ECLI:NL:GHAMS:2023:513
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Erfgrens en verkrijging van een perceel door onafgebroken bezit in civiel recht
In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee buren, [appellant] en [geïntimeerde], over de erfgrens en het eigendomsrecht van een strook grond, de houtwal, die tussen hun percelen ligt. [appellant] stelt dat hij door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de houtwal, omdat hij deze sinds 1973 onafgebroken in bezit heeft gehad. De kantonrechter heeft in een eerder vonnis geoordeeld dat [appellant] niet de gehele houtwal in bezit heeft genomen en dat de erfgrens, zoals vastgesteld door het kadaster in 2019, de juridische grens tussen de percelen is. Dit vonnis is door [appellant] in hoger beroep aangevochten.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoert dat hij te goeder trouw het bezit van de houtwal heeft gehad en dat de houtwal door zijn onderhoud en beplanting als zijn eigendom kan worden beschouwd. [geïntimeerde] heeft echter betwist dat [appellant] de houtwal in zijn bezit heeft genomen en heeft aangevoerd dat hij regelmatig de houtwal betrad.
Het hof heeft de argumenten van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat hij de houtwal in bezit heeft genomen. Het hof oordeelt dat de begroeiing van de houtwal niet kan worden aangemerkt als een duidelijke erfafscheiding en dat er geen voldoende duidelijke bezitsdaden zijn die het bezit van [geïntimeerde] uitsluiten. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de kantonrechter en wijst [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.