ECLI:NL:GHAMS:2023:3759
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering wegens onvoldoende bewijs van wederrechtelijk verkregen voordeel uit bewezen feiten
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 31 oktober 2019. De zaak betreft een ontnemingsvordering van het Openbaar Ministerie tegen de betrokkene, die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van het fokken van honden met agressieve karaktereigenschappen en het bedrijfsmatig fokken en handelen in honden. Het Openbaar Ministerie had gevorderd dat de betrokkene een bedrag van € 12.360,00 aan de Staat zou betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Tijdens de zittingen in hoger beroep op 8 en 30 maart 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 12.360,00 schatte. De verdediging betwistte echter dat de betrokkene dit voordeel had verkregen uit criminele activiteiten en voerde aan dat de bedragen die binnen de familie werden gegeven niet als crimineel voordeel konden worden aangemerkt.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het onverklaarbare vermogen dat hij had, daadwerkelijk voortkwam uit de bewezenverklaarde feiten. Het hof oordeelde dat de vereisten voor ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel niet waren vervuld, omdat de betrokkene niet was veroordeeld voor een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Daarom heeft het hof de vordering van het Openbaar Ministerie afgewezen en het vonnis van de rechtbank vernietigd.