ECLI:NL:GHAMS:2023:575

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
23-000742-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervaardigen van amfetamine met verwerping van alternatief scenario

Op 7 maart 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1988, was eerder veroordeeld voor het vervaardigen van amfetamine. In de zaak met parketnummer 15-225940-19 was hij schuldig bevonden, terwijl hij in de zaak met parketnummer 15-108704-20 was vrijgesproken. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor de vrijspraak, maar bevestigde de veroordeling voor het vervaardigen van amfetamine.

De zaak kwam aan het licht toen de politie op 18 september 2019 de woning van medeverdachte [medeverdachte01] binnentrad en de verdachte aantrof terwijl hij een witte substantie uit een speciekuip aan het wegspoelen was. De politie vond diverse goederen die in verband konden worden gebracht met de productie van amfetamine, evenals DNA van de verdachte op aangetroffen materialen. De verdachte heeft een alternatieve verklaring gegeven voor zijn handelen, maar het hof achtte deze ongeloofwaardig en wees de verklaring van de medeverdachte als getuige terzijde.

De rechtbank Noord-Holland had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. In hoger beroep heeft het hof deze straf bevestigd, maar een deel van de straf voorwaardelijk opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezinssituatie. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de risico's van de productie van amfetamine voor de samenleving. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000742-21
Datum uitspraak: 7 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 9 maart 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
15-225940-19 en 15-108704-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1988,
adres: [adres01] .

Omvang van het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank veroordeeld voor hetgeen hem in de zaak met parketnummer 15-225940-19 is tenlastegelegd. Hij is vrijgesproken van het onder de zaak met parketnummer 15-108704-20 tenlastegelegde. Blijkens de akte instellen rechtsmiddel van 23 maart 2021 is namens de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Nu voor de verdachte geen hoger beroep openstaat tegen de gegeven vrijspraak, zal de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging -in zoverre zal het vonnis worden vernietigd- en
met dien verstande dat het hof de bewijsoverwegingen van de rechtbank vervangt door de bewijsoverweging hieronder.

Bewijsoverwegingen

Op 18 september 2019 is de politie binnengetreden in de woning van medeverdachte [medeverdachte01] . Op de eerste verdieping van de woning, in de badkamer, is de verdachte aangetroffen. De verbalisanten zagen dat de verdachte bij de wasbak stond en met zijn blote handen een witte substantie uit een speciekuip pakte en door de gootsteen drukte, terwijl de kraan open stond. De verbalisanten zagen dat de verdachte, ook nadat hem was gezegd te stoppen, bleef doorgaan met het leegschrapen van de kuip. De verbalisanten zagen dat ook in de badcel een speciekuip stond, die half was omgekeerd, zodat de substantie die daarin zat eruit kon lopen. De sproeier van de douchekraan stond open, waardoor de substantie met water richting het afvoerputje stroomde. Op de vloer van de badkamer stonden lege jerrycans met een embleem van brandgevaar erop. In een slaap-/werkkamer op de eerste verdieping werden diverse goederen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met de productie van amfetamine, zoals plastic handschoenen, een gasmasker, een wit pak, een vriezer, maatbekers, een schenkkan, jerrycans met het opschrift methanol, plastic sealzakken en een weegschaal. In een hoek van de overloop stond een speciekuip, met daarin witte pasta. De verbalisant rook een alcohol- en amfetaminegeur die hij herkende als kenmerkend voor vers bereide amfetaminepasta. Uit onderzoek is gebleken dat de witte substantie amfetaminepasta betrof. In genoemde plastic handschoenen en gasmasker is DNA van de verdachte aangetroffen.
Medeverdachte [medeverdachte01] heeft op de dag na zijn aanhouding in zijn eerste verhoor ten overstaan van de politie op 19 september 2019 verklaard, dat hij vanwege een schuld (door cocaïne gebruik) van in totaal € 3.600 bij de verdachte, de verdachte gedurende een periode van een jaar á acht maanden de beschikking heeft gegeven over een slaapkamer van zijn woning, om amfetamine te maken. [medeverdachte01] heeft twee maal gezien dat er speed is geproduceerd in zijn woning. Hij heeft de verdachte daarbij hand- en spandiensten verleend, zoals het kopen van handschoentjes, het helpen tillen van een vriezer, het afwegen van speed en het weggooien van afval.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit, aangezien de verdachte een alternatieve verklaring heeft voor zijn aanwezigheid en handelen in de badkamer van [medeverdachte01] . Bovendien zou de verklaring die [medeverdachte01] bij de politie heeft afgelegd, onbetrouwbaar zijn. [medeverdachte01] heeft als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat hij niet door de verdachte, maar door 2 andere jongens onder druk is gezet om zijn huis ter beschikking te stellen voor de productie van speed en dat de verdachte er niets mee te maken heeft.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij ten tijde van de politie-inval op bezoek was bij [medeverdachte01] en dat hij niets wist van de aanwezigheid van amfetamine in diens woning. Op het moment dat de politie op de deur klopte, raakte [medeverdachte01] in paniek en heeft hij tegen de verdachte geroepen dat hij de speciekuip moest omspoelen. De verdachte heeft daar, zonder erbij na te denken, gehoor aan gegeven. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij regelmatig in de woning van [medeverdachte01] is geweest (ook op de eerste verdieping), om daar op te ruimen en schoon te maken. Daarbij heeft hij plastic handschoenen gedragen. Het gasmasker heeft hij eens voor de grap opgezet.
Het hof acht de verklaring van de verdachte – en daarmee het door en namens hem geschetste alternatieve scenario – ongeloofwaardig en schuift dit terzijde. De verklaring van de verdachte vindt haar weerlegging in de hiervoor beschreven, door de verbalisanten waargenomen handelingen van de verdachte in de badkamer van [medeverdachte01] , de in de badkamer en werkkamer aangetroffen amfetamine en productiemiddelen, het aangetroffen DNA van de verdachte op een gasmasker en plastic handschoenen en de door [medeverdachte01] bij de politie afgelegde verklaring. [medeverdachte01] heeft weliswaar nadien, als getuige bij de rechter-commissaris, een van die eerdere verklaring afwijkende verklaring afgelegd, inhoudend dat de amfetamine door twee andere mannen werd geproduceerd en dat de verdachte (het hof begrijpt dit als min of meer toevallig) boven aan het schoonmaken was en het spul kennelijk aan het wegspoelen was omdat hij het vond stinken en dacht dat het rommel was. Het hof zal deze nadere verklaring passeren, nu deze weinig concreet en verifieerbaar is en [medeverdachte01] daarin bovendien tegenstrijdig – met betrekking tot de drugsschuld van zijn broer en de lening van de verdachte – en op punten aantoonbaar onjuist verklaart – dat het niet klopt en uitgesloten is dat een verbalisant hem van boven naar beneden zag lopen – en hij in deze verklaring zijn eigen rol bij en wetenschap aangaande de productie van de amfetamine in zijn woning bagatelliseert. Dit terwijl [medeverdachte01] bij de politie kort na zijn aanhouding een gedetailleerde verklaring heeft afgelegd, waarbij hij ook zichzelf niet heeft ontzien. Alles wijst er naar het oordeel van het hof op, dat de verdachte bij aankomst van de politie in paniek heeft geprobeerd om bewijsmateriaal weg te spoelen.
Het hof komt op grond van het voorgaande en de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen tot dezelfde bewezenverklaring als de rechtbank.

Oplegging van straf

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, zal worden opgelegd.
De raadsman heeft het hof verzocht bij de strafoplegging aansluiting te zoeken bij de straf die aan medeverdachte [medeverdachte01] in eerste aanleg is opgelegd en bij de straffen die in vergelijkbare strafzaken worden opgelegd, alsmede rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman heeft er in dit verband onder meer op gewezen dat de verdachte vier jonge kinderen heeft en een eigen onderneming. De raadsman heeft het hof in overweging gegeven aan de verdachte in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft meermalen amfetamine vervaardigd in een tussenwoning, midden in een woonwijk. Hij heeft daarbij kennelijk gehandeld met het oog op eigen financieel gewin en zich geen rekenschap gegeven van het sterk verslavende effect van amfetamine voor de gebruiker, noch van het potentiële gevaar dat uitgaat van de productie van synthetische drugs naar de omwonenden en naar het milieu. Daarnaast brengt de handel in amfetamine doorgaans verschillende vormen van criminaliteit met zich. Het hof rekent de verdachte dit aan.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat hij, gezien het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 februari 2023, niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit als het onderhavige en de omstandigheid dat hij na het plegen van het bewezenverklaarde feit niet meer in aanraking is gekomen met politie of justitie.
Het hof ziet hierin, alsmede in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, aanleiding een deel van de straf die hem in eerste aanleg is opgelegd, in voorwaardelijke vorm op te leggen. Volstaan met een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de raadsman voorgesteld, past niet bij de ernst van het bewezenverklaarde.
Het hof acht, alles afwegende, een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-108704-20 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. A.M. Koolen - Zwijnenburg en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 maart 2023.