ECLI:NL:GHAMS:2023:3765

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
9 juli 2024
Zaaknummer
23-004206-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het organiseren van hondengevechten en dierenmishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor het organiseren van hondengevechten en dierenmishandeling. De verdachte heeft zich gedurende bijna een jaar schuldig gemaakt aan het organiseren van vijf hondengevechten en het aanwezig zijn bij deze gevechten. Daarnaast heeft zij verboden diergeneesmiddelen in haar bezit gehad. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met aftrek van voorarrest, en heeft de eerder opgelegde gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk bevestigd, maar met een proeftijd van drie jaren. Het hof heeft echter besloten om geen verbod op te leggen voor het houden van honden, omdat dit niet noodzakelijk werd geacht voor het bevorderen van goed levensgedrag van de verdachte.

De zaak kwam voor het hof na een hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar het hof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken. Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft in de periode van 2014 tot en met 2016 geen verdere strafbare feiten gepleegd en heeft inmiddels weer honden in goede conditie.

Het hof heeft vastgesteld dat de honden tijdens de gevechten ernstige verwondingen hebben opgelopen en dat de verdachte een bijzondere verantwoordelijkheid heeft in de omgang met dieren. De verdachte heeft erkend dat haar handelen laakbaar was, maar het hof heeft geen concrete vrees voor herhaling gezien. Gezien het tijdsverloop van de zaak en de overschrijding van de redelijke termijn, heeft het hof de taakstraf gematigd. De op te leggen straffen zijn gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet op de economische delicten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004206-19
datum uitspraak: 13 april 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van
31 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-994049-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 en 30 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door economische kamer van de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 1, 2 en 8 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte om die reden niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straffen

De economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 3, 5, 6 en 7 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren (subsidiair 120 dagen hechtenis) met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren. Daarbij heeft de rechtbank als bijzondere voorwaarden gesteld dat de verdachte – kort gezegd – gedurende de proeftijd geen honden mag houden en dient mee te werken aan de controles hieromtrent. Voor de onder 4 bewezenverklaarde overtredingen heeft de rechtbank geen straf of maatregel opgelegd.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren (subsidiair 120 dagen hechtenis) en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van drie jaren, met als bijzondere voorwaarden een verbod van het houden van honden en het meewerken aan (overheids)controles.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft inzicht gekregen in het laakbare van haar handelen en er bestaat geen concrete vrees voor herhaling. De feiten betreffen de periode van 2014 tot en met 2016. Sindsdien is de verdachte niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. De verdachte heeft al jaren weer honden en dat gaat goed. Ook bij controles bleek dat de honden in uitstekende conditie verkeerden en was er geen reden tot zorg. Op dit moment heeft zij vier honden. Het verzoek is daarom geen houdverbod op te leggen, dan wel een houdverbod op te leggen voor het houden van meer dan vier honden.
Beoordeling hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna een jaar schuldig gemaakt aan het organiseren van vijf hondengevechten en het aanwezig zijn bij vijf hondengevechten. Door haar betrokkenheid daarbij heeft zij zich ook schuldig gemaakt aan dierenmishandeling. De honden liepen tijdens de gevechten ernstige (bijt)wonden op, zijn kreupel geworden of hebben daaraan littekens overgehouden. Een van de honden, [naam], is dusdanig gewond geraakt dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] haar poot hebben gehecht met een hechtpistool.
Mensen hebben ten opzichte van dieren een bijzondere verantwoordelijkheid; in de omgang met dieren moeten zij zorg dragen voor het welzijn en de gezondheid van het dier en dat al het mogelijke wordt gedaan om de eigenheid en (fysieke) integriteit van een dier te respecteren. Door de honden zoveel leed aan te doen heeft de verdachte de intrinsieke waarde van deze honden aangetast.
Zowel ter zitting in eerste aanleg als in hoger beroep is niet duidelijk geworden wat de verdachte heeft bewogen om (haar) honden te laten vechten. De verdachte zou via andere hondenliefhebbers in aanraking zijn gekomen met hondengevechten en nieuwsgierig zijn geweest naar de capaciteiten van haar honden. Het blijft voor het hof een raadsel hoe de verdachte enerzijds spreekt over de honden alsof het haar kindjes waren, en zij ze anderzijds heeft blootgesteld aan hondengevechten.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van verboden diergeneesmiddelen. Hiermee heeft zij de (Europese) regelgeving ondermijnd, waardoor bedrijven en instellingen die wel de regelgeving naleven zijn benadeeld.
Bij de strafoplegging is voorts van belang dat bij feit 5 en 6B sprake is van eendaadse samenloop, omdat het verrichten van een lichamelijke ingreep bij een hond automatisch inhoudt dat ook pijn en/of letsel bij die hond wordt veroorzaakt.
Het hof zal niet overgaan tot het opleggen van het gevorderde verbod om honden te houden. De rechter kan op grond van artikel 14c, tweede lid, aanhef en onder 14, van het Wetboek van Strafrecht bijzondere voorwaarden stellen die ‘het gedrag van de veroordeelde betreffen’. Daarbij moet worden gedacht aan voorwaarden die strekken ter bevordering van goed levensgedrag van de veroordeelde of om gedrag waartoe zij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht.
Niet kan worden gezegd dat een verbod om honden te houden nodig is ter bevordering van goed levensgedrag van de verdachte of nodig is uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid.
Gezien het tijdsverloop van de zaak, vindt het hof dat voor de overtredingen — naast de straffen die al voor de misdrijven worden opgelegd — geen straf of maatregel meer behoeft te volgen. Het hof zal voor de overtredingen dan ook volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.
In beginsel acht het hof voor de bewezenverklaarde misdrijven een taakstraf voor de duur van 240 uren passend en geboden, maar gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, zal het hof deze straf matigen met 40 uren. Daarbij gaat het hof ervan uit dat de redelijke termijn is gaan lopen op 6 oktober 2016, de datum van inverzekeringstelling, en dat deze in eerste aanleg en in hoger beroep is overschreden met in totaal bijna twee jaar en zes maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 9a, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 55, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 2.1, 2.8, 2.14, 2.19, 8.11 en 8.12 van de Wet dieren.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1, 2 en 8 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart het onder 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.D.R.M. Boumans, R.P. den Otter en R.D. van Heffen,
in tegenwoordigheid van mr S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 april 2023.
mr. A.D.R.M. Boumans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.