Uitspraak
200.290.831/2
28 november 2022gedane verzoek namens
1.Het geding en procesverloop
25 november 2022heeft in de hoofdzaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De behandelend kamer van het hof bestond uit mr. L. Alwin als voorzitter en mrs. E.E. van Tuyll van Serooskerken-Roëll en M.P. van Achterberg als leden. De zaak is na sluiting van de mondelinge behandeling verwezen naar de rol van 7 februari 2023 voor het wijzen van arrest.
28 november 2022namens verzoeksters een verzoek tot wraking van mrs. Alwin en Van Achterberg ingediend (hierna gezamenlijk: de raadsheren).
20 december 2022een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek gegeven.
21 december 2022. Namens verzoeksters is de heer [naam] verschenen, bijgestaan door mr. Wagenaar. Ook de raadsheren zijn verschenen. Mr. Wagenaar heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht. De raadsheren hebben gereageerd.
2.Het wrakingsverzoek
“U keek heel goed naar de lening overeenkomst”. Hiermee nam mr. Alwin de blote stelling van ABN AMRO dat [appellant] de leningsovereenkomsten steeds heel goed bestudeerde als vaststaand aan, terwijl die stelling gemotiveerd was betwist.
“U sprak een vaste rente af”,waarmee zij de stelling van ABN AMRO als vaststaand feit aannam.
“weinig mensen dachten dat de rente zou dalen in 2008”. Daardoor heeft mr. Van Achterberg nogmaals een betwiste stelling van ABN AMRO als vaststaand feit aangenomen. Voor zover mr. Van Achterberg zou hebben gezegd “
weinig mensen dachten in 2008 dat de rentesterkzou dalen”doet dat niet af aan de gerezen schijn van vooringenomenheid.
“ [appellant] het bedrag van € 82k dan toch wel voor zijn onderneming zou hebben gebruikt”.Mr. Alwin nam daarmee dus een betwiste blote stelling van ABN AMRO over als een conclusie.
“ABN AMRO dat[de marktwaarde, hof]
in het algemeen wel mededeelde”. [naam] werd dus kennelijk niet geloofd.