In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor het organiseren van hondengevechten en dierenmishandeling. De verdachte heeft zich gedurende bijna een jaar schuldig gemaakt aan het organiseren van vijf hondengevechten en het aanwezig zijn bij deze gevechten. Daarnaast heeft zij verboden diergeneesmiddelen in haar bezit gehad. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met aftrek van voorarrest, en heeft de eerder opgelegde gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk bevestigd, maar met een proeftijd van drie jaren. Het hof heeft echter besloten om geen verbod op te leggen voor het houden van honden, omdat dit niet noodzakelijk werd geacht voor het bevorderen van goed levensgedrag van de verdachte.
De zaak kwam voor het hof na een hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft in de periode van 2014 tot en met 2016 geen verdere strafbare feiten gepleegd en heeft inmiddels weer honden in goede conditie.
Het hof heeft vastgesteld dat de honden tijdens de gevechten ernstige verwondingen hebben opgelopen en dat de verdachte een bijzondere verantwoordelijkheid heeft in de omgang met dieren. De verdachte heeft erkend dat haar handelen laakbaar was, maar het hof heeft geen concrete vrees voor herhaling gezien. Gezien het tijdsverloop van de zaak en de overschrijding van de redelijke termijn, heeft het hof de taakstraf gematigd. De op te leggen straffen zijn gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten.