ECLI:NL:GHAMS:2023:413

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
23-000343-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van grote hoeveelheden verzorgingsproducten, kledingstukken en elektrische apparaten in het kader van drugshandel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2022. De verdachte, geboren in 1966, was beschuldigd van het witwassen van een grote hoeveelheid goederen, waaronder verzorgingsproducten, kledingstukken en elektrische apparaten, die vermoedelijk afkomstig waren uit drugshandel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich tussen 17 februari 2021 en 20 oktober 2021 heeft beziggehouden met de verkoop van cocaïne en heroïne. Bij een doorzoeking op 20 oktober 2021 zijn grote hoeveelheden goederen aangetroffen in de woning van de verdachte, terwijl hij een relatief laag inkomen had en onder bewind stond.

De verdachte heeft tijdens het proces verschillende verklaringen afgelegd over de herkomst van de goederen, maar het hof oordeelde dat deze verklaringen inconsistent en niet geloofwaardig waren. Het hof oordeelde dat de feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat de aangetroffen goederen uit enig misdrijf afkomstig zijn. De verdachte werd schuldig bevonden aan eenvoudig witwassen van de goederen, terwijl hij voor de overige goederen werd vrijgesproken.

Wat betreft de strafoplegging heeft het hof de gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, bevestigd, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Het hof heeft ook de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag van € 1.100,00 gelast, omdat dit niet langer vatbaar was voor verbeurdverklaring. De beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte, die sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis een positieve lijn heeft laten zien.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000343-22
datum uitspraak: 13 februari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-286218-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1966,
adres: H [adres01]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de beslissing omtrent straf en maatregel en de beslissing met betrekking tot het voorwerp op de beslaglijst onder nummer 87 – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de navolgende bewijsoverweging in de plaats stelt van de bewijsoverweging van de rechtbank zoals opgenomen in het vonnis van 1 februari 2022 onder paragraaf 3.3.3.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van de onder 3 tenlastegelegde kledingstukken, verzorgingsproducten en elektrische apparaten en dat de verdachte ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde goederen moet worden vrijgesproken.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe primair aangevoerd dat de feiten en omstandigheden niet het vermoeden kunnen rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn, en subsidiair dat niet is gebleken van handelingen die zijn gericht op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de voorwerpen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt op grond van de inhoud van het dossier de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte heeft zich in de periode van 17 februari 2021 tot en met 20 oktober 2021 beziggehouden met de verkoop van cocaïne en heroïne (het onder 1 bewezenverklaarde). De opbrengst daarvan bestond zowel uit contante geldbedragen als uit goederen. Bij doorzoeking van de woning van de verdachte op
20 oktober 2021 zijn onder meer (zeer) grote hoeveelheden van dezelfde soort kledingstukken, verzorgingsproducten en elektrische apparaten aangetroffen. Daarnaast is een jas met een waarde tussen de € 850,00 en € 1.050,00 aangetroffen. De verdachte heeft de laatste jaren een relatief laag inkomen uit loon of een uitkering ontvangen en heeft verklaard dat hij onder bewind staat en wekelijks € 57,00 leefgeld krijgt.
Het hof is van oordeel dat deze feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat de aangetroffen goederen uit enig (eigen) misdrijf afkomstig zijn, zodat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst ervan.
Bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie op 21 oktober 2021 heeft de verdachte verklaard dat
de goederen van een vriend zijn – hij zou illegaal in Nederland verblijven, goederen naar Afrika versturen en een sleutel van zijn woning hebben gehad – en dat hij de jas heeft gevonden. De verdachte heeft vervolgens ter terechtzitting in eerste aanleg op 18 januari 2022 verklaard dat hij op een markt (gratis) spullen heeft gekregen en ter terechtzitting in hoger beroep op 30 januari 2023 heeft hij verklaard dat meerdere mensen, van wie hij geen contactgegevens heeft, een sleutel van zijn woning hadden en dat de goederen (ook) van hen zouden kunnen zijn.
Het hof is, gelet op het onder 1 bewezenverklaarde in samenhang bezien met de vermogenspositie van de verdachte en de omstandigheid dat geen van de door de verdachte afgelegde verklaringen over de herkomst van de goederen consistent en verifieerbaar en daarom geloofwaardig is, van oordeel dat het niet anders kan dan dat de kledingstukken, de verzorgingsproducten en de elektrische apparaten afkomstig zijn uit enig eigen misdrijf, zodat naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het eenvoudig witwassen van de voornoemde goederen.
Het hof is, met de advocaat-generaal en de raadsman, van oordeel dat de verdachte ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde goederen moet worden vrijgesproken.
Het door de raadsman subsidiair gevoerde verweer behoeft geen bespreking, nu het hof het onder 3 tenlastegelegde kwalificeert als eenvoudig witwassen.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, onder een aantal bijzondere voorwaarden, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede tot een vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een locatieverbod, voor de duur van één jaar, welke maatregel dadelijk uitvoerbaar is verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, met uitzondering van de vrijheidsbeperkende maatregel. Dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden vond de advocaat-generaal niet nodig.
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het naar behoren verlopen schorsingstoezicht en, gelet hierop, aan een eventueel voorwaardelijk op te leggen strafdeel alleen de bijzondere voorwaarden van contact met de reclassering en een locatieverbod te verbinden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne en heroïne en, gedurende een langere periode, aan de verkoop daarvan alsmede aan het witwassen van een grote hoeveelheid goederen. Het gebruik en de verspreiding van harddrugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en leiden veelal – direct en indirect – tot diverse vormen van (andere) criminaliteit. Door aldus te handelen heeft de verdachte niet alleen een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het harddrugscircuit en de daarmee gepaard gaande overlast, maar ook de integriteit van het financieel en economisch stelsel aangetast.
Het hof heeft kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 18 januari 2023, waaruit blijkt dat hij reeds eerder meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet.
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte voorts kennisgenomen van een advies van de reclassering van 24 december 2021, een e-mail van [naam01] , reclasseringswerker, van
27 januari 2023 betreffende het verloop van het schorsingstoezicht alsmede van hetgeen de raadsman en de verdachte hieromtrent ter terechtzitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht. Daaruit is onder meer gebleken dat sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte in deze zaak sprake is van een positieve lijn. Zo beschikt de verdachte (nog steeds) over een woning die hij in 2021 op eigen naam heeft gekregen, heeft de verdachte zinvolle dagbesteding in de vorm van werk en gebruikt de verdachte naar eigen zeggen geen verdovende middelen meer. De reclasseringswerker, met wie het contact door de verdachte als zinvol wordt ervaren, is positief over het verloop van het toezicht en bevestigt de verklaring van de verdachte in die zin dat er geen signalen voor problematisch middelengebruik zijn. Door de reclassering is (eerder) geadviseerd tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf onder een aantal bijzondere voorwaarden, welke voorwaarden thans gelden in het kader van het schorsingstoezicht.
Het hof is van oordeel dat de ernst van de bewezenverklaarde feiten, mede gelet op de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder meermalen is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten, in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur rechtvaardigen. In voornoemde, hoewel nog prille, positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte ziet het hof evenwel aanleiding om een deel van die gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. Aan dat voorwaardelijke deel zal het hof (deels) door de reclassering geadviseerde voorwaarden met een proeftijd van drie jaren verbinden, zodat de verdachte gedurende een langere periode de benodigde, alsook effectief gebleken, ondersteuning krijgt bij het voortzetten van die positieve ontwikkeling. Daarmee passeert het hof het verweer van de raadsman om af te zien van de door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden, omdat het goed gaat met de verdachte. Hoewel het goed gaat, is dit pril en acht het hof het noodzakelijk dit te bestendigen met de bedoelde voorwaarden. De oplegging van een locatieverbod in de vorm van een bijzondere voorwaarde of vrijheidsbeperkende maatregel acht het hof, evenals de advocaat-generaal, niet langer noodzakelijk.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat het inbeslaggenomen geldbedrag aan de verdachte moet worden teruggegeven.
Bij doorzoeking van de woning van de verdachte op 20 oktober 2021 is een contant geldbedrag van
€ 1.100,00 (het voorwerp op de beslaglijst onder nummer 87) in beslag genomen. Dit geldbedrag is nog niet aan de verdachte teruggegeven.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij € 600,00 van zijn bewindvoerder had gekregen om een nieuwe televisie, koelkast en wasmachine te kopen en dat de rest van het aangetroffen geldbedrag van zijn vriendin is. In aanvulling hierop heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zijn vriendin € 1.300,00 naar hem had overgemaakt voor zijn vakantie in Afrika en dat daarvan nog € 650,00 over was. De advocaat-generaal heeft een e-mail van de bewindvoerder van de verdachte met als bijlage een rekeningoverzicht overhandigd. Daaruit blijkt dat door de bewindvoerder op 5 augustus 2021 een geldbedrag van € 600,00 is overgemaakt naar de rekening van de verdachte.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het voorwerp op de beslaglijst onder nummer 87 niet langer vatbaar is voor verbeurdverklaring, zodat daarvan de teruggave aan de verdachte zal worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing omtrent straf en maatregel en de beslissing met betrekking tot het voorwerp op de beslaglijst onder nummer 87 en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van het arrest zal melden bij Reclassering Inforsa op het adres [adres02] in [plaats01] en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zal meewerken aan diagnostiek en behandeling door het Forensisch Ambulante Zorgteam (FAZ) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, en zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zal meewerken aan het verrichten van dagbesteding, indien dit door de reclassering wordt geïndiceerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten het voorwerp op de beslaglijst onder de nummer 87.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. C.J. van der Wilt en mr. P.K. van Riemsdijk, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 februari 2023.
Mr. P.K. van Riemsdijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]