ECLI:NL:GHAMS:2023:3761

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
30 juni 2024
Zaaknummer
23-004204-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Organiseren van hondengevechten en dierenmishandeling met invoer van verboden geneesmiddelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het organiseren van hondengevechten en dierenmishandeling. De verdachte heeft gedurende een langere periode vier hondengevechten georganiseerd en was aanwezig bij zes andere gevechten. Door zijn betrokkenheid heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan dierenmishandeling, waarbij honden ernstige verwondingen opliepen. Daarnaast heeft de verdachte verboden diergeneesmiddelen en humane geneesmiddelen zonder handelsvergunning ingevoerd en/of voorhanden gehad. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 560 uren. Het hof oordeelde dat een verbod om honden te houden niet noodzakelijk was voor het bevorderen van goed levensgedrag van de verdachte. De zaak is behandeld in het kader van de Wet Dieren en het Besluit houders van dieren, waarbij de verdachte niet voldeed aan de vereisten voor bedrijfsmatig fokken en handelen in honden. Het hof heeft de eerdere vrijspraken van de rechtbank vernietigd en de verdachte voor meerdere feiten schuldig bevonden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004204-19
datum uitspraak: 13 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-994050-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 en 30 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Partiële niet-ontvankelijkheid feiten 3, 3, 3, 4, 6A, 7 en 8 en niet-ontvankelijkheid feit 9
Het hof leest de tenlastelegging aldus dat de in feit 3, 4, 6, 7, 8 omschreven feiten dienen te worden begrepen als impliciet cumulatief tenlastegelegd. De verdachte is door de economische kamer van de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem is tenlastegelegd onder 3.1, 3.4, 3.6, 4.1 en 6A1. Tevens is de verdachte vrijgesproken van het impliciet cumulatief tenlastegelegde invoeren en/of voorhanden hebben van het middel Ademin (feit 7) en van het voorhanden hebben van handelsvoorraden Testabol enanthate, Primobol en Stanozol (feit 8). Daarnaast is de verdachte vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie (feit 9). Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte om die reden niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 oktober 2016 te Soest en/of te Amersfoort en/of Emmen en/of Zeist en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
al dan niet opzettelijk, honden, althans gezelschapsdieren heeft gefokt op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van het ouderdier en/of de nakomelingen werd benadeeld en/of werd bij het fokken van honden, althans gezelschapsdieren, voor zover mogelijk, niet voorkomen dat ernstige gedragsafwijkingen werden doorgegeven aan en/of konden ontstaan bij nakomelingen, immers heeft hij en/of zijn mededader(s) honden gefokt op en/of met vechtkenmerken en/of honden gefokt op en/of met agressieve karaktereigenschappen;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 oktober 2016 te Soest en/of te Amersfoort en/of Zeist en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
al dan niet opzettelijk, honden, althans gezelschapsdieren heeft verkocht en/of ten verkoop in voorraad heeft gehouden en/of heeft afgeleverd en/of heeft gehouden ten behoeve van opvang en/of heeft gefokt ten behoeve van de verkoop en/of aflevering van nakomelingen, terwijl daarbij niet werd voldaan aan de paragraaf 2 van het Besluit houders van dieren,
immers heeft hij en/of zijn mededaders
-in strijd met artikel 3.7 van genoemd besluit honden gefokt ten behoeve van de verkoop en/of afgeleverd en/of opgevangen in (een) niet, overeenkomstig artikel 3.8 van het Besluit houders van dieren bij de minister van Economische Zaken, aangemelde inrichting(en) waaronder kennel [kennel 1] en/of kennel [kennel 2] en/of op [adres 2] , en/of op [adres 1] en/of elders te Zeist en/of in Nederland in niet aangemelde inrichtingen en/of
-in strijd met artikel 3.10 van genoemd besluit door geen deugdelijke administratie bij gehouden van de gezelschapsdieren die in de inrichting verblijven en/of
-in strijd met artikel 3.11. van genoemd besluit als beheerder activiteiten verricht in een inrichting zonder in het bezit te zijn van een door Onze Minister erkend bewijs van vakbekwaamheid voor de diergroep waarmee activiteiten in de inrichting worden verricht;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 5 oktober 2016 te Emmen en/of Amersfoort en/of Soest en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
dierengevechten heeft georganiseerd en/of dieren aan dierengevechten heeft doen deelnemen, immers heeft hij en/of zijn mededaders:
2. op of omstreeks 5 oktober 2016 (in de woning aan de [adres 2] een hondengevecht georganiseerd en/of hond [naam 1] en/of hond [naam 2] , althans honden, doen deelnemen aan een hondengevecht (zaakdossier 02) en/of
3.in de periode van 15 januari 2016 tot en met 18 januari 2016 (in de woning aan de [adres 2] een hondengevecht georganiseerd en/of hond [naam 3] en/of hond [naam 4] , althans honden, doen deelnemen aan een hondengevecht (zaakdossier 03) en/of
5.op of omstreeks 20 september 2016 (in de woning aan de [adres 2] een hondengevecht georganiseerd en/of hond [naam 5] en/of hond [naam 1] , althans honden, doen deelnemen aan een hondengevecht (zaakdossier 07) en/of
7.op of omstreeks 20 maart 2016 (in de woning aan de [adres 2] een hondengevecht georganiseerd en/of hond [naam 6] en/of hond [naam 7] , althans honden, doen deelnemen aan een hondengevecht (zaakdossier 11);
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met 5 oktober 2016 te Emmen en/of te Amersfoort en/of elders in Nederland,
(telkens) bij (een) dierengevecht(en), te weten bij (een) hondengevecht(en) aanwezig is geweest, waaronder:
2.een hondengevecht op of omstreeks 5 oktober 2016 (in de woning aan de [adres 2] (zaaksdossier 02) en/of
3.een hondengevecht in de periode van 15 januari tot en met 18 januari 2016 (in de woning aan de [adres 2] (zaaksdossier 03) en/of
4.een hondengevecht op of omstreeks 18 februari 2016 (in een woning aan de [adres 3] (zaaksdossier 04) en/of
5. een hondengevecht op of omstreeks 20 september 2016 (in de woning aan de [adres 2] (zaaksdossier 07) en/of
6. een hondengevecht op of omstreeks 20 maart 2016 (in de woning aan de [adres 2] (zaaksdossier 11);
5.
hij op of omstreeks 5 oktober 2016 te Amersfoort en/of elders in Nederland (zaaksdossier 02), tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk een lichamelijke ingreep heeft verricht, immers heeft hij en/of zijn mededader(s) de poot van hond [naam 1] gehecht met een hechtpistool;
6.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2015 tot en met 5 oktober 2016 te Soest en/of te Amersfoort en/of te Emmen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, (telkens) bij een dier pijn of letsel heeft veroorzaakt dan wel de gezondheid of het welzijn van dat dier heeft benadeeld, immers heeft hij en/of zijn mededaders
A.honden deel laten nemen aan gevechten waarbij :
2.op of omstreeks 05 oktober 2016 (in de woning aan de [adres 2] (zaaksdossier 02) - hond(en) ( [naam 1] en/of [naam 2] ) veel bijtwonden opliep(en) en/of - [naam 1] kreupel is geworden en/of - [naam 2] kreupel is geworden en/of
3.in de periode van 15 januari 2016 tot en met 18 januari 2016 (in de woning aan de [adres 2] (zaaksdossier 03) hond [naam 3] een neuswond heeft opgelopen en/of
4.in de periode van 01 december 2015 tot en met 12 december 2015 in Nederland (zaaksdossier 06)hond [naam 8] / [naam 8] (ernstige) verwondingen heeft opgelopen en/of
5.op of omstreeks 20 september 2016 (in de woning aan de [adres 2] (zaaksdossier 07)hond [naam 5] (ernstige) verwondingen heeft opgelopen en/of
6.op of omstreeks 20 maart 2016 (in een woning aan de [adres 2] (zaaksdossier 11)hond [naam 7] (kop)wonden heeft opgelopen
en/of
B. gebruik gemaakt van een tagger/hechtpistool om wonden bij (een) hond(en) te hechten en/of de poot van hond [naam 1] gehecht met een hechtpistool (zaaksdossier 02);
7.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 oktober 2016 te Soest en/of elders in Nederland, al dan niet opzettelijk, (een) handeling(en) heeft verricht die ertoe strekte(n) (een) diergeneesmiddel(en) in Nederland te brengen en/of te ontvangen en/of voorhanden te hebben en/of in voorraad te hebben, terwijl deze handeling niet was toegestaan krachtens een vergunning die is verstrekt ingevolge een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van een bindend onderdeel van een EU-rechtshandeling vastgesteld voorschrift of een bij ministeriële regeling aangewezen voorschrift van een EU-verordening inzake het in de handel brengen, vervaardiging, invoer, of het bezit van, handel in of verstrekken van een diergeneesmiddel, immers heeft hij een grote hoeveelheid diergeneesmiddelen waaronder:
-Doosje met aangebroken fles Penokain-G injecteerbaar antibacterieel en/of
-Flesje Enrocure %10 100 ml met Turkstalig etiket en/of
-Flesje Vetakort 50 ml met Turkstalig etiket en/of
-aangebroken flesje Baytril 2,5% met Nederlands etiket en/of
-Ecuphar, strip met 3 tabletten Cephalexine 200 en/of
-Dexamethason, 4 ampullen dexamethasin Krka, injecteerbaar, Turks-talig
-strip met 5 ampullen Lidokain Adrenalin 2 ml in Nederland gebracht en/of ontvangen en/of voorhanden gehad en/of in voorraad gehad in de woning aan de [adres 1] ;
8.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 oktober 2016 te Soest en/of elders Nederland, al dan niet opzettelijk, een hoeveelheid geneesmiddel(len) waarvoor geen handelsvergunning geldt, in voorraad heeft gehad in zijn woning en/of binnen of buiten het Nederlandse grondgebied heeft gebracht, namelijk 54, althans één of meer tablet(ten) Clenbuterol.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak

Feit 8 – ‘het binnen of buiten het Nederlandse grondgebied heef gebracht’
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte het geneesmiddel Clenbuterol binnen of buiten het Nederlandse grondgebied heeft gebracht. De verdachte wordt voor dit deel van de tenlastelegging vrijgesproken.

Bewijsoverwegingen

De verdediging heeft aangevoerd dat het hoger beroep ziet op de bewezenverklaring van de feiten 1, 2, 3.2, 3.3 en 5. De verweren worden hierna per feit voor zover nodig weergegeven en besproken.
Feit 1 – wijze van fokken
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent dat de honden zijn gefokt met het oog op (specifieke) vechtkenmerken en dat hij honden heeft gefokt met het doel hen te laten deelnemen aan gevechten. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat vechtkenmerken als ernstige gedragsafwijking kunnen worden gezien in de zin van het Besluit houders van dieren. Ook als die wel zo kunnen worden gekwalificeerd, kan niet bewezen worden dat de kenmerken ook feitelijk zijn overgedragen en dat het welzijn van de pup die deze gedragsafwijking erft daardoor wordt geschaad. Het enkele gegeven dat is gefokt met één of meer honden met vechtkenmerken en/of agressieve karaktereigenschappen, maakt niet dat reeds om die reden sprake is van fokken op een wijze waardoor het welzijn en de gezondheid is benadeeld. Daar komt bij dat de (groot)moederhonden [naam 14] en [naam 18] zelf uiteindelijk zijn herplaatst en dus niet (te) gevaarlijk waren en geen ernstige gedragsafwijkingen hadden. Ook kan op basis van het risico-assessment dat de pups hebben ondergaan niet zonder meer worden geconcludeerd dat de pups agressief waren.
Beoordeling hof
Aan de verdachte is ten laste gelegd – zakelijk weergegeven – dat hij honden heeft gefokt op een wijze waardoor het welzijn en de gezondheid van de nakomelingen werd benadeeld of dat bij het fokken van honden, voor zover mogelijk, niet werd voorkomen dat ernstige gedragsafwijkingen werden doorgegeven aan of konden ontstaan bij nakomelingen.
Het hof gaat ervan uit dat de begrippen in deze tenlastelegging dezelfde betekenis hebben als de begrippen in de delictsomschrijving waar de tenlastelegging op gebaseerd is. Die staan in artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren (hierna: het Besluit). Het eerste lid bepaalt dat het verboden is te fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen wordt benadeeld. Het tweede lid, aanhef en onder c, voegt daar aan toe dat bij het fokken in ieder geval, voor zover mogelijk, wordt voorkomen dat ernstige gedragsafwijkingen worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen. Gelet op de inhoud van artikel 3.4 van het Besluit en op de Nota van Toelichting daarbij (Stb. 2014,232), betreft het tweede lid een uitwerking van het eerste lid. Het fokken is dus in artikel 3.4 eerste lid, van het Besluit ook verboden als niet zoveel mogelijk wordt voorkomen dat ernstige gedragsafwijkingen kunnen ontstaan bij nakomelingen.
De Nota van Toelichting verduidelijkt dat moet worden voorkomen dat het welzijn van ouderdieren of nakomelingen ernstig wordt beïnvloed of de veiligheid van mensen of andere dieren in het geding wordt gebracht door het fokken met dieren met afwijkingen of met het fokken van dieren die een vergrote kans hebben op het ontstaan van ernstige gedragsafwijkingen.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat het de verdachte en zijn broer en medeverdachte [medeverdachte 1] erom te doen was honden te fokken die beschikten over eigenschappen en gedragskenmerken die de dieren geschikt maakten voor hondengevechten. Het volgende komt uit deze bewijsmiddelen naar voren.
In verschillende WhatsAppgesprekken heeft de verdachte het over honden die goed kunnen vechten en over het fokken van honden.
- Op 26 december 2015 bericht de verdachte aan [medeverdachte 2] dat hij [naam 5] met [naam 9] gaat doen. [naam 5] heeft een geweldige beet en is snel. Misschien zet hij [naam 5] morgen wel een paar minuten in tegen deze teef.
- Op 20 maart 2016 bericht de verdachte aan [medeverdachte 2] dat hij een roll heeft gedaan met [naam 7] en [naam 6] . Het zijn de beste honden die de verdachte de laatste tijd had gezien. [naam 7] is beter. Ze zijn beide ‘Champion materiaal’, of zelfs Grand Champion. Het zijn geweldige honden, ze behoren tot de beste die de verdachte ooit heeft gezien.
- Op 2 april 2016 bericht de verdachte naar [medeverdachte 2] dat hij [naam 6] of [naam 7] wil inzetten. “Voor mij is dat top fokken, man. Dat fokken om mee te doen aan matches.”
- Op 23 mei 2016 bericht de verdachte naar [medeverdachte 2] dat [naam 10] de dochter van [naam 11] is en twee keer gewonnen heeft. Hij wil fokken met [naam 10] en [naam 7] . [naam 10] is snel, heeft een super stijl en wordt wel ch (het hof begrijpt: ‘Champion’). Zoals volgt uit berichten van 27 juli 2016 en 13 september 2016 wordt in de gaten gehouden of [naam 10] al loops is om te kunnen worden gedekt. Als [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ) doorgeeft dat zij loops is, laat de verdachte weten dat hij haar zal ophalen.
- Op 28 mei 2016 bericht de verdachte zijn broer dat [naam 5] loops is. Zijn broer stelt voor [naam 5] te laten dekken door [naam 6] of [naam 12] .
- Op 25 mei 2016 stuurt de verdachte een berichtje naar zijn broer: “Vertrouw jij maar op [naam 7] . [naam 7] veel betere vechter als [naam 11] ”. Iets later stuurt de verdachte: Ik moet die muzi teef hebben voor haar macho of tramp komt later naar mij toe en dan laat ik haar dekken met [naam 7] . Die teef is een must voor mij geworden.
- Op 31 mei 2016 zegt de verdachte tegen [medeverdachte 4] dat [naam 13] hard gefokt is, ook goed bijt en getalenteerd is.
- Op 3 juni 2016 bericht de verdachte naar zijn boer dat zij de beste honden hebben, waarbij hij spreekt over een wedstrijd. De verdachte zegt dan “ [naam 6] [naam 7] zijn oke ze zijn een 10 waard [naam 14] 6,5 [naam 13] 8,5 [naam 13] 8 puppy 8,5”.
- Op 16 juli 2016 bericht de verdachte naar [medeverdachte 2] dat [naam 7] één van de beste is die hij ooit heeft gezien. Hij is erg gevaarlijk, heeft een goede beet en bijt in alles; poten borst neus achterste kniegewricht.
- Op 27 juli 2016 stuurt de verdachte en berichtje naar [medeverdachte 3] : “Heb [naam 14] gedekt met [naam 7] verwacht top nestje”.
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard over de hond [naam 11] en zijn bloedlijn. [naam 11] is één van de weinige honden met Champion voor zijn naam. Dat betekent dat de hond drie keer een gevecht heeft gewonnen. [naam 11] heeft een G.I.S. titel (het hof begrijpt: ‘B.I.S.-titel). In de stamboom van hond [naam 11] staat ‘CH 3xW B.I.S.’ B.I.S. betekent dat de hond de titel ‘best in show’ heeft behaald; de beste vechthond op een wedstrijddag.
Uit deze berichten blijkt dat de verdachte trots was op honden die snel waren en hard en goed konden bijten. Ook volgt uit deze berichten dat de verdachte juist met die honden graag wilde fokken.
De verdediging heeft veel aandacht besteed aan de moederhond [naam 14] van de 12 pups die bij de medeverdachte [medeverdachte 5] zijn aangetroffen. Zij vertoonde geen ernstige gedragsafwijkingen en is om die reden herplaatst. De verdediging gaat er echter aan voorbij dat het bij dit nest puppies gaat om een kruising van [naam 14] met de reu [naam 7] . Uit de gesprekken tussen de verdachte en anderen, stelt het hof vast dat [naam 7] een zeer agressieve hond was die heel geschikt was voor hondengevechten. [naam 7] was zelfs een betere vechter dan [naam 11] , die beschikte over vechttitels.
Daarnaast wilde de verdachte graag fokken met de teef [naam 10] . [naam 10] was namelijk snel, had een superstijl en de verdachte verwachtte dat zij wel Champion zou kunnen worden. Uit de gesprekken over [naam 10] lijkt te volgen dat zij uiteindelijk niet is gedekt in verband met een gebrek aan ruimte voor de bevalling en puppy’s. Dit neemt niet weg dat uit ook deze gesprekken blijkt dat de verdachte de eigenschappen en gedragskenmerken wilde overdragen aan nakomelingen. Over [naam 13] zegt de verdachte dat deze hond hard gefokt is.
Het hof vindt, gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, bewezen dat de verdachte honden heeft gefokt op een wijze waarbij niet zover mogelijk werd voorkomen dat ernstige gedragsafwijkingen werden doorgegeven aan de nakomelinge of konden ontstaan doordat hij honden heeft gefokt op vechtkenmerken of agressieve karaktereigenschappen.
Het hof is van oordeel dat daarbij sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met zijn broer, de medeverdachte [medeverdachte 1] :
de verdachte had samen met zijn broer een kennel ( [kennel 1] ( [kennel 1] ));
uit de WhatsAppgesprekken tussen de verdachte en zijn broer blijkt dat zij samen de beslissingen namen over welke honden zouden worden gekruist. In de gesprekken wordt concreet besproken welke honden loops zijn en wat de opties zijn om te dekken.
Feit 2 – bedrijfsmatig fokken
Standpunt verdediging
De rechtbank komt ten onrechte tot een bewezenverklaring ter zake van bedrijfsmatig fokken van en handelen in honden. Uit de WhatsAppgesprekken kan niet worden afgeleid dat de teefjes waarover gesproken werd ook daadwekelijk zijn gedekt. Hiervoor is geen bewijs. De verdachte had een hoop ideeën over kruisingen en wilde vanuit een passie verschillende honden laten dekken en kruisen, maar dit heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden. De rechtbank heeft niet gemotiveerd op grond van welke en hoeveel honden tot de conclusie wordt gekomen dat sprake is van bedrijfsmatig fokken.
Beoordeling hof
De verdachte is onder dit feit tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het samen met andere opzettelijk bedrijfsmatig fokken van en handelen in honden terwijl niet werd voldaan aan paragraaf 2 van het Besluit. In artikel 3.6, eerste lid, van het Besluit wordt het handelen in en fokken van gezelschapsdieren verboden, tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden van paragraaf 2 van dit besluit. Het gaat dan om de registratie van de inrichting, het verplicht bijhouden van een administratie en om de aanwezige vakbekwaamheid. Op grond van het tweede lid van artikel 3.6 van het Besluit is die paragraaf (3.2) niet van toepassing indien geen sprake is van bedrijfsmatig handelen.
Blijkens de Nota van Toelichting bij het (latere) besluit tot wijziging van het Besluit houders van dieren kunnen de hieronder genoemde situaties indicaties zijn dat er sprake is van bedrijfsmatige activiteiten:
- gezelschapsdieren worden gefokt anders dan voor uitbreiding van het aantal gezelschapsdieren binnen het eigen huishouden of de directe familie- en vriendenkring;
- gezelschapsdieren worden verkocht aan anderen dan familie en vrienden;
- gezelschapsdieren worden opgevangen tegen een vergoeding en er worden hiervoor advertenties geplaatst;
- ruimtes zijn speciaal ingericht voor de onder dit besluit vallende activiteiten;
- registratie van de Kamer van koophandel of het hebben van een BTW-nummer;
- adverteren, al dan niet op websites, met gezelschapsdieren;
- er wordt gehandeld vanuit een winstoogmerk.
Voor honden en katten is in de Nota van toelichting bij het besluit tot wijziging van het Besluit daarnaast verwezen naar het Honden- en kattenbesluit 1999 waarin een getalsmatige duiding is gegeven wanneer sprake is van bedrijfsmatig handelen. Ook in het kader van paragraaf 3.2 wordt als richtsnoer genomen dat iemand bedrijfsmatig handelt, indien hij in een aaneengesloten periode van 12 maanden in totaal meer dan 20 dieren heeft verkocht, afgeleverd, heeft gehouden ten behoeve van opvang of heeft gefokt ten behoeve van de verkoop of aflevering. Het hof merkt over deze getallen op dat zij blijkens de toelichting indicatief bedoeld zijn en dat de overige omstandigheden van het geval bij de kwalificatie als van bedrijfsmatig handelen, betrokken dienen te worden.
De verdediging betwist niet dat de verdachte niet voldeed aan deze vereisten voor bedrijfsmatig fokken en voorhanden hebben van honden. De verdediging stelt dat de verdachte niet aan deze eisen behoefde te voldoen omdat hij niet bedrijfsmatig heeft gehandeld.
Het hof is van oordeel dat de verdachte bedrijfsmatig honden heeft verkocht, ten verkoop in voorraad heeft gehouden, heeft afgeleverd, heeft gehouden ten behoeve van opvang en/of heeft gefokt ten behoeve van de verkoop. Zoals hiervoor onder 1 is overwogen, acht het hof bewezen dat de verdachte samen met zijn broer opzettelijk honden heeft gefokt met vechtkenmerken of met agressieve kenmerken. In de WhatsAppcommunicatie wordt immers ook gezegd “dat gedekt is”. Daarnaast blijkt daaruit dat sprake is van aan- en verkoop van honden. De verdachte heeft bovendien ter zitting in eerste aanleg bekend dat hij een paar nestjes honden heeft gefokt en verkocht. Daar komt bij dat uit proces-verbaal PVB.00.26 (p. 1620 e.v.) volgt dat er in de periode van 13 september 2015 tot en met 19 september 2019 in ieder geval 30 honden mede door de verdachte zijn gefokt of verhandeld. Zo volgt uit dit bewijsmiddel onder meer dat:
- de 12 pups van [naam 14] en [naam 7] van de verdachte waren ( [naam 7] was ook zijn eigendom);
- er vijf nakomelingen zijn van [naam 15] en [naam 8] (eigendom van de verdachte);
- er twee pups bij de verdachte zijn gehouden die daarna naar Turkije zijn verkocht
- de verdachte in een WhatsAppgesprek laat weten dat [naam 1] pups heeft “dochters van [naam 1] ”;
- de verdachte met de medeverdachte [medeverdachte 1] bespreekt hond [naam 13] te verkopen, welke hond daadwerkelijk is verkocht;
- de verdachte hond [naam 16] heeft verkocht.
Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat geldbedragen zijn ontvangen die kunnen worden gekoppeld aan specifieke honden die volgens de gesprekken zijn verkocht. Er zijn bijvoorbeeld overboekingen te zien voor “ [naam 16] ” en “ [naam 13] ”. Daar komt bij dat de medeverdachte [medeverdachte 5] over de pups van teef [naam 14] en reu [naam 7] heeft verklaard dat zij deze groot zou brengen en dat, als de pups acht weken oud waren, zij ze zou teruggeven aan de verdachte die dan zou zorgen dat de pups verkocht werden.
Het hof komt gelet op de bewijsmiddelen tot de conclusie dat de verdachte in een periode van 12 maanden minimaal 20 honden heeft gefokt ten behoeve van de verkoop, dan wel in voorraad heeft gehad of heeft verhandeld. Dat de verdachte niet kon verwachten dat één dekking een nest van 12 pups zou opleveren, maakt dit niet anders. Het bedrijfsmatig handelen van de verdachte zag bovendien op meer dan alleen het fokken, het had ook tot doel het verhandelen van de dieren, al dan niet zelf gefokt. Daarnaast zijn er ook andere indicatoren die wijzen op bedrijfsmatig handelen. Zo werden niet alle dieren gefokt voor eigen huishoudens, werd ook aan anderen dan directe familie en vrienden verkocht, werd er door [kennel 1] en [kennel 1] geadverteerd en zijn er speciale ruimtes ingericht voor deze activiteiten.
Het hof acht het tenlastegelegde onder feit 2 dan ook wettig en overtuigend bewezen. Daarbij is het hof net als bij feit 1 van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [medeverdachte 1] . Zoals hiervoor al is overwogen, had de verdachte samen met zijn broer een kennel, [kennel 1] . Uit de WhatsAppgesprekken tussen de verdachte en zijn broer blijkt dat zij naast de gezamenlijke beslissingen over het fokken ook samen de beslissingen namen over welke honden zij wilden verkopen en tegen welke prijs.
Feit 3.2 en 3.3 – organiseren van hondengevechten op 5 oktober 2016 en 17 januari 2016
Standpunt verdediging
De verdachte was niet betrokken bij de totstandkoming van deze twee gevechten maar was alleen aanwezig. Het was ook niet de verdachte die bepaalde wat er gebeurde. Het leveren van een bijdrage tijdens een hondengevecht is nog geen organiseren, omdat dit niet betekent dat diegene ook betrokken is geweest bij de totstandkoming (en dus het organiseren) van dat gevecht.
Beoordeling hof
Het verbod op het organiseren van dierengevechten van artikel 2.14 van de Wet dieren was – zo volgt uit de memorie van toelichting bij die wet – ook opgenomen in artikel 61 van de Gezondheids- en welzijnswet dieren. In de memorie van toelichting bij deze wet staat dat onder het organiseren van hondengevechten ook valt het doen deelnemen van dieren aan gevechten. Anders dan de verdediging stelt is dus niet alleen sprake van organiseren als degene betrokken is geweest bij de voorafgaande organisatie van een gevecht maar ook als deze actief daaraan heeft deelgenomen of een hond heeft laten deelnemen aan een gevecht.
De verdachte was bij het gevecht van 5 oktober 2016 (feit 3.2) tussen de honden [naam 1] en [naam 2] niet alleen aanwezig, maar had daarbij een actieve betrokkenheid. Bij de planning van het gevecht werd rekening gehouden met de beschikbaarheid van de verdachte. Zo antwoordt [medeverdachte 5] op het voorstel van [medeverdachte 6] om het gevecht op 5 oktober 2016 te laten plaatsvinden: “voor mij prima app bat (
het hof begrijpt: de verdachte) even of die kan”. [medeverdachte 6] vraagt vervolgens aan de verdachte of die dag hem uitkomt. De dag voor het gevecht vraag de verdachte aan [medeverdachte 6] : “Wil je OTC doen”. [medeverdachte 6] vraagt vervolgens: “Wat is dat”. De verdachte antwoordt: “Match maar zonder keep”. Het was dus de verdachte die van te voren besprak wat de voorwaarden waren waaronder het hondengevecht zou plaatsvinden. De verdachte heeft daarnaast de beslissende stem gehad in welke hond zou meedoen aan het gevecht. De medeverdachte [medeverdachte 5] heeft verklaard dat het de verdachte was die uitmaakte dat haar hond [naam 1] zou meedoen aan het gevecht. Het hof heeft net als de rechtbank geen reden aan die verklaring te twijfelen. Daarnaast wordt op de video van het gevecht gehoord dat de persoon die aan het filmen was op bepaalde momenten instructies gaf of opmerkingen maakte. Zo zei deze persoon “staat ie op? Okay maak maar los”. De stem van deze persoon werd herkend als die van de verdachte.
Uit de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 5] , de WhatsAppgesprekken en de filmopname blijkt dat de verdachte niet alleen aanwezig was bij dit gevecht maar dit ook mede heeft georganiseerd en honden heeft laten deelnemen aan een hondengevecht.
Bij het hondengevecht op 17 januari 2016 vond een hondengevecht plaats tussen de honden [naam 4] en [naam 3] in het huis van de medeverdachte [medeverdachte 5] . De verdachte was bij het gevecht aanwezig. Uit de beelden van het gevecht volgt dat de verdachte de honden tijdens het gevecht aanmoedigt, de eigenaren van de honden tips geeft en bepaalt wanneer het gevecht eindigt. De verdachte zegt onder meer “Breken, breken, het is echt een kophond” en “nog een (1) minuutje en dan klaar”. De verdachte heeft daarnaast op 22 januari 2016 de volgende Whatsappberichten gestuurd: “Ik heb net [naam 4] een roll laten doen tegen de zoon van [naam 17] ” en “Ik heb zijn zoon ingezet”. Hieruit volgt dat de verdachte bepaalde welke honden zouden meedoen aan het gevecht. De betrokkenheid van de verdachte is dus ook hier niet beperkt tot het aanwezig zijn.
Niet alleen de verdachte was bij het organiseren of doen plaatsvinden van de gevechten betrokken, ook de eigenaren van de deelnemende honden waren dat. Het hof acht medeplegen van het onder 3.2 en 3.3 tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 5 – hechten van een poot
Standpunt verdediging
De verdachte ontkent dat hij enige bijdrage heeft geleverd aan de lichamelijke ingreep bij hond [naam 1] . Los van de verklaring van [medeverdachte 5] is er geen bewijs dat hij de poot van hond [naam 1] heeft gehecht.
Beoordeling hof
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd biedt het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring van feit 5. Het hof wijst daarbij in het bijzonder op de Whatsappgesprekken tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 5] , en op haar verklaringen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 oktober 2016 te Soest en/of te Amersfoort,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk honden heeft gefokt op een wijze waarop bij het fokken van honden, voor zover mogelijk niet
werdvoorkomen dat ernstige gedragsafwijkingen werden doorgegeven aan en/of konden ontstaan bij nakomelingen, immers
hebbenhij en zijn mededader honden gefokt met vechtkenmerken en/of honden gefokt met agressieve karaktereigenschappen;
2.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 oktober 2016 te Soest en/of te Amersfoort,
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk honden heeft verkocht en ten verkoop in voorraad heeft gehouden en heeft afgeleverd en heeft gehouden ten behoeve van opvang en heeft gefokt ten behoeve van de verkoop , terwijl daarbij niet werd voldaan aan de paragraaf 2 van het Besluit houders van dieren,
immers
hebbenhij en zijn mededaders
- in strijd met artikel 3.7 van genoemd besluit honden gefokt ten behoeve van de verkoop en afgeleverd en opgevangen in niet, overeenkomstig artikel 3.8 van het Besluit houders van dieren bij de minister van Economische Zaken, aangemelde inrichtingen waaronder kennel [kennel 1] op [adres 1] en/of elders in Nederland in niet aangemelde inrichtingen en
- in strijd met artikel 3.10 van genoemd besluit geen deugdelijke administratie bijgehouden van de gezelschapsdieren die in de inrichting verblijven en
- in strijd met artikel 3.11. van genoemd besluit als beheerder activiteiten verricht in een inrichting zonder in het bezit te zijn van een door Onze Minister erkend bewijs van vakbekwaamheid voor de diergroep waarmee activiteiten in de inrichting worden verricht;
3.
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 5 oktober 2016 te Amersfoort,
tezamen en in vereniging met anderen
dierengevechten heeft georganiseerd en/of dieren aan dierengevechten heeft doen deelnemen, immers
hebbenhij en zijn mededaders:
2. op 5 oktober 2016 in de woning aan de [adres 2] een hondengevecht georganiseerd en hond [naam 1] en hond [naam 2] doen deelnemen aan een hondengevecht (zaakdossier 02) en
3. in de periode van 15 januari 2016 tot en met 18 januari 2016 in de woning aan de [adres 2] een hondengevecht georganiseerd en hond [naam 3] en hond [naam 4] doen deelnemen aan een hondengevecht (zaakdossier 03) en
5. op 20 september 2016 in de woning aan de [adres 2] een hondengevecht georganiseerd en hond [naam 5] en hond [naam 1] doen deelnemen aan een hondengevecht (zaakdossier 07) en
7. op 20 maart 2016 in de woning aan de [adres 2] een hondengevecht georganiseerd enf hond [naam 6] en hond [naam 7] doen deelnemen aan een hondengevecht (zaakdossier 11);
4.
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 5 oktober 2016 te Emmen en/of te Amersfoort,
telkens bij hondengevechten aanwezig is geweest, waaronder:
2. een hondengevecht op 5 oktober 2016 in de woning aan de [adres 2] (zaaksdossier 02) en
3. een hondengevecht in de periode van 15 januari tot en met 18 januari 2016 in de woning aan de [adres 2] (zaaksdossier 03) en
4. een hondengevecht op 18 februari 2016 in een woning aan de [adres 3] (zaaksdossier 04) en
5. een hondengevecht op 20 september 2016 in de woning aan de [adres 2] (zaaksdossier 07) en
6. een hondengevecht op 20 maart 2016 in de woning aan de [adres 2] (zaaksdossier 11);
5.
hij op of omstreeks 5 oktober 2016 te Amersfoort (zaaksdossier 02), tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een lichamelijke ingreep heeft verricht, immers
hebbenhij en zijn mededader de poot van hond [naam 1] gehecht met een hechtpistool;
6.
hij in de periode van 1 december 2015 tot en met 5 oktober 2016 te Amersfoort of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, telkens bij een dier pijn of letsel heeft veroorzaakt dan wel de gezondheid of het welzijn van dat dier heeft benadeeld, immers
hebbenhij en zijn mededaders
A. honden deel laten nemen aan gevechten waarbij :
2. op 05 oktober 2016 in de woning aan de [adres 2] (zaaksdossier 02)
- honden [naam 1] en/of [naam 2] veel bijtwonden opliepen en
- [naam 1] kreupel is geworden en
- [naam 2] kreupel is geworden en
3. in de periode van 15 januari 2016 tot en met 18 januari 2016 in de woning aan de [adres 2] (zaaksdossier 03) hond [naam 3] een neuswond heeft opgelopen en
4. in de periode van 01 december 2015 tot en met 12 december 2015 in Nederland (zaaksdossier 06) hond [naam 8] / [naam 8] ernstige verwondingen heeft opgelopen en
5. op 20 september 2016 in de woning aan de [adres 2] (zaaksdossier 07) hond [naam 5] ernstige verwondingen heeft opgelopen en
6. op 20 maart 2016 in een woning aan de [adres 2] (zaaksdossier 11) hond [naam 7] (kop)wonden heeft opgelopen
en
B. de poot van hond [naam 1] gehecht met een hechtpistool (zaaksdossier 02);
7.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 oktober 2016 te Soest opzettelijk, handelingen heeft verricht die ertoe strekten diergeneesmiddelen in Nederland te brengen en/of voorhanden te hebben, terwijl deze handeling niet was toegestaan krachtens een vergunning die is verstrekt ingevolge een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van een bindend onderdeel van een EU-rechtshandeling vastgesteld voorschrift of een bij ministeriële regeling aangewezen voorschrift van een EU-verordening inzake het in de handel brengen, vervaardiging, invoer, of het bezit van, handel in of verstrekken van een diergeneesmiddel, immers heeft hij een grote hoeveelheid diergeneesmiddelen waaronder:
- Doosje met aangebroken fles Penokain-G injecteerbaar antibacterieel en
- Flesje Enrocure %10 100 ml met Turkstalig etiket en
- Flesje Vetakort 50 ml met Turkstalig etiket en
- aangebroken flesje Baytril 2,5% met Nederlands etiket en
- Ecuphar, strip met 3 tabletten Cephalexine 200 en
- Dexamethason, 4 ampullen dexamethasin Krka, injecteerbaar, Turks-talig
- strip met 5 ampullen Lidokain Adrenalin 2 ml
in Nederland gebracht en/of voorhanden gehad in de woning aan de [adres 1] ;
8.
hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 5 oktober 2016 te Soest en opzettelijk een geneesmiddel waarvoor geen handelsvergunning geldt, in voorraad heeft gehad in zijn woning
namelijk:
- 54 tabletten Clenbuterol.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2.6 Wet dieren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 2.7 Wet dieren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.14 Wet dieren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.14 Wet dieren, viermaal gepleegd
Het onder 6A2 tot en met 6A6 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 2.1 Wet dieren, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Het onder 5 en 6B bewezenverklaarde levert op:
eendaadse samenloop van
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.8 Wet dieren, opzettelijk begaan
en
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.1 Wet dieren, opzettelijk begaan.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2.19 Wet dieren. opzettelijk begaan.
Het onder 8 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 40 Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van drie jaren. Daarbij heeft de rechtbank als bijzondere voorwaarden gesteld dat de verdachte – kort gezegd – gedurende de proeftijd geen honden mag houden en dient mee te werken aan de controles hieromtrent. Voor de onder 4 bewezenverklaarde overtredingen heeft de rechtbank geen straf of maatregel opgelegd.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met als bijzondere voorwaarde een houdverbod.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een werkstraf met eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf. Tevens wordt verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de gevoerde formele verweren en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De in eerste aanleg aan de verdachte opgelegde straf staat niet in verhouding met de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd. De verdachte is ook al zwaar gestraft door de publiciteit die deze zaak met zich bracht, de dreigingen die daaruit voortvloeien en de inbeslagneming van de honden. Tevens dient ermee rekening te worden gehouden dat de door de verdachte georganiseerde gevechten niet professioneel waren, doorgaans in een huiskamer plaatsvonden, zonder dat daarbij is voldaan aan de vereisten van een officiële match. Een houdverbod is ook niet langer opportuun en de verdachte kan zich hier niet mee verenigen. Er is sinds het vonnis 3,5 jaar verstreken, de verdachte heeft sinds 2019 weer honden en er zijn geen signalen voor zorgen voor het welzijn van deze honden.
Beoordeling hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan het organiseren van vier hondengevechten en het aanwezig zijn bij zes hondengevechten. Door zijn betrokkenheid bij de hondengevechten heeft hij zich ook schuldig gemaakt aan dierenmishandeling. De honden liepen tijdens de gevechten ernstige (bijt)wonden op, zijn kreupel geworden of hebben hieraan littekens overgehouden. Een van de honden, [naam 1] , is dusdanig gewond geraakt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 5] haar poot hebben gehecht met een hechtpistool. De gevechten duurden enige tijd en er werd soms ook opnieuw begonnen terwijl een hond al verzwakt was. Naast de hondengevechten heeft verdachte, samen met zijn broer, honden gefokt op vechtkenmerken en agressieve eigenschappen en bedrijfsmatig honden gehouden zonder te voldoen aan de benodigde vereisten.
Mensen hebben ten opzichte van dieren een bijzondere verantwoordelijkheid; in de omgang met dieren moeten zij zorg dragen voor het welzijn en de gezondheid van het dier en al het mogelijke doen de eigenheid en (fysieke) integriteit van een dier te respecteren. Door de honden zoveel leed aan te doen heeft verdachte de intrinsieke waarde van deze honden aangetast. Door het fokken heeft verdachte hondengevechten bevorderd en aangemoedigd en getracht daar financieel beter van te worden, niet alleen doordat de gefokte honden werden gebruikt voor eigen hondengevechten, maar ook door de honden te verkopen aan derden.
Zowel ter zitting in eerste aanleg als tijdens de zitting in hoger beroep is niet duidelijk geworden wat de verdachte heeft bewogen om honden te laten vechten. De verdachte zou via andere hondenliefhebbers in aanraking zijn gekomen met hondengevechten en nieuwsgierig zijn geweest naar de capaciteiten van zijn honden. Het blijft voor het hof een raadsel hoe door de verdachte enerzijds gesproken wordt over de honden alsof het zijn kindjes waren, en hij ze anderzijds heeft blootgesteld aan wrede, soms verminkende hondengevechten.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de invoer en/of het voorhanden hebben van verboden diergeneesmiddelen en humane geneesmiddelen zonder handelsvergunning. Hiermee heeft hij de (Europese) regelgeving ondermijnd, waardoor bedrijven en instellingen die wel de regelgeving naleven zijn benadeeld.
De verdediging heeft diverse formele verweren gevoerd en verzocht deze verweren in strafmatigende zin mee te nemen. Het hof beoordeelt deze verweren als volgt.
Het verkrijgen van de processtukken
Voor zover aannemelijk is geworden dat aan de verdediging langer dan nodig is processtukken zijn onthouden, geldt het volgende. Het niet tijdig verstrekken van relevante stukken aan de verdediging is niet alleen ergerlijk, het kan onder omstandigheden ook de belangen van de verdediging nadelig beïnvloeden. Het hof heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gevraagd of de verdediging door dergelijke omissies een specifiek nadeel heeft gehad. De raadsvrouw heeft daarop geantwoord dat er geen ander nadeel is dan de ergernis die dit heeft gegeven. Het hof is niet gebleken van een strafvorderlijk nadeel voor de verdachte dat gecompenseerd moet worden door strafvermindering.
De dubbele aanhouding van de verdachte
De verdachte is op 5 oktober 2016 aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 2.1 van de Wet Dieren, kort gezegd dierenmishandeling. De verdachte is daarna in verzekering gesteld. Nadat de verdachte in vrijheid was gesteld is hij op 17 augustus 2017 voor een tweede keer aangehouden, ditmaal op verdenking van overtreding van artikel 2.1 van de Wet Dieren, kort gezegd dierenmishandeling. De verdachte is voorgeleid aan een hulpofficier van justitie. In het proces-verbaal van voorgeleiding is vermeld dat de verdachte (op dat moment) óók werd verdacht van overtreding van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, deelneming aan een criminele organisatie. Uitgangspunt bij de toepassing van dwangmiddelen moet zijn dat de verdachte ter zake van hetzelfde feit niet bij herhaling mag worden onderworpen aan hetzelfde dwangmiddel als de omstandigheden gelijk blijven.
Niet duidelijk is geworden waarom de feiten en omstandigheden ten opzichte van die in oktober 2016, in augustus 2017 zodanig anders waren dat daaraan inmiddels ook of, anders gezegd: wél de verdenking van deelname aan een criminele organisatie werd ontleend. Het hof zal deze niet gerechtvaardigde dubbele toepassing van dezelfde vrijheidsbenemende dwangmiddelen meewegen in zijn keuze van de strafsoort en -maat.
De schending van de redelijke termijn en latere sluiting
Een verdachte heeft recht op berechting van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Als
uitgangspunt geldt dat binnen twee jaar na aanvang van zijn vervolging door de rechtbank moet zijn beslist, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op het moment waarop verdachte voor de eerste maal in verzekering is gesteld, op 6 oktober 2016. De rechtbank heeft op 31 oktober 2019 uitspraak gedaan. In eerste aanleg is deze termijn dus met ruim een jaar overschreden. In hoger beroep is daarnaast sprake van een overschrijding van bijna anderhalf jaar, totaal dus van ongeveer tweeënhalf jaar. Het hof zal hiermee – zoals hierna wordt besproken – rekening houden bij het bepalen van de straf. Er zal niet afzonderlijk rekening worden gehouden met de omstandigheid dat zowel de rechtbank als het hof het onderzoek ter terechtzitting later hebben gesloten. Met deze latere sluiting in eerste aanleg en in hoger beroep is er immers geen wettelijk voorschrift geschonden. Deze vertragingen zijn overigens wel betrokken in de hiervoor besproken totale termijnoverschrijding.
Het euthanaseren van inbeslaggenomen honden
De raadsvrouw heeft bepleit dat de inbeslaggenomen pups ten onrechte zijn geëuthanaseerd. Voor zover de verdediging heeft gesteld dat sprake is van een schending van een vormvoorschrift in het voorbereidend onderzoek, is niet gesteld welk voorschrift is geschonden. Alleen al om die reden gaat het hof aan dit verweer voorbij. Daar komt bij dat ook ten aanzien van dit punt geen nadeel duidelijk is geworden dat zich leent voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Daarbij is nog van belang dat, indien de puppy’s niet zouden zijn geëuthanaseerd, zij door het hof verbeurd zouden zijn verklaard aangezien het bewezenverklaarde ten aanzien van de puppy’s is gepleegd.
Bij het opleggen van de straf is voorts nog van belang dat bij feit 5 en 6B sprake is van eendaadse
samenloop, omdat het verrichten van een lichamelijke ingreep bij een hond automatisch inhoudt
dat ook pijn en/of letsel bij die hond wordt veroorzaakt.
Anders dan de rechtbank vindt het hof, mede gezien het tijdsverloop, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer aangewezen. Daarvoor in de plaats zal het hof een forse taakstraf opleggen naast een voorwaardelijke gevangenisstraf. De maximaal op te leggen taakstraf is in dit geval niet beperkt tot 240 uren aangezien meerdere feiten bewezen worden verklaard waarvoor een taakstraf kan worden opgelegd.
Deze voorwaardelijke gevangenisstraf vindt het hof noodzakelijk om te verzekeren dat de verdachte zich in de toekomst zal weerhouden van het plegen van soortgelijke en andere strafbare feiten.
Het hof zal niet overgaan tot het opleggen van het gevorderde verbod om honden te houden. De rechter kan op grond van artikel 14c, tweede lid, aanhef en onder 14, van het Wetboek van Strafrecht bijzondere voorwaarden stellen die ‘het gedrag van de veroordeelde betreffen’. Daarbij moet worden gedacht aan voorwaarden die strekken ter bevordering van goed levensgedrag van de veroordeelde of om gedrag waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht.
Niet kan worden gezegd dat een verbod om honden te houden nodig is ter bevordering van goed levensgedrag van de verdachte of nodig is uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid.
Gezien het tijdsverloop van de zaak, vindt het hof dat voor de overtredingen – naast de straffen die al voor de misdrijven worden opgelegd – geen straf of maatregel meer behoeft te volgen. Het hof zal voor de overtredingen dan ook volstaan met schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel.
Het hof acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf van na te melden duur passend en geboden.

Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen, waarvan het beslag nog niet is geëindigd :
- één pas, zijnde een dierenchippas met nummer [nummer 1] ;
- twee stickers, met dierchipbarcodes [nummer 1] en [nummer 2] ;
- twee halsbanden, merk Teletac, zijnde trainingshalsbanden voor honden.
Verbeurdverklaring
Omdat met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurd verklaard.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 9a, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 55, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 40 van de Geneesmiddelenwet, de artikelen 2.1, 2.14, 2.19 en 2.8 van de Wet dieren en de artikelen 3.4 en 3.6 van het Besluit houders van dieren.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissingen van de rechtbank ter zake van het onder 3.1, 3.4, 3.6, 4.1, 6A1, 7 (voor wat betreft het middel Ademin), 8 (voor wat betreft het voorhanden hebben van handelsvoorraden Testabol enanthate, Primobol en Stanozol) en 9 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis, voor zover het aan het oordeel van het hof is onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 4 bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
560 (vijfhonderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
280 (tweehonderdtachtig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- één pas, zijnde een dierenchippas met nummer [nummer 1]
- twee stickers, met dierchipcodes [nummer 1] en [nummer 2]
- twee halsbanden, merk Teletac, zijnde trainingshalsbanden voor honden.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.D.R.M. Boumans, R.P. den Otter en R.D. van Heffen, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 april 2023.
mr. A.D.R.M. Boumans is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]