ECLI:NL:GHAMS:2023:578

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
23-000636-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Langdurige fraude met Kinderopvangtoeslag met persoonlijke omstandigheden van de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 november 2018. De verdachte, geboren in 1988, had gedurende vijf jaar valse informatie verstrekt aan de Belastingdienst om kinderopvangtoeslag voor haar twee kinderen te ontvangen, terwijl zij daar geen recht op had. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en haar raadsman. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf van 200 uren geëist. De raadsman pleitte voor geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die alleen de zorg heeft voor vier minderjarige kinderen.

Het hof heeft de straffen heroverwogen en besloten om de gevangenisstraf om te zetten naar een voorwaardelijke straf van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, en een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en het feit dat zij in Nederland niet eerder voor strafbare feiten was veroordeeld. De verdachte had in totaal € 93.826,70 aan kinderopvangtoeslag ontvangen door middel van valse documenten en verklaringen. Het hof heeft de verdachte aangesproken op haar handelen, dat het vertrouwen in de regeling heeft geschaad, en heeft benadrukt dat de op te leggen straffen passend zijn in het belang van de verdachte en de samenleving. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd voor het overige.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000636-21
Datum uitspraak: 7 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-845012-18 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1988,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en haar raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan en het bevel gevangenneming -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en met dien verstande, dat het hof als volgt de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen zal aanvullen en de bewezenverklaring verbeterd zal lezen.

Aanvulling van bewijsmiddelen

Het hof voegt het navolgende bewijsmiddel aan de aanvulling verkort vonnis van de rechtbank toe:
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 21 februari 2023.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ja, ik heb kinderopvangtoeslag aangevraagd voor twee van mijn kinderen. Ik heb meerdere facturen van een kinderdagverblijf en jaaropgaven over 2011 en 2012 van dat kinderdagverblijf voor de opvang van mijn oudste dochter aan de Belastingdienst opgestuurd. Mijn dochter genoot daar geen opvang. Ik heb een overeenkomst dagopvang van een stichting voor kinderdagverblijven en een aanhangsel bij die overeenkomst voor de opvang van mijn oudste zoon aan de Belastingdienst opgestuurd. Mijn zoon genoot daar geen opvang. Ik heb ook een onderwijsverklaring naar de Belastingdienst opgestuurd inhoudende dat ik vanaf 1 februari 2016 onderwijs genoot, terwijl ik geen opleiding volgde.

Bewezenverklaring

Het hof leest de bewezenverklaring verbeterd, in die zin dat de laatste alinea als volgt wordt gelezen: “terwijl genoemde levering van diensten (kinderopvang en onderwijs) in werkelijkheid niet
heeftplaatsgevonden.”
De verdachte wordt daardoor niet in haar verdediging geschaad.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft verzocht in verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat dit desastreus voor haar zou uitpakken. Hij heeft er in dit verband op gewezen dat de verdachte alleen de zorg heeft over vier minderjarige kinderen, waarvan de jongste in 2020 is geboren. Het contact met haar familie in Nederland is niet zodanig dat die haar kinderen zou kunnen of willen opvangen. De verdachte beschikt over een huurwoning en volgt een opleiding in België. Een gevangenisstraf zou betekenen dat zij haar woning kwijt zou raken en haar opleiding niet zou kunnen afronden. De in de afgelopen jaren door haar opgebouwde basis zou dan wegvallen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft doelbewust en geraffineerd valse informatie verstrekt aan de Belastingdienst om kinderopvangtoeslag voor haar twee kinderen te ontvangen, terwijl zij daar geen recht op had. Zij heeft dat gedaan door gedurende vijf jaar valse facturen, een valse overeenkomst dagopvang, valse jaaropgaven van kinderdagverblijven en een vervalste brief van een onderwijsinstelling waar zij pretendeerde onderwijs te volgen, bij de Belastingdienst in te dienen. De Belastingdienst heeft in totaal een bedrag van € 93.826,70 aan kinderopvangtoeslag overgemaakt. De verdachte heeft door haar handelen misbruik gemaakt van een regeling die de overheid in het leven heeft geroepen om ouders met kinderen in de gelegenheid te stellen te (blijven) werken dan wel onderwijs te volgen en hun kinderen buitenshuis te laten opvangen. De verdachte heeft het vertrouwen geschaad dat in beginsel aan deze regeling van de overheid ten grondslag ligt, met aanzienlijke financiële en ook maatschappelijke schade als gevolg. Dat de verdachte, zoals zij ter zitting heeft verklaard, opgelicht was en als gevolg daarvan geconfronteerd werd met schulden, is geen enkel excuus. Zij heeft in de opeenvolgende jaren dat zij kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd en uitbetaald gekregen steeds uitsluitend oog gehad voor eigen financieel gewin. Het hof rekent dat de verdachte zwaar aan.
Het hof kijkt, evenals de rechtbank, naar straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en zoekt daarbij aansluiting bij de oriëntatiepunten fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het hof stelt vast dat volgens deze oriëntatiepunten bij een benadelingsbedrag van € 93.826,70 een onvoorwaardelijke gevangenisstraf past voor de duur van vijf tot negen maanden.
Het hof slaat daarnaast acht op het strafblad van de verdachte. Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 februari 2023 betreffende de verdachte blijkt dat zij in Nederland niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld. Ook houdt het hof in strafverminderende zin rekening met de ouderdom van de feiten en met de door de raadsman vermelde persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof acht het in het belang van de verdachte, maar (met het oog op het voorkomen van recidive) vooral ook in dat van de samenleving dat de recente, voorzichtig positieve, ontwikkelingen niet worden doorkruist door een straf die zou meebrengen dat de verdachte gedetineerd zou raken, met alle gevolgen die dat voor de verdachte en ook voor haar kinderen zou hebben. Daarom zal het hof een gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen. Daarnaast zal het hof de verdachte, in afwijking van het door de advocaat-generaal gevorderde, een onvoorwaardelijke taakstraf van de maximale duur opleggen. Hiermee wil het hof enerzijds de ernst van de feiten benadrukken en beoogt het de verdachte anderzijds te doordringen van de noodzaak zich in de toekomst verre te houden van het plegen van strafbare feiten en haar te stimuleren om op het goede pad te blijven.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf en een taakstraf van na te melden duur, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf van 7 maanden en het opgelegde bevel gevangenneming en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. A.M. Koolen – Zwijnenburg en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 maart 2023.