ECLI:NL:GHAMS:2023:448

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.288.337/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing tenuitvoerlegging in hoger beroep met betrekking tot aannemingswerkzaamheden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.J.H. Zandbergen, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis waarin hij was veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan de geïntimeerde, Bouw- en Aannemingsbedrijf [geïntimeerde] B.V., vertegenwoordigd door mr. D.W. Giltay Veth. De appellant verzocht het hof om de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis te schorsen, omdat hij stelde dat zijn belang bij het behoud van de bestaande situatie zwaarder woog dan het belang van de geïntimeerde bij verdere executie van het vonnis. Hij voerde aan dat de geïntimeerde reeds een groter bedrag had ontvangen dan waarop zij recht had en dat er een groot restitutierisico bestond.

Het hof heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het belang van de appellant bij behoud van de bestaande toestand niet opweegt tegen het belang van de geïntimeerde om het bestreden vonnis ten uitvoer te leggen. Het hof oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij al aan het vonnis had voldaan en dat zijn stellingen over het restitutierisico en de gevolgen van het loonbeslag onvoldoende concreet waren. De vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging werd dan ook afgewezen.

De mondelinge behandeling in de hoofdzaak is gepland op 11 april 2023, waarbij ook het incident ex artikel 843a Rv zal worden behandeld. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rechters L. Alwin, D. Kingma en M.A. Wabeke.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.288.337/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/664586 / HA ZA 19-381
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 februari 2023
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant in het principaal hoger beroep in de hoofdzaak,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep in de hoofdzaak,
eiser in de incidenten ex de artikelen 351 en 843a Rv,
advocaat: mr. E.J.H. Zandbergen te Amsterdam,
tegen
BOUW- EN AANNEMINGSBEDRIJF [geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep in de hoofdzaak,
appellante in het incidenteel hoger beroep in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten ex de artikelen 351 en 843a Rv,
advocaat: mr. D.W. Giltay Veth te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 17 december 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 november 2020, hersteld bij vonnis van 23 december 2020, onder bovenstaand zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en [appellant] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie (hierna: het bestreden vonnis).
Partijen hebben hierna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven in principaal hoger beroep, tevens houdende akte vermeerdering van eis, tevens houdende een incidentele vordering ex artikel 843a Rv, met producties;
- memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens houdende memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, tevens houdende memorie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv, tevens houdende akte uitlating wijziging eis, tevens houdende akte vermeerdering eis, met producties;
- memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep, tevens houdende akte uitlating vermeerdering van eis, tevens houdende akte uitlating producties, met producties.
Vervolgens heeft het hof bepaald dat op 1 november 2022 een mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
Op 21 oktober 2022 heeft [appellant] een akte overlegging producties ten behoeve van de mondelinge behandeling, tevens houdende een incidentele vordering ex art. 351 Rv ingediend, met producties. [appellant] heeft in dit incident gevorderd dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis wordt geschorst totdat het hof eindarrest heeft gewezen in de hoofdzaak.
De mondelinge behandeling op 1 november 2022 heeft geen doorgang gevonden. Het hof heeft een nieuwe datum voor de mondelinge behandeling bepaald: 11 april 2023 om 11.00 uur. Daarbij zullen de hoofdzaak en het incident ex artikel 843a Rv gezamenlijk worden behandeld.
[geïntimeerde] heeft daarop bij conclusie in het incident ex artikel 351 Rv geantwoord en geconcludeerd dat het hof [appellant] in de incidentele vordering niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel deze zal afwijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het incident, met nakosten.
Vervolgens is arrest gevraagd in het incident ex artikel 351 Rv.

2.Beoordeling

2.1.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank – kort gezegd en voor zover in het incident van belang – in conventie [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 646.759,51 aan [geïntimeerde] voor aannemingswerkzaamheden, te vermeerderen met de wettelijke rente, en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en proces- en nakosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitvoerbaarverklaring bij voorraad is niet gemotiveerd.
2.2.
Ter toelichting op zijn incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging heeft [appellant] , kort gezegd, aangevoerd dat zijn belang bij behoud van de bestaande situatie zwaarder weegt dan het belang van [geïntimeerde] bij verdere executie van het vonnis. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] door onder meer het gelegde bank- en loonbeslag reeds een groter bedrag ontvangen dan waarop zij op grond van het vonnis recht heeft. Ook bestaat er een groot restitutierisico. Verder maakt het door [geïntimeerde] gelegde loonbeslag het voor [appellant] vennootschappen feitelijk onmogelijk om noodzakelijke financiering voor de bedrijfsvoering te verkrijgen. Omdat die vennootschappen zijn eigendom zijn, lijdt hij dus indirect schade door het loonbeslag, aldus [appellant] .
2.3.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd waarop hierna, voor zover van belang, zal worden ingegaan.
2.4.
Bij de beoordeling van de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, waarin over de uitvoerbaarheid bij voorraad ongemotiveerd is beslist, stelt het hof het volgende voorop (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026). Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van deze maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
2.5.
De uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordelingen betreffen betaling van geldsommen. Daarmee is het belang van [geïntimeerde] bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging in beginsel gegeven. Om te beoordelen of moet worden afgeweken van het uitgangspunt dat een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordeling gedurende het hoger beroep daartegen uitvoerbaar dient te zijn, moeten het belang van [appellant] bij behoud van de bestaande toestand gedurende het hoger beroep en het voorop gestelde belang van [geïntimeerde] bij tenuitvoerlegging van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordelingen tegen elkaar worden afgewogen.
2.6.
Het hof oordeelt dat het belang van [appellant] bij behoud van de bestaande toestand hangende het hoger beroep niet opweegt tegen het belang van [geïntimeerde] om het bestreden vonnis hangende het hoger beroep ten uitvoer te leggen. Dat [appellant] reeds (volledig) aan het bestreden vonnis zou hebben voldaan is niet aannemelijk geworden; [geïntimeerde] heeft dit gemotiveerd weersproken. Het hof oordeelt verder dat [appellant] het door hem gestelde restitutierisico op vage en niet concreet toegelichte stellingen baseert. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, volgt daaruit niet dat zich een reëel restitutierisico voordoet dat meer gewicht in de schaal legt dan het belang van [geïntimeerde] bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. De door [appellant] gestelde gevolgen van het door [geïntimeerde] gelegde loonbeslag voor zijn vennootschappen zijn eveneens gebaseerd op vage en onvoldoende concreet toegelichte stellingen en leggen reeds daarom onvoldoende gewicht in de schaal tegenover het belang van [geïntimeerde] bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. Voor zover [appellant] ook heeft bedoeld te betogen dat uit inmiddels verkregen facturen blijkt dat [geïntimeerde] onjuiste stellingen heeft ingenomen en ook dit een grond is voor toewijzing van de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging, volgt het hof [appellant] daarin niet. De beoordeling van dit standpunt hoort thuis in de hoofdzaak. Een en ander leidt tot afwijzing van de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging in dit incident.
2.7.
Een oordeel over de kosten van het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
2.8.
Het hof heeft in de hoofdzaak reeds bepaald dat de mondelinge behandeling zal plaatsvinden op 11 april 2023 om 11.00 uur, waarbij tevens het incident ex artikel 843a Rv zal worden behandeld. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de mondelinge behandeling zal plaatsvinden op 11 april 2023 om 11.00 uur;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, D. Kingma en M.A. Wabeke en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.