ECLI:NL:GHAMS:2023:501

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
23-000039-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1985, was beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel op 29 september 2020 te Purmerend. De tenlastelegging omvatte het trekken aan de benen van de aangeefster en het meermalen slaan in haar gezicht. De verdediging stelde dat de verklaring van de aangeefster, die cruciaal was voor de bewezenverklaring, niet kon worden ondervraagd, waardoor het recht op een eerlijk proces in het geding was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdediging herhaaldelijk heeft geprobeerd de aangeefster als getuige te horen, maar dat dit niet is gelukt. Hierdoor was er onvoldoende bewijs voor een veroordeling.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken, omdat de verklaring van de aangeefster niet kon worden gebruikt voor de bewijsvoering. De uitspraak benadrukt het belang van het ondervragingsrecht en de gevolgen van het niet kunnen uitoefenen daarvan voor de eerlijkheid van het proces. Het hof heeft geconcludeerd dat er geen compenserende factoren aanwezig waren die het ontbreken van de ondervragingsmogelijkheden konden opheffen, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000039-21
datum uitspraak: 22 februari 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-245421-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1985,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman van de verdachte naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 september 2020 te Purmerend zijn levensgezel, te weten [slachtoffer01] , heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer01] aan haar benen te trekken (waardoor zij op de grond is gevallen) en/of meermalen in haar gezicht te slaan/stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof - anders dan de rechtbank - tot een vrijspraak komt van het tenlastegelegde.

Vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.

Vrijspraak

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu de verklaring van de aangeefster van het bewijs uitgesloten moet worden. De verdediging heeft immers niet het ondervragingsrecht kunnen uitoefenen ten aanzien van de aangeefster, wiens verklaring in beslissende mate zou bijdragen aan een eventuele bewezenverklaring.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1418) blijkt dat de voor het Nederlandse stelsel kenmerkende omstandigheid dat de rechter in de loop van het strafproces beslissingen neemt over het oproepen en horen van getuigen, niet alleen van betekenis is bij de beoordeling van getuigenverzoeken, maar ook bij de eindbeoordeling van de zaak. Zoals in het arrest van 4 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1015) is overwogen, moet de rechter voordat hij einduitspraak doet, nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij hetzij ambtshalve alsnog overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), hetzij bij zijn beslissing over de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige(n) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
Deze wijze van beoordeling sluit aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het EHRM deel uitmaken van de beoordeling of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd.
De verdediging heeft ten aanzien van de aangeefster [slachtoffer01] niet het ondervragingsrecht kunnen uitoefenen, nu na herhaalde (mislukte) pogingen haar als getuige te horen niet aannemelijk is dat zij binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord. De verklaring van de aangeefster is door de rechtbank in eerste aanleg voor het bewijs gebruikt en een eventuele bewezenverklaring van het tenlastegelegde zou onmiskenbaar in beslissende mate rusten op haar verklaring. Voor het ontbreken van de ondervragingsmogelijkheden van de aangeefster zijn geen compenserende factoren aanwezig.
Gelet op het voorgaande moet naar het oordeel van het hof de verklaring van de aangeefster worden uitgesloten van het bewijs, hetgeen ertoe leidt dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde. De verdachte moet dan ook worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.P. van Heusden, mr. A.R.O. Mooy en mr. M. Koek, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 februari 2023.
=========================================================================
[…]