ECLI:NL:GHAMS:2023:463

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
25 februari 2023
Zaaknummer
200.290.831/2
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsbeslissing inzake verzoek tot wraking van rechters in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, is op 18 januari 2023 een wrakingsverzoek gedaan door Beheer B.V., Holding B.V. en [vestigingsplaats] B.V. tegen de rechters L. Alwin en M.P. van Achterberg. De wraking vond plaats in het kader van een civiele procedure in hoger beroep tegen ABN AMRO bank. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2022 hebben de rechters opmerkingen gemaakt die door de verzoeksters als vooringenomen werden ervaren. De verzoeksters stelden dat de rechters blote stellingen van ABN AMRO als feiten presenteerden, zonder deze te betwisten, wat de schijn van vooringenomenheid zou wekken. De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat hun vragen en opmerkingen bedoeld waren om verduidelijking te krijgen over de standpunten van partijen en dat er geen objectieve vrees voor vooringenomenheid was gewekt.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeksters en de reacties van de rechters zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat de opmerkingen van mr. Alwin niet als vooringenomen konden worden beschouwd, aangezien deze bedoeld waren om de procespartij de gelegenheid te geven te reageren op de inhoud van het dossier. Het verzoek tot wraking van mr. Alwin werd dan ook afgewezen. Echter, de opmerkingen van mr. Van Achterberg, die leken te bevestigen dat ABN AMRO een vaste rente had afgesproken en dat de daling van de rente in 2008 niet te voorzien was, wekten bij de verzoeksters de vrees dat haar onpartijdigheid in het geding was. Daarom werd het verzoek tot wraking van mr. Van Achterberg toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer:
200.290.831/2
beslissing van de wrakingskamer van 18 januari 2023
inzake het op
28 november 2022gedane verzoek namens
[appellant] Beheer B.V.,
[appellant] Holding B.V.,
[appellant] [vestigingsplaats] B.V.,
alle gevestigd te [vestigingsplaats] ,
bijgestaan door mr. J.M. Wagenaar, advocaat te Enschedé,
hierna: verzoeksters.

1.Het geding en procesverloop

1.1
De hoofdzaak is een civiele procedure in hoger beroep van verzoeksters als appellanten (hierna ook: [appellant] ) tegen de ABN AMRO bank als geïntimeerde (hierna: ABN AMRO).
1.2
Op
25 november 2022heeft in de hoofdzaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De behandelend kamer van het hof bestond uit mr. L. Alwin als voorzitter en mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Roëll en M.P. van Achterberg als leden. De zaak is na sluiting van de mondelinge behandeling verwezen naar de rol van 7 februari 2023 voor het wijzen van arrest.
1.3
Mr. Wagenaar heeft op
28 november 2022namens verzoeksters een verzoek tot wraking van mrs. Alwin en Van Achterberg ingediend (hierna gezamenlijk: de raadsheren).
1.4
De raadsheren hebben niet berust in het wrakingsverzoek en hebben op
20 december 2022een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven.
1.5
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op
21 december 2022. Namens verzoeksters is de heer [naam] verschenen, bijgestaan door mr. Wagenaar. Ook de raadsheren zijn verschenen. Mr. Wagenaar heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht. De raadsheren hebben gereageerd.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Samengevat voeren verzoeksters het volgende aan:
Tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2022 is gebleken dat de raadsheren vooringenomen waren, althans dat er feiten en omstandigheden waren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blote stellingen van ABN AMRO, die door verzoeksters waren betwist, werden door de raadsheren als vaststaand feit gepresenteerd en/of als een retorische vraag aan [naam] gesteld. Het gaat om de volgende opmerkingen/vragen.
Mr. Alwin begon een vraag met de woorden
“U keek heel goed naar de lening overeenkomst”. Hiermee nam mr. Alwin de blote stelling van ABN AMRO dat [appellant] de leningsovereenkomsten steeds heel goed bestudeerde als vaststaand aan, terwijl die stelling gemotiveerd was betwist.
ABN AMRO stelde dat een renteswap feitelijk hetzelfde is als een vaste rente. Ook dit was gemotiveerd door verzoeksters betwist. Niettemin zei mr. Van Achterberg:
“U sprak een vaste rente af”,waarmee zij de stelling van ABN AMRO als vaststaand feit aannam.
Door verzoeksters is gemotiveerd betwist dat de rentedaling in 2008 niet voor ABN AMRO was te voorzien. Daarna zei mr. Van Achterberg
“weinig mensen dachten dat de rente zou dalen in 2008”. Daardoor heeft mr. Van Achterberg nogmaals een betwiste stelling van ABN AMRO als vaststaand feit aangenomen. Voor zover mr. Van Achterberg zou hebben gezegd “
weinig mensen dachten in 2008 dat de rentesterkzou dalen”doet dat niet af aan de gerezen schijn van vooringenomenheid.
De stelling van ABN AMRO dat [appellant] de positieve waarde van de renteswap uit 2008 bij beëindiging niet zou hebben aangewend voor rentecaps maar voor liquiditeit van de onderneming was evenals de hoogte van door ABN AMRO genoemde cap premies gemotiveerd betwist. Mr. Alwin ging in haar verdere vragen echter uit van die hoge en betwiste cap premies en niet van cap premies zoals genoemd door de door [appellant] ingeschakelde deskundige. Zij stelde daarbij feitelijk een retorische vraag dat
“ [appellant] het bedrag van € 82k dan toch wel voor zijn onderneming zou hebben gebruikt”.Mr. Alwin nam daarmee dus een betwiste blote stelling van ABN AMRO over als een conclusie.
[appellant] heeft steeds gezegd dat de premies en/of marktwaardes nooit door ABN AMRO zijn besproken en dat hij daar niets van wist. Een medewerker van ABN AMRO zei tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2022 dat de bank in het algemeen de marktwaarde wel aan een klant meedeelde. Mr. Alwin herhaalde ondanks de betwisting door [naam] een paar keer dat:
“ABN AMRO dat[de marktwaarde, hof]
in het algemeen wel mededeelde”. [naam] werd dus kennelijk niet geloofd.
Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft mr. Wagenaar in aanvulling op het verzoek naar voren gebracht dat, voor zover de raadsheren hebben bedoeld de standpunten van ABN AMRO aan verzoeksters voor te houden, dit door verzoeksters anders is ervaren.
2.2
De reactie van de raadsheren houdt – voor zover van belang – het volgende in.
De in het wrakingsverzoek genoemde vragen en opmerkingen moeten worden bezien in de context van hetgeen hierover is besproken tijdens de zitting. De vragen en opmerkingen waren gericht op het verkrijgen van een nadere toelichting op de standpunten van partijen, mede in het licht van de feiten en de standpunten en verklaringen van de wederpartij. Aan [naam] zijn standpunten van ABN AMRO voorgehouden en hierop is doorgevraagd. Hiermee is geen objectieve vrees voor vooringenomenheid gewekt. Andersom is dit ook gebeurd met de standpunten van [appellant] . Er zijn geen standpunten van ABN AMRO als feiten gepresenteerd.
Ten aanzien van punten 1, 4 en 5 heeft mr. Alwin nog het volgende aangevoerd.
1. De handgeschreven wijzigingen op de financieringsovereenkomst 2004 heb ik
voorgehouden aan [naam] met de opmerking dat ik dit opvallend vind en dat de handgeschreven wijzigingen erop wijzen dat [naam] hier goed naar heeft gekeken en heeft gerekend.
4. en 5. Ik heb een samenvatting gegeven van de standpunten van ABN AMRO en
de reactie daarop van [naam] , hetgeen ook is weergegeven in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling onder nrs. 19 en 24.
Ten aanzien van de punten 2 en 3 heeft mr. Van Achterberg het volgende aangevoerd.
De opmerking over de vaste rente was bedoeld als een vraag.
In haar toelichting tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft mr. Van Achterberg naar voren gebracht dat [appellant] nu eenmaal een renteswapovereenkomst had afgesloten en dat het hof daarvan moet uitgaan. Wat de opmerking over de dalende rente betreft heeft mr. Van Achterberg gezegd dat zij doelde op de vanaf eind 2008 ingezette sterke daling van de rente. Volgens haar verwachtte in juni 2008 niemand dat de rente zo sterk zou dalen, hetgeen ook in verschillende arresten van de Hoge Raad terug komt. Mr. Van Achterberg verwoordde wat haar betreft slechts een feit van algemene bekendheid.
2.3
[naam] heeft op de zitting van de wrakingskamer nog aangevoerd dat hij sterk het gevoel had dat het hof steeds van de juistheid van de stellingen van ABN AMRO uitging en nauwelijks aandacht had voor de gemotiveerde betwistingen door [appellant] . Wat de opmerking van mr. Van Achterberg (‘u sprak een vaste rente af’) betreft; ook als dat als vraag was bedoeld, wordt het niet anders. De vragensteller had kennelijk in haar hoofd ‘ [appellant] heeft voor een vaste rente gekozen’, aldus [naam] .

3.Het oordeel van de wrakingskamer

3.1
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) houdt in dat op verzoek
van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, waarbij vermeld dient te worden dat een verzoek tot wraking op grond van artikel 37 Rv tijdig dient te worden gedaan.
3.2
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een verzoek tot wraking voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
3.3.
Bij onderstaande beoordeling stelt de wrakingskamer voorop dat voor de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2022 wordt uitgegaan van het van die zitting opgemaakte proces-verbaal, dat zich bij de stukken bevindt. Voor zover mr. Wagenaar tijdens de zitting van de wrakingskamer ervan blijk heeft gegeven het niet eens te zijn met de inhoud van dat proces-verbaal, is van een onjuiste weergave in dat proces-verbaal naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken, met uitzondering van een enkel punt (vestigingsplaats verzoeksters) wat voor de beoordeling van het wrakingsverzoek niet van belang is.
Wrakingsverzoek mr. Alwin (de punten 1,4 en 5)
3.4
Met betrekking tot punt 1 van het wrakingsverzoek volgt uit pagina 4 onder nummer 4 van voornoemd proces-verbaal dat mr. Alwin de in de kredietovereenkomst voorkomende handgeschreven wijzigingen en de indruk die dat geeft aan [naam] heeft voorgehouden en dat [naam] de gelegenheid kreeg daarop te reageren en dat ook heeft gedaan. De wrakingskamer is van oordeel dat Mr. Alwin hiermee niets anders heeft gedaan dan aan een procespartij iets uit het dossier voorhouden dat het hof is opgevallen, met het doel die procespartij de gelegenheid te geven daarop te reageren. Wat betreft de punten 4 en 5 volgt uit pagina 5 van voornoemd proces-verbaal (randnummers 14 tot en met 17) dat mr. Alwin ABN AMRO kritisch heeft bevraagd over het feit dat de beëindigingsbevestigingen niets vermelden over de waarde van de swaps bij tussentijdse beëindiging. Mr. Alwin heeft ook gevraagd waaruit zou blijken dat die waardes toch met [appellant] zouden zijn besproken. Verder blijkt uit randnummers 18 en 19 op pagina 5 dat mr. Alwin bij [naam] heeft geverifieerd of zijn stelling is dat hij voor het eerst hoort dat de swap een waarde had van € 82K en dat [naam] dat heeft bevestigd.
3.5
Uit deze wijze van voorhouden en bevragen kan niet de objectieve vrees voor vooringenomenheid worden afgeleid. Het verzoek tot wraking van mr. Alwin zal worden afgewezen.
Wrakingsverzoek mr. Van Achterberg (de punten 2 en 3)
3.6
Voor beide door mr. Van Achterberg gemaakte opmerkingen geldt dat deze een standpunt van ABN AMRO lijken te onderschrijven (‘U sprak een vaste rente af” en ‘weinig mensen dachten dat de rente zo sterk zou gaan dalen in 2008’) en niet als vraag aan [naam] waren bedoeld, terwijl het standpunt van [naam] juist van die opmerkingen afweek (‘niet voor vaste rente gekozen’ en ‘ABN AMRO wist dan wel kon weten dat de rente zou dalen’). Mr. Van Achterberg heeft wat de dalende rente betreft ter zitting van de wrakingskamer nog laten weten dat deze opmerking inderdaad niet als vraag was bedoeld en dat zij niet meer dan een feit van algemene bekendheid heeft verwoord. De wrakingskamer is van oordeel dat voormelde opmerkingen van mr. Van Achterberg bij verzoeksters de vrees kunnen hebben doen ontstaan dat beide - door verzoeksters gemotiveerd betwiste - standpunten van ABN AMRO inmiddels voor mr. Van Achterberg geen onderwerp van het debat meer vormden, althans rechtvaardigen objectief de vrees van verzoeksters dat mr. Van Achterberg op dit punt vooringenomen was. Het verzoek tot wraking van mr. Van Achterberg zal daarom worden toegewezen.

5.De beslissing

Het hof:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. Alwin af;
- wijst het verzoek tot wraking van mr. Van Achterberg toe.
Deze beslissing is op 18 januari 2023 gegeven door mr. A.R. Sturhoofd, mr. M.A. Wabeke en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier en getekend door mr. A.R. Sturhoofd.