Op 7 maart 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1988, was eerder veroordeeld voor het vervaardigen van amfetamine. In de zaak met parketnummer 15-225940-19 was hij schuldig bevonden, terwijl hij in de zaak met parketnummer 15-108704-20 was vrijgesproken. Het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor de vrijspraak, maar bevestigde de veroordeling voor het vervaardigen van amfetamine.
De zaak kwam aan het licht toen de politie op 18 september 2019 de woning van medeverdachte [medeverdachte01] binnentrad en de verdachte aantrof terwijl hij een witte substantie uit een speciekuip aan het wegspoelen was. De politie vond diverse goederen die in verband konden worden gebracht met de productie van amfetamine, evenals DNA van de verdachte op aangetroffen materialen. De verdachte heeft een alternatieve verklaring gegeven voor zijn handelen, maar het hof achtte deze ongeloofwaardig en wees de verklaring van de medeverdachte als getuige terzijde.
De rechtbank Noord-Holland had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. In hoger beroep heeft het hof deze straf bevestigd, maar een deel van de straf voorwaardelijk opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezinssituatie. Het hof benadrukte de ernst van het feit en de risico's van de productie van amfetamine voor de samenleving. De op te leggen straf is gegrond op de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht.