Uitspraak
).
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen de minderjarige [minderjarige] en de vriendin van de vader, [X]. De man en [X] waren in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, die op 29 juni 2022 was uitgesproken. De rechtbank had de man en [X] niet ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling, omdat er volgens de rechtbank geen sprake was van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [X] en [minderjarige].
Het hof heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder de relatie tussen de man en [X], die sinds 2019 samen zijn en samenwonen sinds 2020. De man heeft [minderjarige] erkend en is samen met de vrouw belast met het gezag over [minderjarige]. De vrouw heeft de stelling van de man en [X] betwist en aangevoerd dat er geen nauwe persoonlijke betrekking is, omdat er geen bloedband bestaat en [X] geen opvoeder is.
Het hof heeft geoordeeld dat, hoewel er contact is tussen [X] en [minderjarige] tijdens de omgang met de vader, dit niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking of 'family life' zoals bedoeld in de wet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met uitzondering van de proceskostenveroordeling, die is gecompenseerd. De man en [X] zijn in hun verzoek tot omgang afgewezen, en het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden hen niet-ontvankelijk heeft verklaard.