ECLI:NL:GHAMS:2023:3750

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
23-003691-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne met matiging van straf wegens persoonlijke omstandigheden en overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 september 2019. De verdachte, geboren in 1961, was beschuldigd van het opzettelijk invoeren van 103 bolletjes cocaïne op 19 maart 2019 te Amsterdam. Het hof heeft de veroordeling van de rechtbank vernietigd, maar kwam tot dezelfde conclusie over de schuld van de verdachte. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden. Het hof heeft de straf gematigd naar 5 maanden, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder ernstige medische problemen als gevolg van het slikken van de bolletjes. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep was overschreden, wat leidde tot een verdere matiging van de straf naar 4 maanden. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet, en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De uitspraak benadrukt de ernst van de invoer van harddrugs en de impact daarvan op de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003691-19
datum uitspraak: 12 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-669034-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1961,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman ter terechtzitting naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primairhij op of omstreeks 19 maart 2019 te Amsterdam opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (103 bolletjes inhoudende) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiairhij op of omstreeks 19 maart 2019 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad, (103 bolletjes inhoudende) een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen. Weliswaar komt het hof tot dezelfde beslissingen als de rechtbank, met uitzondering van de strafoplegging, terwijl voorts de bewijsmotivering aanpassing behoeft naar aanleiding van het verhandelde in hoger beroep, maar bij die stand van zaken genereert het (partieel) bevestigen van het vonnis een te weinig overzichtelijk samenstel aan beslissingen en motiveringen.

Bewijsoverweging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken omdat hij geen opzet heeft gehad op het smokkelen van drugs. De zoon van de verdachte is ontvoerd door een organisatie die zich met drugssmokkel bezig hield. De verdachte heeft de bolletjes drugs moeten inslikken en smokkelen, in ruil voor de vrijlating van zijn zoon. Hij is vergezeld door personen die bij de organisatie hoorden vanuit Frans-Guyana naar Frankrijk gereisd. Vervolgens is hij naar Schiphol gevlogen, waar hij de gelegenheid zag om zich aan de deze personen te onttrekken, aldus de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd verklaard dat zijn zoon is vrijgelaten kort nadat hij in Frankrijk was aangekomen. Toch is hij, nadat hij dat had vernomen, verder naar Nederland gereisd met de drugs in zijn lichaam. De verdachte heeft wisselend verklaard op de vraag tot wanneer de personen van de organisatie hem hebben vergezeld. Op 19 maart 2019, op straat bij de politie, heeft hij verklaard dat hij in Bordeaux aan hen heeft weten te ontkomen. In het verhoor door de politie op 27 maart 2019 verklaarde hij dat deze personen hem vergezelden tot hij in het vliegtuig naar Nederland is gestapt. Ter terechtzitting in hoger beroep ten slotte heeft hij verklaard dat zij met hem naar Nederland zijn gevlogen en dat hij deze personen, eenmaal geland op Schiphol, niet meer heeft gezien. Wat er ook zij van de geloofwaardigheid van deze verklaringen, niet aannemelijk is geworden dat het voor de verdachte, op het moment dat hij op Schiphol de Douane - en de aldaar voorgehouden mogelijk om goederen aan te geven - passeerde, onmogelijk was om zich direct bij de Nederlandse autoriteiten te melden. Dat heeft hij niet gedaan. Hij is in plaats daarvan met een taxi doorgereisd naar het centrum van Amsterdam. Hiermee is het opzet op de feitelijke invoer van verdovende middelen gegeven.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 maart 2019 te Amsterdam opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 103 bolletjes, inhoudende een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdediging heeft een beroep gedaan op overmacht en heeft ter onderbouwing kort gezegd aangevoerd dat hij de bolletjes moest slikken en smokkelen opdat zijn zoon zou worden vrijgelaten.
Het hof passeert dit verweer en overweegt daartoe als volgt. De verklaringen die de verdachte heeft afgelegd over het slikken van de bolletjes en het invoeren daarvan in Nederland en de omstandigheden waaronder hij dit zou hebben gedaan zijn wisselend en incoherent. De aan het verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden vinden bovendien geen enkele steun in het dossier. Deze zijn dan ook niet aannemelijk geworden.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde, rekening houdende met de overschrijding van de redelijke termijn, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft bepleit om gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van een flinke hoeveelheid cocaïne, door middel van het slikken van bolletjes. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De verspreiding van en handel in harddrugs en als afgeleide het gebruik ervan, betekenen een ernstige bedreiging van de volksgezondheid, brengen onrust voor de samenleving met zich en leiden veelal, direct en indirect, tot diverse vormen van criminaliteit.
Het hof acht voor de invoer van deze hoeveelheid cocaïne in beginsel is een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden passend.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof aanleiding om deze straf te matigen. De verdachte heeft ernstige medische problemen als gevolg van het slikken van de bolletjes. Hij heeft een groot aantal operaties moeten ondergaan en een deel van zijn darmen en zijn buikwand zijn verwijderd. Vanwege extra complicaties heeft hij geruime tijd met een opening in zijn buik moeten leven. Hij zal hier mogelijk blijvend gezondheidsklachten aan overhouden. Het hof houdt met deze zeer specifieke en voor de verdachte erg ingrijpende gevolgen rekening en matigt de gevangenisstraf naar 5 maanden. Een straf gelijk aan het voorarrest zoals door de verdediging bepleit doet geen recht aan de ernst van de feiten.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden. De verdachte heeft op 3 oktober 2019 hoger beroep ingesteld en het hof wijst het arrest op 12 april 2023. Nu de behandeling in de hoger beroep fase in beginsel niet langer dan twee jaren mag duren is de redelijke termijn met 18 maanden overschreden. Het hof is van oordeel dat deze overschrijding verdisconteerd moet worden in de op te leggen straf, waardoor de gevangenisstraf zal worden gematigd naar 4 maanden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. N. van der Wijngaart en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. S.K. van Eck, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 april 2023.
=========================================================================
[…]