ECLI:NL:GHAMS:2023:52

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
23-000146-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vrijspraak mishandeling en bedreiging met luchtdrukwapen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak in eerste aanleg. De tenlastelegging omvatte mishandeling van [slachtoffer01] en bedreiging van verbalisanten met een luchtdrukwapen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 januari 2021 [slachtoffer02] heeft mishandeld door haar met de vuist tegen de neus te slaan en dat hij de verbalisanten heeft bedreigd door hen te waarschuwen dat hij zou schieten. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat hij het hoofd van [slachtoffer01] heeft geraakt. Het hof heeft geoordeeld dat er sprake was van een noodweersituatie, waardoor de wederrechtelijkheid van de gedragingen van de verdachte ontbrak. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 93 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling van zijn psychische problemen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de positieve ontwikkeling van de verdachte in de hulpverlening.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000146-22
datum uitspraak: 12 januari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 6 januari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-007555-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1987,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 december 2022en 12 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door politierechter vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, dat:
1.
primairhij op of omstreeks 7 januari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen voornoemde [slachtoffer01] eenmaal of meermalen met een (poot van een) kruk op/tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 7 januari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer01] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer01] eenmaal of meermalen met een (poot van een) kruk op/tegen het hoofd te slaan;
2.
hij op of omstreeks 7 januari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, [slachtoffer02] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer02] eenmaal of meermalen (met de vuist) tegen de neus, althans in het gezicht, te slaan en/of stompen;
3.
hij op of omstreeks 7 januari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, [verbalisant01] en/of [verbalisant02] (zijnde inspecteur(s) van politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, (de loop van) een (luchtdruk)wapen in de richting van voornoemde [verbalisant01] en [verbalisant02] gehouden en/of (daarbij) dreigend de woorden toegevoegd "Ik ga schieten. Ik schiet jullie neer. Ik doe het echt", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Vrijspraak feit 1

Vrijspraak poging zware mishandeling (primair)
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Volgens de advocaat-generaal heeft de verdachte, door met een deel van een houten kruk tegen het hoofd van het op de grond liggende slachtoffer te slaan, bewust de aanmerkelijke kans aanvaard op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het primaire bepleit nu niet bewezen kan worden dat de verdachte het hoofd van de aangever heeft geraakt met de poot van een kruk, zodat niet kan worden vastgesteld dat het letsel van de aangever door hem is veroorzaakt.
Het hof is van oordeel dat de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet kan worden bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Het dossier bevat geen nadere informatie over de precieze aard van het materiaal waarmee is geslagen en de kracht waarmee is geslagen. Dit zijn factoren die van invloed zijn op de kans dat in dit geval zwaar lichamelijk letsel wordt veroorzaakt door de gegeven klap. De verdachte dient derhalve van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Vrijspraak van mishandeling (subsidiair)
De verdediging heeft subsidiair bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht toekomt, omdat hij in de gegeven situatie niet anders kon dan de heer [slachtoffer01] een klap met de poot van een kruk te geven.
De advocaat-generaal heeft betoogd dat de verdachte geen beroep op noodweer toekomt, omdat hij de agressor was, nu hij in de situatie voor de worsteling met de heer [slachtoffer01] zijn partner een gebroken neus had geslagen en zijn hond het commando tot aanvallen had gegeven.
Op grond van de inhoud van de stukken van het procesdossier stelt het hof vast dat – voor zover relevant voor de beoordeling van het verweer - het volgende is voorgevallen.
Op 7 januari 2021 verbleef de verdachte in de slaapkamer van zijn vriendin en heeft hij daar ruzie met haar gehad. In de woning verbleven verder mevrouw [slachtoffer02] en de heer [slachtoffer01] , de ouders van zijn vriendin. Allen hadden die avond speed gebruikt. Mevrouw [slachtoffer02] kwam op het geruzie af en de verdachte sloeg haar met zijn vuist in het gezicht waardoor zij een gebroken neus opliep. De heer [slachtoffer01] zag dat zijn vrouw bloedend op de grond lag en hij viel de verdachte vervolgens aan waarna zij in de slaapkamer in een worsteling belanden. De heer [slachtoffer01] sloeg de verdachte daarbij en hij lag in de worsteling ook boven op hem. De verdachte greep daarop naar een voorwerp in de kamer, te weten (een deel van) een kruk en hij sloeg de heer [slachtoffer01] daarmee op zijn hoofd, waardoor deze een bloedende hoofdwond opliep.
Naar het oordeel van het hof dient de verdachte in de geschetste situatie als de aanvankelijke agressor te worden beschouwd, waardoor een beroep op noodweer niet snel kan worden gehonoreerd. Echter, de verdachte werd direct na zijn aanval op mevrouw [slachtoffer02] geconfronteerd met een aanval van de woedende en onder invloed van speed verkerende heer [slachtoffer01] . Die aanval vond plaats in een kleine ruimte (de slaapkamer van zijn vriendin) en de verdachte dreigde daarin het onderspit te delven. Onder die omstandigheden acht het hof toch een noodweersituatie aanwezig waarin de verdachte zich mocht verdedigen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan.
Aangezien daardoor de wederrechtelijkheid, die impliciet besloten ligt in het bestanddeel “mishandeld”, in de gedraging van de verdachte ontbreekt, dient hij daarom eveneens te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.

Bewijsoverweging feit 3

De raadsvrouw heeft vrijspraak van dit feit bepleit en daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat bij de verbalisanten de voor bedreiging vereiste redelijke vrees kan zijn ontstaan dat zij hun leven zouden verliezen dan wel dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen.
Het hof stelt op grond van de relazen van de betreffende verbalisanten vast dat zij naar de woning zijn gegaan na een melding dat de schoonzoon van de melder door het lint zou gaan. Toen zij de slaapkamer waarin de verdachte zich bevond wilden binnengaan zagen zij dat hij duidelijk onder invloed en in verwarde toestand een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op hen richtte en daarbij riep dat hij zou gaan schieten. Onder die omstandigheden kon naar het oordeel van het hof bij de verbalisanten zonder meer de redelijke vrees ontstaan dat zij het leven zouden laten of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Het verweer wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op 7 januari 2021 te Amsterdam, [slachtoffer02] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer02] eenmaal met de vuist tegen de neus te slaan;
3.
hij op 7 januari 2021 te Amsterdam, [verbalisant01] en [verbalisant02] (zijnde inspecteurs van politie Eenheid Amsterdam) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, de loop van een luchtdrukwapen in de richting van voornoemde [verbalisant01] en [verbalisant02] gehouden en daarbij dreigend de woorden toegevoegd "Ik ga schieten. Ik schiet jullie neer. Ik doe het echt”.
Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 153 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast is een wapen onttrokken verklaard aan het verkeer en is een kruk verbeurd verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf en maatregel als in eerste aanleg, met uitzondering van de bijzondere voorwaarde wat betreft de gedragsinterventie, maar met een langere proeftijd, te weten 3 jaren.
De raadsvrouw heeft, gelet op de aard van het bewezen verklaarde, verzocht een lagere straf op te leggen dan in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, met uitzondering van de langere proeftijd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte veel baat heeft gehad bij de hulpverlening en deze nog voor een lange periode wil behouden. Voorts dient rekening te worden gehouden met het feit dat de verdachte een gebroken vinger heeft opgelopen bij zijn aanhouding. Een voorwaardelijke geldboete zou passend zijn, aldus de raadsvrouw.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van de moeder van zijn toenmalige vriendin, met aanzienlijk letsel tot gevolg. Dit is een ernstig feit temeer omdat het geweld in haar eigen huis plaatsvond. Daarnaast heeft de verdachte twee verbalisanten bedreigd met een (luchtdruk)wapen, terwijl deze bezig waren met de uitoefening van hun functie en daarbij ongehinderd zouden moeten kunnen werken.
In het licht van een en ander acht het hof – niettegenstaande het feit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 1 tenlastegelegde – oplegging van een gevangenisstraf in beginsel passend.
Het hof houdt – anderzijds – rekening met het volgende.
Bij rapport van 31 maart 2021 heeft de NIFP-psycholoog geconcludeerd dat ten tijde van het tenlastegelegde bij de verdachte sprake was van een post traumatische stress stoornis, dysthymie en een stoornis met betrekking tot cannabisgebruik en amfetamine. De psycholoog heeft geadviseerd de verdachte de bewezenverklaarde feiten verminderd toe te rekenen. Op grond hiervan zal het hof de feiten verminderd aan de verdachte toerekenen.
De verdachte is na zijn schorsing van de voorlopige hechtenis in eerste aanleg onder toezicht van de reclassering komen te staan, welk toezicht na het vonnis in eerste aanleg heeft voortgeduurd. Uit het verslag van de reclassering van 21 december 2022 is naar voren gekomen dat hij zich goed aan de afspraken met zijn toezichthouder heeft gehouden. Hij heeft de gedragsinterventie leefstijltraining bij de reclassering positief doorlopen en afgerond. De verdachte woont sinds 1 november 2022 in een begeleide woonvorm van [dagbesteding] en heeft dagbesteding. Daarnaast is hij gestart met de behandeling van zijn psychische- en verslavingsproblematiek. De behandeling verloopt goed en ook hier is hij afsprakentrouw. De toezichthouder heeft laten weten het van belang te vinden dat het ingezette traject nu niet wordt onderbroken en conform de bestaande bijzondere voorwaarden wordt voortgezet.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bevestigd dat hij intensief bezig is met verschillende therapieën en dat hij gemotiveerd is de negatieve spiraal te doorbreken. Ook heeft hij anderszins inzicht getoond in het laakbare van zijn handelen en heeft hij de ter terechtzitting aanwezige verbalisant [verbalisant01] zijn excuses aangeboden. Het hof heeft hierdoor de overtuiging gekregen dat het de verdachte serieus een andere wending aan zijn leven wil geven. Het hof zal daarom in de strafoplegging de nadruk leggen op het voortzetten van de hulpverlening.
Aangezien de verdachte de leefstijltraining positief heeft afgerond zal het hof deze bijzondere voorwaarde niet opnieuw opnemen.
Het hof acht, alles afwegende, een (voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Deze straf is lager dan in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.

Beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof omtrent het beslag beslist zoals de rechtbank dat heeft gedaan.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep afstand gedaan van het inbeslaggenomen wapen waarmee feit 3 is gepleegd.
Het hof overweegt als volgt.
Nu het in beslag genomen voorwerp, die zijn aangetroffen ter gelegenheid van het onderzoek ter zake van een op de verdachte rustende verdenking, niet aan de verdachte toebehoren, zal het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van deze in beslag genomen goed gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
93 (drieënnegentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de proeftijd te melden bij Tactus Reclassering Flevoland, zo vaak en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan het vinden en behouden van dagbesteding in de vorm van een betaalde baan, vrijwilligerswerk of het volgen van een opleiding, in overleg met de reclassering. Betrokkene geeft de reclassering toestemming om contact te onderhouden met contactpersonen van zijn dagbestedingstraject.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van een door de reclassering te bepalen zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn psychische- en verslavingsproblematiek.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK Kruk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.J.M. Smid-Verhage, mr. C.J. van der Wilt en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 januari 2023.