Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank
2.De procedure in hoger beroep
3.De feiten
5.De motivering van de beslissing
in geval van gezamenlijk gezag heeft een kind woonplaats bij de ouder bij wie het feitelijk (het meest) verblijft, en behoort het ook bij die ouder te worden ingeschreven. Krachtens de huidige feitelijke zorgregeling verblijft [minderjarige] vier van de zeven nachten bij de man en drie van de zeven nachten bij de vrouw, waarbij de feestdagen gelijk over de ouders verdeeld zijn. Het zwaartepunt van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] ligt dan ook bij de man, aangezien [minderjarige] op dit moment het grootste deel van de tijd bij de man verblijft. Dat [minderjarige] tijdens de vakanties, op twee weken in de zomervakantie na, bij de vrouw verblijft, doet hieraan niet af. Het hof acht het van belang dat de juridische situatie omtrent de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] in overeenstemming wordt gebracht met de huidige feitelijke situatie. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat op grond van de in de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling, waarbij [minderjarige] vijf van de zeven nachten bij de man zou verblijven, [minderjarige] eveneens feitelijk het meest bij de man verblijft. Bovendien zijn er geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen waaruit blijkt dat het belang van [minderjarige] zich tegen wijziging van de bepaling van haar hoofdverblijfplaats verzet. Het hof is dan ook van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man dient te worden bepaald. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en dit verzoek van de man toewijzen.