ECLI:NL:GHAMS:2023:443

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.310.245/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over opzegging kredietovereenkomst door kredietverstrekker

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door [appellant] tegen ABN AMRO Bank N.V. over de opzegging van een kredietovereenkomst. ABN AMRO heeft aan [appellant] meegedeeld dat zij de kredietovereenkomst, een OndernemersKrediet van € 125.000, zal beëindigen omdat zij stopt met het aanbieden van dit product. [appellant] is het hier niet mee eens en vordert in kort geding dat ABN AMRO wordt verboden om de kredietovereenkomst te beëindigen totdat de bodemrechter hierover heeft geoordeeld. In eerste aanleg is zijn vordering afgewezen.

[appellant] is in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Tijdens de mondelinge behandeling op 23 januari 2023 hebben de advocaten van beide partijen hun standpunten toegelicht. [appellant] heeft negen grieven aangevoerd tegen de beslissing van de voorzieningenrechter. Het hof heeft vastgesteld dat de voorzieningenrechter terecht heeft geoordeeld dat ABN AMRO de bevoegdheid heeft om de kredietovereenkomst op te zeggen, en dat de uitoefening van deze bevoegdheid niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.

Het hof concludeert dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat ABN AMRO hem onterecht heeft behandeld in vergelijking met andere ondernemers in een vergelijkbare situatie. De grieven van [appellant] falen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.310.245/01 KG
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/713500 / KG ZA 22-115
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 februari 2023
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. R. van Viersen te Utrecht,
tegen:
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.J. Haasjes te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en ABN AMRO genoemd.

1.Waar gaat het om

ABN AMRO heeft aan
[appellant] aangekondigd dat ze de lopende kredietovereenkomst (OndernemersKrediet) met hem zal beëindigen, omdat zij gaat stoppen met het aanbieden van dit product. Maar [appellant] vindt de alternatieven die ABN AMRO hem heeft voorgehouden, niet aanvaardbaar; hij wil de kredietovereenkomst voortzetten. In dit kort geding vordert hij dat het ABN AMRO wordt verboden om de kredietovereenkomst te beëindigen zolang de bodemrechter niet over haar opzegging heeft geoordeeld. In eerste aanleg is zijn vordering afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[appellant] is bij dagvaarding van 29 maart 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 2 maart 2022, gewezen door de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, tussen [appellant] als eiser en ABN AMRO als gedaagde.
2.2.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- akte overlegging producties van 21 juni 2022, met een productie;
- akte overlegging producties van 19 juli 2022, met een productie;
- memorie van antwoord, met producties;
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 23 januari 2023. Daarbij hebben de advocaten van partijen de zaak toegelicht , de advocaat van [appellant] aan de hand van spreekaantekeningen die aan het hof zijn overgelegd maar slechts gedeeltelijk (nrs. 1.1 tot en met 3.17, nrs. 5.17 tot en met 5.23) zijn voorgelezen en ook slechts in zoverre in het oordeel van het hof zijn betrokken.
2.4.
Ten slotte is arrest gevraagd.
2.5
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
ABN AMRO heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.

3.Feiten en procesverloop

3.1.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 (2.1 tot en met 2.7) de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en strekken dus ook het hof tot uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen die feiten neer op het volgende.
( i) [appellant] exploiteert een uitzendbureau.
Ten behoeve van zijn onderneming heeft ABN AMRO hem in juli 2005 een zogenoemd “OndernemersKrediet” van € 125.000 verstrekt. In 2013 is het krediet met € 15.000 verlaagd.
(ii) Bij brief van 6 december 2021 heeft ABN AMRO aan
[appellant] aangekondigd dat ze met het OndernemersKrediet gaat stoppen en [appellant] een aantal alternatieven geboden, waaronder het oversluiten van het krediet naar het Zakelijk Krediet New 10, het afbouwen van het krediet in maximaal vijf jaar, en het direct beëindigen daarvan. [appellant] werd verzocht zijn keuze voor 6 februari 2022 kenbaar te maken, bij gebreke waarvan het OndernemersKrediet op 1 januari 2023 zou worden beëindigd. [appellant] werd ook gewezen op de mogelijkheid van een persoonlijk gesprek met het Team OndernemersKrediet van ABN AMRO.
(iii) Bij brief van 19 januari 2022 heeft [appellant] ABN AMRO bericht dat hij niet instemt met het
beëindigen van de kredietovereenkomst.
(iv) ABN AMRO heeft bij brief van 27 januari 2022 geantwoord dat zij bevoegd is om de kredietovereenkomst op te zeggen en dat zij aan die bevoegdheid vasthoudt, en de datum van 6 februari 2022 verlengd tot 1 maart 2022.
( v) Op 8 februari 2022 hebben partijen telefonisch overlegd, welk overleg ABN AMRO bij brief van 10 februari 2022 heeft bevestigd. In de brief is vermeld dat [appellant] in het gesprek had laten weten dat hij het krediet niet binnen vijf jaar kon aflossen, waarna ABN AMRO had voorgesteld dat [appellant] inzicht gaf in de financiële situatie van zijn onderneming, opdat partijen de terugbetaalcapaciteit van en een passende oplossing voor [appellant] konden bespreken. [appellant] heeft dat voorstel verworpen. ABN AMRO heeft haar voorstel in haar brief van 10 februari 2022 herhaald en meegedeeld dat het is mogelijk is de termijn van 1 maart 2022 voor het maken van zijn keuze in overleg met het Team OndernemersKrediet te verlengen. .
(vi) ABN AMRO heeft de termijn inmiddels verlengd tot vier weken na het arrest van het hof.
3.2.
In dit kort geding vordert [appellant] dat ABN AMRO wordt veroordeeld om
– kort gezegd – de kredietrelatie met hem voort te zetten totdat in een bodemprocedure over de rechtsgeldigheid van de opzegging van de kredietovereenkomst is beslist. ABN AMRO heeft zich tegen deze vordering verweerd.
3.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vordering van [appellant] afgewezen op de grond dat – kort gezegd – voldoende aannemelijk is dat ABN AMRO de contractuele bevoegdheid heeft om de kredietovereenkomst met [appellant] op te zeggen, dat ABN AMRO bij de uitoefening van die bevoegdheid voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [appellant], en dat niet is gebleken van omstandigheden waarin de uitoefening van de opzeggingsbevoegdheid door ABN AMRO naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, zodat onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal oordelen dat ABN AMRO de kredietovereenkomst niet heeft kunnen opzeggen.

4.Beoordeling

4.1.
[appellant] heeft negen grieven aangevoerd tegen de beslissing van de voorzieningenrechter en de motivering die aan die beslissing ten grondslag ligt.
4.2.
Met zijn eerste en tweede grief bestrijdt [appellant] dat algemene voorwaarden van ABN AMRO op de kredietovereenkomst van toepassing zijn, zodat op zulke algemene voorwaarden geen opzeggingsbevoegdheid van ABN AMRO kan worden gebaseerd. Deze grieven falen.
4.3.
De door [appellant] (zonder kenbaar voorbehoud) getekende kredietovereenkomst bevat onder meer de bepaling dat de Algemene Bepalingen voor Kredietverlening door ABN AMRO van januari 1999 van toepassing zijn en zijn bijgesloten, en dat de kredietnemer door ondertekening van deze kredietovereenkomst verklaart een exemplaar daarvan te hebben ontvangen en daarmee volledig bekend te zijn. Gelet hierop en op art. 157 lid 2 Rv moet naar het voorlopige oordeel van het hof van de toepasselijkheid van deze algemene bepalingen worden uitgegaan.
4.4.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat uit art. 4 (Opzegbaarheid) van hoofdstuk II (Algemene Bepalingen van toepassing op kredieten in rekening-courant en op obligokredieten) voor beide partijen de bevoegdheid voortvloeit om de kredietovereenkomst “op ieder gewenst moment” op te zeggen. Daarmee strekt de opzeggingsbevoegdheid van ABN AMRO voorshands tot uitgangspunt. In het midden kan dan ook blijven of uit andere toepasselijke voorwaarden eveneens of anderszins een opzeggingsbevoegdheid voor ABN AMRO voortvloeit.
4.5.
ABN AMRO heeft alle OndernemersKrediet overeenkomsten tot een krediet van € 125.000 opgezegd. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat ABN AMRO hem daarbij anders – in het bijzonder: slechter – heeft behandeld dan andere ondernemers met een krediet tot € 125.000 die in een vergelijkbare situatie als [appellant] verkeren. Ondernemers met een krediet van méér dan € 125.000 verkeren in een andere situatie dan [appellant]. Het verwijt dat ABN AMRO in strijd handelt met de Algemene Wet Gelijke Behandeling en/of art. 1 Grondwet doordat ze kredietovereenkomsten met die ondernemers niet beëindigt, is reeds daarom ongegrond. De derde grief van [appellant] faalt dan ook.
4.6.
ABN AMRO heeft de beëindiging van OndernemersKrediet overeenkomsten tot € 125.000 verklaard door een nieuwe strategie en een nieuw productaanbod. [appellant] heeft wel gesteld maar niet aannemelijk gemaakt dat deze verklaring vals is, daargelaten de relevantie van het verwijt, in het licht van de opzeggingsbevoegdheid van ABN AMRO. De vierde en vijfde grief falen.
4.7.
ABN AMRO kan haar opzeggingsbevoegdheid niet uitoefenen indien dat in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (art. 6:248 lid 2 BW), waarvan, anders dan [appellant] kennelijk meent, in beginsel niet kan worden uitgegaan. Het hof begrijpt dat de zesde grief van [appellant] strekt tot een beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid, maar hij heeft geen concrete omstandigheden aangevoerd, laat staan aannemelijk gemaakt, die tot het oordeel kunnen leiden dat zij aan de uitoefening van de opzeggingsbevoegdheid door ABN AMRO in de weg staan. Naar het voorlopige oordeel van het hof zijn aan [appellant] voldoende alternatieven geboden en is de termijn waarbinnen hij een keuze voor een van deze alternatieven kan maken, ruim genoeg geweest. Dat [appellant] zijn financiële gegevens niet aan ABN AMRO wil verstrekken, komt voor zijn eigen rekening en risico. Voorshands moet er dan ook van worden uitgegaan dat de opzegging door ABN AMRO tot het beoogde rechtsgevolg leidt.
4.8.
Gezien al het voorgaande heeft [appellant] geen belang bij een bespreking van zijn achtste grief, die is gericht tegen de overweging ten overvloede van de voorzieningenrechter dat valt te betwijfelen of [appellant] een spoedeisend belang bij zijn vordering heeft. Ook als deze grief zou slagen, kan ze immers niet leiden tot toewijzing van de vordering van [appellant].
4.9.
De grieven 7 en 9 van [appellant] hebben geen zelfstandige betekenis. Ze falen omdat al zijn andere grieven falen. Daarmee luidt de slotsom dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd en dat [appellant] als in het ongelijk gestelde partij moet worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 783 aan verschotten en € 3.549 voor salaris en op € 163 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85 voor nasalaris en met de kosten van het betekeningsexploot ingeval niet binnen veertien dagen is voldaan aan deze veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten indien ze niet zijn voldaan binnen veertien dagen nadat ze verschuldigd zijn geworden;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, J.W.M. Tromp en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.