Op 7 maart 2023 heeft het gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, dat op 9 maart 2021 was gewezen. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het openbaar ministerie tegen de betrokkene, die was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank had de betrokkene verplicht tot betaling van een bedrag van € 14.511,66 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 21 februari 2023 heeft de betrokkene verklaard dat hij een hennepkwekerij had opgezet in zijn woning, waar hij 140 zaadjes had geplant. Hij oogstte slechts 70 planten en beweerde dat hij de opbrengst grotendeels zelf had gebruikt. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep een bedrag van € 14.511,66 gevorderd, maar heeft dit bedrag verlaagd met de elektriciteitskosten van € 2.308,83. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in zijn arrest bevestigd, maar heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en een andere beslissing genomen.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de hennepkwekerij en heeft de bruto opbrengst geschat op € 15.661,36. Na aftrek van de kosten, die in totaal € 3.458,53 bedroegen, is het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 12.202,83. Het hof heeft de betrokkene de verplichting opgelegd om dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.