of
- het geven van een knietje in/op/tegen het gezicht en/of hoofd van [benadeelde partij01] , en/of
- het op afstand houden en/of slaan van een of meer omstander(s) (die wilde(n) ingrijpen),
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of een gebroken hand en/of een of meer buil(en) op het hoofd en/of een of meer striem(en) en/of (steek)wond(en) op de rug en/of een of meer schaafwond(en) op de knie, althans enig lichamelijk letsel voor [benadeelde partij01] ten gevolge heeft gehad;
subsidiairhij op of omstreeks 14 juli 2020 te Aalsmeer, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij01] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde partij01] een of meermalen met een (plastic) voorwerp op/tegen het lichaam en/of het hoofd te slaan/stoten en/of door voornoemde [benadeelde partij01] een of meermalen te slaan en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 14 juli 2020 te Aalsmeer, openlijk, te weten op de openbare weg, de Catharina-Amalialaan (nabij de school [school01] ), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij01] , welk geweld bestond uit:
- meermalen met een stok en een hockeystick slaan op het hoofd en het lichaam van [benadeelde partij01] .
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het feit

Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw overeenkomstig haar pleitnota aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft daartoe de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Op 14 juli 2020 vond nabij het schoolplein van de school [school01] te Aalsmeer een gevecht plaats tussen de aangever en [naam01] . [naam01] heeft de verdachte, zijn oudere broer, even daarvoor gebeld en hem verteld dat hij werd aangevallen door een groep jongeren. De verdachte en zijn vader, de medeverdachte, zijn daarop met de auto naar de school [school01] gereden. Omdat, aldus de verdediging, al eerder incidenten hadden plaatsgevonden tussen [naam01] en (de familie van) de aangever, waarbij (de familie van) de aangever had gedreigd om wapens mee te brengen, namen zowel de verdachte als de medeverdachte de roep om hulp van [naam01] uiterst serieus. Bij de school aangekomen zagen zij een grote groep jongeren staan. De verdachte is uit de auto gestapt terwijl de medeverdachte op zoek ging naar een parkeerplaats. Onderweg naar het schoolplein zag de verdachte een plastic buis op de grond liggen. Hij heeft dit voorwerp opgepakt en is verder richting de school gerend, even later gevolgd door de medeverdachte die een hockeystick uit de auto had meegebracht. Toen de verdachte aankwam zag hij [naam01] op de grond liggen, met een grote groep jongeren om hem heen, terwijl [naam01] werd geslagen door de aangever. De verdachte heeft eerst geprobeerd het geweld te stoppen door te schreeuwen en te trekken aan de aangever. Toen het niet lukte om het geweld van de aangever jegens [naam01] te stoppen, heeft hij de aangever twee keer geslagen met de plastic buis, aldus nog steeds de raadsvrouw.
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, gaat het hof ervan uit dat op het moment dat de verdachte en de medeverdachte arriveerden bij het schoolplein, [naam01] op de grond lag met zijn handen om zijn hoofd om zich te beschermen tegen de aangever, die boven hem stond en hem met zijn vuist sloeg. Deze verklaring van de verdachte vindt immers steun in de bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen van de getuigen [getuige01] en [getuige02] .
Het handelen van de aangever kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van [naam01] , waartegen verdediging van [naam01] geboden was. De daarop volgende handelingen van de verdachte en zijn medeverdachte kunnen, gelet op hun bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van hun gedrag, worden aangemerkt als verdedigingshandelingen ter bescherming van [naam01] .
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting betoogd dat weliswaar sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [naam01] , waardoor verdediging van [naam01] door de verdachte noodzakelijk was, maar dat de wijze waarop de verdachte [naam01] heeft ontzet – namelijk door de aangever te slaan met een plastic stok – niet proportioneel was. Volgens de advocaat-generaal hadden de verdachte en de medeverdachte [naam01] op een andere wijze dienen te verdedigen, bijvoorbeeld door de aangever van [naam01] af te trekken.
Het hof is evenwel van oordeel dat, in de bijzondere omstandigheden van dit geval, de gekozen gedraging van de verdachte – namelijk het slaan van de aangever met een plastic stok als verdedigingsmiddel – niet in onredelijke verhouding stond tot de ernst van de aanranding. Hierbij neemt het hof onder meer in aanmerking dat [getuige02] , die zowel de aangever als [naam01] niet kende, als getuige bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat de blonde jongen (aangever) de jongen met de donkere krullen ( [naam01] ) aan het schoppen was en op een goede positie op hem zat om op hem door te slaan. De blonde jongen was aan het schreeuwen en het leek wel of hij de duivel was, aldus de getuige. Daar komt bij dat uit het dossier niet blijkt dat de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte omtrent eerdere incidenten tussen [naam01] en de (familie van de) aangever, alsmede het aan het bewezenverklaarde feit voorafgaande bellen door [naam01] naar zijn broer met een roep om hulp, niet op waarheid berusten. Verder weegt mee dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachten ernstig letsel aan de aangever hebben toegebracht. De aangever heeft een gebroken hand en een gebroken neus aan het incident overgehouden, maar gezien het gevecht waarin de aangever met [naam01] zat, kunnen die letsels ook op een andere wijze zijn ontstaan dan door toedoen van de verdachten. Tot slot wijst het hof op voornoemde verklaring van [getuige02] , voor zover die inhoudt dat “die ene man heeft geprobeerd om de armen van de blonde jongen omhoog te krijgen en die andere man heeft geprobeerd om zijn hand vast te houden. Nadat ze zagen dat dat niet lukte, heeft één van die mannen deze jongen geslagen met een voorwerp op zijn rug”.
Nu is voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit wordt het beroep op noodweer gehonoreerd.
Het bewezenverklaarde levert geen strafbaar feit op. De verdachte dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Aan de bespreking van de overige verweren van de raadsvrouw komt het hof bij deze stand van zaken niet meer toe.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.142,72, bestaande uit € 392,72 aan materiële schade en € 1.750,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep afgewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu het tenlastegelegde feit, waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, niet strafbaar is, kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. M.F.J.M. de Werd en mr. R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Damo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 maart 2023.
De oudste raadsheer is buiten staat om het arrest te ondertekenen.