In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 1 februari 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1997, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met verbetering van gronden, behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De benadeelde partij had zich in eerste aanleg gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 1.836,19, die in eerste aanleg was toegewezen tot € 500,00 voor immateriële schade. In hoger beroep heeft de benadeelde partij opnieuw een vordering ingediend voor het volledige bedrag. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij beoordeeld en vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezenverklaarde feiten schade heeft geleden. Het hof heeft de immateriële schade vastgesteld op € 500,00 en de materiële schade op € 812,19, met een totaalbedrag van € 1.312,19, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot schadevergoeding voor de post 'boete' is niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen en heeft de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 23 dagen. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep voor het overige bevestigd.