4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist (waarbij belanghebbende wordt aangeduid als ‘eiser’):
2. Partijen zijn het niet eens over de hoogte van de WOZ-waarde van de woning op de waardepeildatum 1 januari 2019. Bepalend is de staat waarin de woning op die datum verkeert.
2 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/)Zie artikel 18, eerste en tweede lid, van de Wet WOZ
3. Eiser vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld. Hij vindt dat de waarde van de woning vastgesteld moet worden op € 390.000,-. Volgens eiser heeft de heffingsambtenaar geen rekening heeft gehouden met de staat van onderhoud van de woning. Volgens eiser moet het onderhoud gewaardeerd worden op een ‘matig’ en niet op een ‘gemiddeld’, omdat sprake is van bewoning door studenten. Daarnaast zijn de keuken, de badkamer en de wc volgens eiser aan renovatie toe en is ook de cv-ketel oud. Eiser heeft verder aangevoerd dat de vergelijkingsobjecten op de [B-straat] gunstiger gelegen zijn dan de woning. Zo is zijn woning gelegen boven een vuilcontainer en tegenover een scooter center . Deze omstandigheden zorgen voor de nodige overlast. Ter zitting heeft eiser ook nog, aan het eind van de tweede termijn, betoogd dat [A-straat] 13C en [A-straat] 13K, met gelijke oppervlakte, een veel lagere WOZ-waarde hebben, namelijk van € 382.000,-. De rechtbank begrijpt laatstgenoemde grond van eiser als een beroep op het gelijkheidsbeginsel.
4. De heffingsambtenaar vindt dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Hij heeft ter onderbouwing van de waarde een ‘overzicht taxatiewaarden’ ingediend. In dit overzicht is de waarde van de woning getaxeerd op € 402.000,-. Het overzicht van de heffingsambtenaar bevat verder gegevens en recente verkoopcijfers van andere woningen (de vergelijkingsobjecten), namelijk [A-straat] 13H, [B-straat] 5D en [B-straat] 4A. Volgens de heffingsambtenaar valt uit de verkoopprijzen van deze vergelijkingsobjecten af te leiden dat de WOZ-waarde van de woning van eiser niet te hoog is vastgesteld. Het object [A-straat] 13H heeft identieke kenmerken als de woning van eiser en is verkocht voor €5.601,- per m². Dat is een hogere prijs per m² dan de waarde waarop de woning van eiser is vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft zich ter zitting verder op het standpunt gesteld dat eiser niet eerder een beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft gedaan en dat hij ter zitting niet de gelegenheid heeft om hier adequaat op te reageren. Om die reden acht de heffingsambtenaar het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel in strijd met de goede procesorde.
Wat vindt de rechtbank van deze zaak?
5. De waarde die moet worden vastgesteld is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de woning op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden.3 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/)Zie de wetsgeschiedenis van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld.
6. Om te beoordelen of de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat hij de WOZ-waarde niet te hoog heeft vastgesteld, moet de rechtbank de volgende vragen beantwoorden:
1. Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning van eiser?
2. Zo ja, heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning?
7. Pas als de heffingsambtenaar niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan, komt de rechtbank toe aan de vraag of eiser de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Indien ook dat laatste niet het geval is, kan de rechtbank schattenderwijs zelf tot een vaststelling van de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde komen.
Zijn de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar?
8. De rechtbank vindt de vergelijkingsobjecten qua type, ligging en bouwjaar goed vergelijkbaar met de woning. Het zijn allemaal appartementen van rond 1994, ze liggen allemaal in dezelfde buurt en beschikken over ongeveer dezelfde oppervlakte. Ook scoren de vergelijkingsobjecten net als de woning op kwaliteit, onderhoud en ligging een gemiddeld. De rechtbank vindt dan ook dat de heffingsambtenaar de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten heeft kunnen gebruiken om de WOZ-waarde van de woning te onderbouwen.
Heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de verschillen?
9. Voor zover sprake is van verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten, is vervolgens de vraag of met deze verschillen voldoende rekening is gehouden bij de waardebepaling van de woning. Ten aanzien van de verschillen in oppervlakte overweegt de rechtbank als volgt. De m²-prijs van de woning (€ 5.556,-) is door de heffingsambtenaar lager gewaardeerd dan de gemiddelde m²-prijs van de vergelijkingsobjecten (€ 5.654,-). Voor zover eiser heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar geen rekening heeft gehouden met de staat van onderhoud van de woning, omdat sprake is van bewoning door studenten en de keuken, de badkamer en de wc aan renovatie toe zijn, overweegt de rechtbank dat de taxateur in zijn rapport en ter zitting heeft gemotiveerd dat de woning van eiser een functionele woning met voorzieningen en een keuken betreft. Dit heeft eiser ter zitting ook niet betwist. Gelet op de door de heffingsambtenaar gegeven toelichting is de rechtbank van oordeel dat voldoende rekening is gehouden met de staat van onderhoud van de woning. Voor zover eiser verder heeft gesteld dat de vergelijkingsobjecten op de [B-straat] gunstiger gelegen zijn dan de woning, overweegt de rechtbank dat dit niet nader door eiser is onderbouwd en dat dit ook verder niet is gebleken. Bovendien is het door de heffingsambtenaar gehanteerde vergelijkingsobject [A-straat] 13H vrijwel identiek aan de woning van eiser en is de WOZ-waarde daar hoger vastgesteld dan de woning van eiser, namelijk op € 405.500,-. Ook deze grond slaagt dus niet. De rechtbank is verder met de heffingsambtenaar van oordeel dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel in strijd met de goede procesorde is, nu eiser deze grond voor het eerst pas (aan het eind van de tweede termijn) op zitting naar voren heeft gebracht, terwijl hij dat eerder had kunnen doen. Hierdoor had de heffingsambtenaar niet de gelegenheid om daar adequaat op te reageren. De rechtbank zal deze grond daarom buiten beschouwing laten.
10. Het voorgaande leidt ertoe dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld.
11. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk.
12. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht is bij die uitkomst geen aanleiding.