ECLI:NL:GHAMS:2023:3743

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2023
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
23-000422-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen door verdachte met criminele herkomst en betrokkenheid bij meerdere voertuigen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van witwassen van geldbedragen en voertuigen die afkomstig waren uit misdrijf. De tenlastelegging omvatte verschillende feiten, waaronder het overdragen en omzetten van voertuigen zoals een Volkswagen Polo, Mini Cooper, en Mercedes-Benz modellen, terwijl de verdachte wist dat deze goederen afkomstig waren uit criminele activiteiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 2006 tot 2015 meerdere auto’s heeft aangeschaft en gebruik heeft gemaakt van geldbedragen die niet konden worden verklaard uit haar legale inkomsten. De verdediging voerde aan dat de verdachte legale bronnen had voor de betalingen, zoals een schenking van haar vader en inkomsten uit de verkoop van hondenpups. Echter, het hof oordeelde dat de verklaringen van de verdachte niet voldoende concreet en verifieerbaar waren om het vermoeden van witwassen te weerleggen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en kwam tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en 60 dagen hechtenis, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000422-21
datum uitspraak: 9 mei 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 5 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-871456-15 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ) op [geboortedag 1] 1973,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 april 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1zij in of omstreeks de periode van 26 juni 2006 tot en met 19 juli 2006, te Zwaag, gemeente Hoorn, althans in Nederland, van een of meer voorwerp(en), te weten, een of meer geldbedrag(en) (met een totaalwaarde van ongeveer 19.404,41 euro), (telkens) heeft overgedragen en/of omgezet en/of hiervan gebruik heeft gemaakt (door met die/deze geldbedrag(en) facturen van [bedrijf 1] /dhr. [naam 1] en/of [bedrijf 2] /dhr. [naam 2] ), terwijl zij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
feit 2zij in of omstreeks de periode van 17 september 2007 tot en met 17 december 2015, te Zwaag, gemeente Hoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (met een totaalwaarde van ongeveer 86.700,00 euro), (telkens) heeft overgedragen en/of omgezet en/of hiervan gebruik heeft gemaakt (door met dit/die geldbedrag(en) de aankoop van (een) (andere/opvolgende) personenauto('s) al dan niet gedeeltelijk te financieren), en/of van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer personenauto('s) (onder meer):
- een Volkswagen Polo (kenteken: [kenteken 1] ) en/of
- een Mini Cooper (kenteken: [kenteken 2] ) en/of
- een Volkswagen Golf (kenteken: [kenteken 3] ) en/of
- een Mercedes-Benz B200 (kenteken: [kenteken 4] ) en/of
- een Mercedes-Benz C 220 (kenteken: [kenteken 5] ) en/of
- een Mercedes-Benz SLK 350 (kenteken: [kenteken 6] ) en/of
- een Mercedes-Benz CLA 200 (kenteken: [kenteken 7] ) en/of
(telkens) heeft overgedragen en/of omgezet en/of hiervan gebruik heeft gemaakt (door met die personenauto('s) te rijden en/of die personenauto('s) in te ruilen bij de aankoop van (een) (andere/opvolgende) personenauto), terwijl zij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
feit 3zij in of omstreeks de periode van 16 december 2005 tot en met 17 december 2015, te Zwaag, gemeente Hoorn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (met een totaalwaarde van ongeveer 26.000,00 euro), (telkens) voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of hiervan gebruik heeft gemaakt, (telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen of verhult en/of voorhanden heeft gehad en/of omgezet en/of van gebruik gemaakt, terwijl zij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Geldigheid van de dagvaarding ten aanzien van feit 3

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van het derde feit nietig is omdat de daarin opgenomen tenlastelegging niet voldoet aan de eisen die artikel 261 Sv stelt. Daartoe is aangevoerd dat op basis van het, ongeordende, dossier niet is te begrijpen waar de tenlastelegging over gaat, en welke feiten en omstandigheden door de rechter binnen het bereik van deze tenlastelegging kunnen worden gebracht. Het gaat, aldus de verdediging, over een optelsom van
- kennelijk - losse bedragen over een periode van tien jaren, en de optelling van andere in het dossier voorkomende losse geldbedragen kunnen ook het tenlastegelegde bedrag als resultaat hebben. Voor zover wel duidelijk is dat het tenlastegelegde verband houdt met de door [naam 3] verstrekte lening aan de verdachte, blijkt niet of het witwassen ziet op het bedrag dat [naam 3] aan de verdachte heeft betaald, of op de terugbetalingen door de verdachte aan [naam 3] .
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat duidelijk is tegen welk verwijt de verdachte zich moet verdedigen. Tijdens een van de verhoren van de verdachte is haar gevraagd naar drie leningen, te weten een lening van [naam 4] van € 65.450,00, een lening van [naam 5] van € 12.500,00 en leningen van [naam 3] ter hoogte van in totaal € 26.000,00. Daarnaast bevat het dossier maar één bedrag van (opgeteld) € 26.000,00, namelijk de leningen van [naam 3] aan de verdachte. De begindatum van de tenlastegelegde periode is de dag waarop het eerste deel van deze lening is verstrekt. Uit de inhoud van het dossier blijkt voldoende dat het verwijt ziet op het terugbetalen van dat geldbedrag door de verdachte aan [naam 3] , zodat de dagvaarding op dit punt voldoende concreet is.
Het hof overweegt als volgt.
De opgave van het feit in de tenlastelegging moet een voldoende duidelijke en feitelijke omschrijving van het ten laste gelegde feit zijn, zodat de verdachte zich daartegen kan verdedigen en duidelijk is wat de rechter precies moet onderzoeken.
Het onderzoek Opus bestaat uit diverse zaakdossiers. In zaakdossier 4 met de naam ‘Leningen’ wordt verslag gedaan van onderzoek naar verschillende leningen, waaronder lening 1a en 1b [naam 3] van (in totaal) € 26.000,00. In combinatie met de aan de verdachte gestelde vragen bij de politie, waar de lening van [naam 3] ter hoogte van dat (totaal)bedrag ter sprake kwam, kan er bij haar redelijkerwijs geen twijfel over bestaan dat de tenlastegelegde witwasverdenking onder feit 3 betrekking heeft op de (contante) terugbetalingen van deze leningen door de verdachte aan [naam 3] . De officier van justitie heeft tijdens de zitting bij de rechtbank ook toegelicht dat de tenlastelegging betrekking heeft op de bedragen waarmee de lening is terug betaald. Het hof stelt verder vast dat de verdediging in haar pleidooi specifieke standpunten naar voren heeft gebracht die betrekking hebben op deze uitleg van de tenlastelegging.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de tekst van de tenlastelegging in combinatie met het onderliggende dossier voldoende duidelijk maakt waartegen de verdachte zich heeft moeten verdedigen. Het verweer wordt daarom verworpen.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd, nu het hof komt tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging.

Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.

Standpunt van de verdediging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit.
Daartoe voert de raadsman over feit 1 allereerst aan dat het bedrag op de facturen van de dakdekker onjuist is met als gevolg dat het tenlastegelegde bedrag niet kan worden bewezen verklaard. Er moet worden uitgegaan van een bedrag van € 10.250,35. Dit betekent dat de verdachte genoeg geld had voor de aanschaf van het materiaal voor het dak uit niet-criminele bron. Van haar vader had de verdachte immers € 20.000,00 gekregen. Dat de vader van de verdachte geld had, staat op grond van het dossier vast. De verdachte heeft daarmee een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van de betalingen aan de rietdekker(s) afgelegd. Meer of ander onderzoek dan het (zeer) beperkte onderzoek naar de fiscale gegevens van de vader van de verdachte is niet gedaan en de verdachte is niet meer nader door de politie gehoord over deze lening.
De verdediging heeft zich wat betreft feit 2 op het standpunt gesteld dat bij elke (bijbetaling aan een) auto sprake is van een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring ten aanzien van de herkomst van het desbetreffende bedrag. Per auto heeft de raadsman als volgt gepleit.
Mercedes B200 ( [kenteken 4] ) (auto 4)
De Mercedes B200 is op 14 mei 2009 aangekocht door enerzijds de inruil van een Mercedes C220 (met kenteken [kenteken 8] , niet op de tenlastelegging) en een bijbetaling van € 14.300,00. Over die bijbetaling heeft de verdachte gemotiveerd verklaard en onderbouwd met stukken dat haar hond, een Amerikaanse Bulldog, twee nestjes met in totaal zeventien puppy’s heeft gekregen. Met de verkoop van alle puppy’s heeft zij de auto kunnen financieren nu dit kostbare honden zijn, met een opbrengst van ongeveer
€ 1.500,00 tot € 2.000,00 per puppy. Er is onvoldoende sprake van een bewijsvermoeden en de verdachte heeft een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd, die niet nader door het openbaar ministerie is onderzocht.
Volkswagen Polo ( [kenteken 1] ) (auto 1)
Op 25 februari 2011 is door de verdachte door inruil van een Jeep Wrangler (niet op tenlastelegging) en een bijbetaling van € 6.600,00 de Polo aangeschaft. Die bijbetaling is afkomstig uit de inruil van de Mercedes B200 door [naam 6] . Het staat vast dat [naam 6] toen een Mercedes C220 CDI heeft gekocht met inruil van de Mercedes B200 van [verdachte] . Die inruilwaarde was € 14.500,00. Het ligt voor de hand dat als [naam 6] een auto voor de verdachte inruilt, de verdachte dan geld van [naam 6] voor die auto krijgt. [naam 6] heeft haar met deze inruil willen helpen. Bij inruil ontvangt men doorgaans een hogere waarde voor een auto dan bij losse verkoop. Uit zijn schriftelijke verklaring die voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep aan het hof is gestuurd, blijkt dat [naam 6] dat contante geldbedrag aan de verdachte heeft gegeven.
Mini Cooper ( [kenteken 2] ) (auto 2)
De verdachte heeft in februari 2011 dus € 14.500,00 ontvangen van [naam 6] . Daarmee heeft zij de Volkswagen Polo (met een bijbetaling van € 6.600,00) kunnen financieren, maar ook enkele maanden later de Mini Cooper met als bijbetaling € 5.500,00. De herkomst van deze gelden is dus de inruil van de Mercedes B200 en de verkoop van de puppy’s.
Volkswagen Golf ( [kenteken 3] ) (auto 3)
De zoon van de verdachte, [naam 7] , heeft deze auto aangekocht op 3 augustus 2012, maar omdat hij ten tijde van de aankoop nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt is de auto op naam van de verdachte gesteld, in verband met de verzekering. Bij de aankoop van deze auto is € 6.500,00 bijbetaald (naast de inruil van de Mini Cooper). De tenaamstelling van deze auto vond plaats op 29 november
2012, net voor de verjaardag ( [geboortedag 2] 1994) van zoon [naam 7] . Tussen de aankoop en de tenaamstelling heeft de auto bij de autodealer gestaan. Voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep is door de zoon van de verdachte een schriftelijke verklaring opgesteld die aan het hof is overgelegd, waaruit blijkt dat hij de auto heeft kunnen financieren uit eigen inkomsten. Ook autodealer [naam 8] heeft verklaard dat de auto voor de zoon was en dat hij bij de aankoop aanwezig was, en bij het inruilen van de Golf voor een Volkswagen Scirocco wordt gekozen, waarna vervolgens een klusbus op naam van [naam 7] wordt aangeschaft. Wederom heeft het openbaar ministerie geen nader onderzoek gedaan naar deze verklaring.
Mercedes-Benz C220 CDI ( [kenteken 5] ) (auto 5)
Deze auto is gekocht door [naam 6] . [naam 6] heeft bij de aankoop van deze auto de Mercedes B200 van de verdachte ingeruild zoals hiervoor weergegeven. Daarnaast heeft hij € 15.500,00 contant bijbetaald. [naam 6] kan ruimschoots de door hem gedane contante uitgaven verantwoorden uit zijn inkomen en vermogen. Hij wilde graag een privéauto hebben. Op de aankoop en het gebruik van de Mercedes-Benz C220 is ook niets aan te merken en van ‘vermenging’ is geen sprake.
Mercedes-Benz SLK 350 ( [kenteken 6] ) (auto 6)
Deze auto is gekocht én betaald door [naam 6] , met geld dat van hemzelf afkomstig was, zo blijkt uit het dossier. Van vermenging is geen sprake nu de Mercedes B200 niet is betaald met geld dat uit misdrijf afkomstig was, maar met de opbrengst van de verkoop van de puppy’s. Dat de verdachte af en toe in de SLK heeft gereden, maakt niet dat er sprake is van een schijnconstructie.
Mercedes-Benz CLA 200 ( [kenteken 7] ) (auto 7)
De CLA is gekocht in maart 2015 door de verdachte met een bijbetaling van ongeveer € 5.500,00. Die bijbetaling heeft zij geleend van [naam 6] die dat schriftelijk heeft bevestigd. Zij ruilde de SLK, die eigendom is van [naam 6] , bij die aankoop in. De SLK is in het kader van die inruil ook één dag op naam van de verdachte gesteld: de dealer heeft verklaard dat als de in te ruilen auto niet op naam staat, het wordt gezien als een losse inkooptransactie en niet als inruil, met een lagere opbrengst tot gevolg. De verdachte zou de SLK (die [naam 6] nauwelijks gebruikte) inruilen en hem, na het ontvangen van verzekeringsgelden, de waarde van die auto terugbetalen. Het betreft daarmee een transactie die gelijk is aan de werkwijze met de B200, maar dan omgekeerd: [naam 6] ruilde zijn auto in via de verdachte en de verdachte zou hem de inruilwaarde vergoeden. Door de beslaglegging op de verzekeringsgelden door justitie kon de verdachte [naam 6] niet betalen voor de SLK, met als gevolg dat de auto op naam van een derde is gezet. De verdachte mocht wel in de auto blijven rijden. Kortom: de SLK is regulier ingeruild op de CLA en de bijbetaling heeft de verdachte legaal geleend van [naam 6] .
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman tot besluit bepleit dat er geen witwasvermoeden bestaat wat betreft het terugbetalen van de lening. De verdachte en haar moeder voerden een gezamenlijke huishouding en in de periode 2007 tot en met 2015 is van in totaal drie bankrekeningen (van moeder [naam 9] , de verdachte en de en/of-rekening van beiden) in totaal € 52.220,00 euro opgenomen; in de periode dat [naam 3] is terugbetaald is in totaal een bedrag van € 36.415,00 van die bankrekeningen opgenomen, ruimschoots voldoende om de lening mee af te betalen. Ook is de lening van [naam 3] in haar belastingaangiften over de betreffende jaren opgenomen. Ook van het bestanddeel ‘van enig misdrijf afkomstig’ is geen sprake nu is gebleken dat de verdachte de lening wél met legale middelen kon terugbetalen.

Juridisch kader witwassen

Voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Wanneer er geen direct bewijs aanwezig is voor inkomsten uit brondelicten, kan witwassen worden bewezen indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de goederen afkomstig zijn uit enig misdrijf. De toetsing door de rechter kan daarbij de volgende stappen doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard
zijn dat deze een vermoeden van een criminele herkomst van de goederen rechtvaardigen. Indien dit zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van de goederen. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring kunnen de omstandigheden, waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen, mede een rol spelen. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar de alternatieve herkomst die uit de verdachte heeft geschetst. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.

Vrijspraak feit 3

Naar het oordeel van het hof - en in lijn met het oordeel van de rechtbank op dit punt - is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Op basis van het dossier en hetgeen de verdachte ter terechtzitting (in hoger beroep) heeft verklaard kan het volgende worden vastgesteld. De verdachte heeft in december 2005 en januari 2006 respectievelijk € 18.000,00 en € 8.000,00 (totaal € 26.000,00) van [naam 3] geleend ten behoeve van de financiering van haar aankoop van de helft van de woning aan de [adres 2] . Dit bedrag zou de verdachte in maandelijkse termijnen van € 200,00 terugbetalen. De verdachte heeft de lening uiteindelijk op onregelmatige momenten terug betaald. Het bedrag is in gedeelten contant aan [naam 3] voldaan. Dit gebeurde meestal met bedragen van een paar honderd euro en een enkele keer met grotere bedragen. De lening was tussen 2010 en 2011 geheel afgelost.
Nu het onderzoek in deze zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat voor de terugbetaling van het bedrag van € 26.000,00 geld is gebruikt dat van een bepaald misdrijf afkomstig is, zal eerst moeten worden beoordeeld of er op grond van de feiten en omstandigheden zoals daarvan uit het dossier blijkt, sprake is van een vermoeden van witwassen. Gelet op het forse uitgavenpatroon van de verdachte dat uit het dossier naar voren komt enerzijds, en haar betrekkelijk summiere reguliere inkomen voor zover daarvan is gebleken anderzijds, was er voldoende aanleiding voor een dergelijk vermoeden.
Het hof is echter, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat de verklaring die de verdachte vervolgens voor de herkomst van de aflossingen van deze lening heeft gegeven, voldoende concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Hiertoe is van belang dat de verdachte in de jaren 2002 tot en met 2012 een gemiddeld bruto jaarinkomen had van € 14.884,00. Zij voerde in de tenlastegelegde periode een gezamenlijke huishouding met haar moeder [naam 9] , die in deze jaren een gemiddeld bruto jaarinkomen ontving van € 38.922,00.
Het hof is van oordeel dat in dat licht bezien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden, die er volgens het openbaar ministerie op neerkomen dat de inkomsten van de verdachte ontoereikend zijn geweest om het specifieke bedrag van in totaal € 26.000,00 (contant) af te lossen, zonder andere bijkomende feiten en omstandigheden, niet de conclusie rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het terugbetaalde geld van misdrijf afkomstig is. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het om bedragen gaat waarvan niet meteen kan worden uitgesloten dat deze uit het legale inkomen van de verdachte zijn terugbetaald. Daarnaast is door het Openbaar Ministerie geen ander onderzoek naar deze aflossingen gedaan. De omstandigheid dat (deel-)betalingen steeds contant zijn gedaan maakt dit oordeel niet anders.

Bewijsmotivering feit 1 en 2

Feit 1
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat in 2006 werkzaamheden zijn verricht aan de rieten kap van de woning aan de [adres 2] . De facturen van de rietdekker, ten bedrage van in totaal € 19.404,41, zijn door de verdachte contant betaald. Nu het onderzoek in deze zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat voor de betaling van deze facturen geld is gebruikt dat van een bepaald misdrijf afkomstig is, zal allereerst moeten worden beoordeeld of er op grond van de feiten en omstandigheden zoals daarvan uit het dossier blijkt, sprake is van een vermoeden van witwassen.
De verdachte had in 2006 een gemiddeld bruto jaarinkomen van € 14.884,00 en uit het dossier blijkt niet dat zij, in ieder geval na voldoening van de koopsom voor de eigendom van de onverdeelde helft van de woning in februari van 2006, beschikte over substantiële banktegoeden die of ander vermogen dat voor de betaling van de werkzaamheden aan de kap van de woning hadden kunnen worden opgenomen. Het hof is van oordeel dat het hier gaat om een bedrag van een zodanige omvang - betaald in een relatief korte tijd - in relatie tot het inkomen van de verdachte, dat dit een vermoeden rechtvaardigt dat het niet anders kan zijn dan dat de contanten voor de betaling van de werkzaamheden uit misdrijf afkomstig zijn.
Van de verdachte mag dan worden verwacht dat zij hierover een verklaring aflegt die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte voor het eerst verklaard over de herkomst van het geld. Zij heeft verklaard dat in 2006 bleek dat er een probleem was met het rieten dak van de door haar bewoonde woning: er was sprake van lekkage en van slechte isolatie. Omdat de verdachte en haar moeder [naam 9] destijds niet beschikten over voldoende geld om voor de werkzaamheden aan het dak te betalen, heeft zij haar vader om hulp gevraagd. De vader van de verdachte, [naam 10] , heeft haar vervolgens € 20.000,00 geschonken voor het opnieuw laten bedekken van het dak. Ter onderbouwing hiervan is door de verdediging een schenkingsovereenkomst tussen de verdachte en haar vader overgelegd - en ter verificatie van de handtekening een door [naam 10] ondertekend wensenformulier voor overlijden -, waaruit volgt dat de vader van de verdachte op 1 maart 2006 een bedrag van
€ 20.000,00 aan haar heeft geschonken. Deze overeenkomst is ondertekend op 1 oktober 2018. Dat dit pas jaren na de schenking is gebeurd, komt volgens de verdediging doordat er in 2006 geen enkele aanleiding was de schenking op papier te zetten. Pas toen eind 2017 door het openbaar ministerie concept-tenlasteleggingen waren verspreid, werd het de verdachte duidelijk dat van haar een verklaring voor de herkomst van dit contante geldbedrag werd verlangd, zodat de overeenkomst toen alsnog, in 2018, op schrift is gesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte een nadere verklaring afgelegd over de herkomst van de door haar ten behoeve van de werkzaamheden aan het dak betaalde gelden. Naast de eenmalige schenking van € 20.000,00 van haar vader, zou zij naast haar reguliere loon ook (soms forse) fooien uit haar werkzaamheden bij het casino hebben ontvangen. Ook heeft zij verklaard - pas ter terechtzitting in hoger beroep - dat de bedragen op de facturen van de dakdekker(s) niet juist zijn: zij zou maximaal
€ 10.000,00 tot € 11.000,00 hebben betaald voor de werkzaamheden van de dakdekker(s) en het overige geld van de schenking gebruikt hebben voor de aanschaf van het materiaal voor het dak.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het hier aan de orde zijnde geld niet kan worden aangemerkt als een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Daarbij acht het hof van belang dat de verdachte hiermee pas ter terechtzitting, gedeeltelijk zelfs pas in hoger beroep, is gekomen. Tijdens het voorbereidend onderzoek is de verdachte meerdere keren verhoord, maar zij heeft toen geen verklaring gegeven voor de herkomst van het geld dat is betaald aan de rietdekkers. Het late tijdstip waarop de verklaring door de verdachte is afgelegd, maakt dat deze verklaring niet meer verifieerbaar is. Daar komt bij het tijdstip van overleggen van de schenkingsovereenkomst (in 2021, terwijl de overeenkomst zou zijn getekend in 2018). Dat de verdachte naast haar reguliere inkomsten flinke fooien zou hebben ontvangen in het Casino, is verder niet nader toegelicht, en pas voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep als bron van het geld voor de rietdekkers naar voren gebracht. De verdachte heeft daarover geen verklaring afgelegd die aanknopingspunten biedt voor nader onderzoek.
Ook de bewering ter terechtzitting in hoger beroep dat de facturen van de dakdekker(s) onjuist zijn, komt uit de lucht vallen. Deze bewering is ook in strijd met de verklaring van de dakdekker, de door de dakdekker overgelegde facturen en de eigen, eerder afgelegde verklaring van de verdachte op dit punt. De verdachte heeft op de zitting bij de rechtbank verklaard dat zij met de geleende € 20.000,00 de rietdekker heeft betaald en dus niet de leverancier van het materiaal. Rietdekker [naam 1] heeft verklaard dat het benodigde materiaal voor de reparatie aan het dak van de woning apart door de verdachte is aangeschaft en de kosten daarvan ongeveer € 12.000,00 moeten hebben bedragen. Vermeerderd met de door de verdachte betaalde factuurbedragen komen de kosten van de vernieuwing van het dak op een bedrag van € 32.000,00, dat dus ook niet kan zijn bekostigd uit de gestelde lening van € 20.000,00. Hoewel de betaling van het
materiaalniet als witwassen aan de verdachte ten laste is gelegd, spelen deze kosten aldus wel een rol bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar verklaring dat de betaling van de rietdekkers is gefinancierd met een schenking van haar vader.
Al deze omstandigheden maken dat de verklaring van de verdachte naar het oordeel van het hof niet kan gelden als min of meer verifieerbaar en concreet, en deze omstandigheden doen ook afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring, zodat het hof aan deze verklaring voorbijgaat. De verklaring van de verdachte kan dan ook niet worden aangemerkt als een verklaring die het vermoeden van witwassen opzij zet. Als conclusie blijft dan over dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen, telkens, onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig was en dat de verdachte hiervan op de hoogte was.
Feit 2
Vaststellingen
Het hof stelt, in lijn met het vonnis van de rechtbank, het volgende vast ten aanzien van de auto’s.
- Auto 4
De Mercedes B200 (auto 4) is door de verdachte gekocht op 15 mei 2009 (factuurdatum). De verdachte heeft contant een bedrag van € 14.300,00 bijbetaald voor de aankoop van deze auto. De auto heeft van
14 mei 2009 tot en met 21 februari 2011 op naam van de verdachte gestaan. De Mercedes B200 (auto 4) is later door [naam 6] ingeruild voor een bedrag van € 14.500,00. Op het moment van inruilen stond de auto op naam van de verdachte.
- Auto 1
De Volkswagen Polo (auto 1) is door de verdachte gekocht op 25 februari 2011 (factuurdatum). De verdacht heeft contant een bedrag van € 6.600,00 bijbetaald voor de aankoop van deze auto. De Volkswagen Polo (auto 1) is ingeruild bij/ten behoeve van de aankoop van de Mini Cooper (auto 2).
- Auto 2
De Mini Cooper (auto 2) is door de verdachte gekocht op 27 juni 2011 (factuurdatum). Bij de aankoop van deze auto is de Volkswagen Polo (auto 1) ingeruild (inruilwaarde: € 10.000,00). De verdachte heeft contant een bedrag van € 5.500,00 bijbetaald om de totale koopsom van € 15.500,00 te voldoen. De Mini Cooper (auto 2) is ingeruild bij/ ten behoeve van de aankoop van de Volkswagen Golf (auto 3).
- Auto 3
De Volkswagen Golf (auto 3) is door de verdachte gekocht op 3 augustus 2012 (factuurdatum). Deze auto heeft van 29 november 2012 tot en met 2 februari 2013 op naam van de verdachte gestaan. Bij de aankoop van deze auto is de Mini Cooper (auto 2) ingeruild (inruilwaarde: € 11.250,00). Daarnaast is er contant een bedrag van € 6.500,01 betaald voor de aankoop van de Volkswagen Golf (auto 3).
- Auto 5
De Mercedes C220 (auto 5) is gekocht door [naam 6] op 23 februari 2011 (factuurdatum). [naam 6] heeft bij deze aankoop de Mercedes B200 (auto 4), die op naam stond van de verdachte, ingeruild (inruilwaarde: € 14.500,00) en heeft daarnaast contant een bedrag van € 15.500,00 betaald.
- Auto 6
De Mercedes SLK (auto 6) is gekocht door [naam 6] op 30 november 2013 (factuurdatum). Deze auto heeft van 02 december 2013 tot en met 30 maart 2015 op naam van [naam 6] gestaan en vervolgens van 30 maart 2015 tot en met 1 april 2015 op naam van de verdachte. [naam 6] heeft bij/ten behoeve van de aankoop van deze auto de Mercedes C220 (auto 5) ingeruild (inruilwaarde: € 17.000,00) en contant een bedrag van € 33.000,00 bijbetaald.
- Auto 7
De Mercedes CLA (auto 7) is door de verdachte gekocht op 30 maart 2015 (factuurdatum). Deze auto heeft van 27 maart 2015 tot en met 4 september 2015 op naam van de verdachte gestaan. De verdachte heeft bij deze aankoop de Mercedes SLK (auto 6) ingeruild (inruilwaarde € 36.500,00).
Beoordeling door het hof
In een betrekkelijk korte periode heeft de verdachte verschillende auto's (uit het duurdere segment) gekocht en heeft zij meermalen relatief grote bedragen contant bijbetaald. Het legale inkomen en het legale vermogen van de verdachte in deze periode - 2009 tot en met 2015 - moet ontoereikend worden geacht voor deze (contante) betalingen, nog daargelaten de kosten die zijn verbonden aan het gebruik van dergelijke auto's. Weliswaar had de verdachte in 2005/2006 een bedrag van € 53.690,00 op haar bankrekening staan, maar uit het dossier blijkt dat door de verdachte op 6 februari 2006 een bedrag van
€ 61.990,70 is overgemaakt naar mr. Meijer (notaris) vanwege de aankoop van de onverdeelde helft van de [adres 2] , zodat aangenomen mag worden dat het bedrag van € 53.690,00 daaraan is opgegaan. Gelet hierop, en nu uit het dossier niet blijkt van andere bronnen van inkomsten, is naar het oordeel van het hof sprake van feiten en omstandigheden die een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Van de verdachte kan dan worden verwacht dat zij hieromtrent een verklaring aflegt die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Per auto wordt hierna ingegaan op de verklaringen die de verdediging heeft gegeven over de herkomst van - kort gezegd - de (bij)betalingen aan de auto's. Verder zal het hof ingaan op de vraag of de verdachte, ook ten aanzien van de auto's waarvoor zij niet zelf een bijbetaling heeft gedaan, gebruik heeft gemaakt van de in de tenlastelegging genoemde auto's terwijl zij wist dat die auto's (middellijk) uit misdrijf afkomstig waren.
Het hof stelt voorop dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat zij alle in de tenlastelegging genoemde auto’s heeft gebruikt.
- Auto 4
De verdachte heeft voor het eerst bij de rechtbank verklaard dat de Mercedes B200 (auto 4), aangeschaft in mei 2009, (deels) is gekocht met geld dat zij had verdiend aan de verkoop van hondenpups. Ter onderbouwing van die stelling heeft de verdediging documenten overgelegd waaruit volgens de verdediging moet worden afgeleid dat de Amerikaanse Bulldog van de verdachte op respectievelijk
1 april en 1 december 2008 meerdere pups heeft gekregen. De verdachte heeft verder - voor het eerst in hoger beroep - één schriftelijke verklaring van een kennelijke koper van een hond (aangeschaft op 14 februari 2009 voor € 2.000,00) overgelegd, een kopie van een paspoort van kennelijk een andere hond, en foto’s van kennelijk de vader, de moeder en de pups. Desgevraagd heeft zij verklaard dat de prijs van een puppy ergens tussen € 1.000,00 en € 2.000,00 lag, maar de exacte bedragen per puppy of het totaalbedrag van de verkoop van pups kon zij niet noemen.
Het hof is van oordeel dat de voor het eerst ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde en in hoger beroep nog aangevulde verklaring van de verdachte op dit punt aldus niet, dan wel onvoldoende, is voorzien van concrete gegevens over de beweerdelijke verkopen en mede daardoor ook niet verifieerbaar is. Deze verklaring weerlegt daarmee niet het hiervoor genoemde vermoeden van witwassen. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het contante geld voor de bijbetaling van € 14.300,00 (op een totale koopprijs van € 24.300,00) voor de aankoop van de Mercedes B200 (auto 4) uit misdrijf afkomstig is.
- Auto 1 en 2
De verdachte heeft verklaard dat de bijbetalingen voor de aankopen van de Volkswagen Polo (auto 1) en de Mini Cooper (auto 2) (€ 6.600,00 respectievelijk € 5.500,00) zijn gedaan met het geld dat zij had gekregen van [naam 6] , die voor haar de Mercedes B200 (auto 4) had ingeruild. Ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde zij ook dat [naam 6] de Mercedes B200 (dus haar auto) voor een andere auto (voor hemzelf, de Mercedes-Benz C220 (auto 5)) heeft ingeruild en dat hij haar daarvoor een bedrag van € 14.500,00 heeft gegeven, welk bedrag de verdachte later aan de Volkswagen Polo en de Mini Cooper heeft besteed (auto 1 en 2). De verdachte heeft ook deze verklaring voor het eerst bij de rechtbank afgelegd. Ook deze verklaring is onvoldoende concreet en verifieerbaar. Het hof acht die verklaring bovendien hoogst onaannemelijk. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit het dossier blijkt dat de Mercedes B200 (auto 4) door [naam 6] is ingeruild, zoals ook de verdediging zelf heeft aangevoerd. De inruilwaarde is in mindering gebracht op het aankoopbedrag van de auto die [naam 6] op dat moment kocht (de Mercedes C220, auto 5). [naam 6] is meerdere keren gehoord door de politie (als verdachte) en heeft ten overstaan van de rechter-commissaris een verklaring als getuige afgelegd, in aanwezigheid van de raadsman van de verdachte. Hij heeft tot na de aanvang van het hoger beroep echter op geen enkel moment verklaard dat de hij ‘de inruilwaarde’ van de Mercedes B200 (auto 4) aan de verdachte heeft gegeven. In hoger beroep is een aanvullende, schriftelijke verklaring, opgemaakt door [naam 6] op 6 april 2023, overgelegd, waarin hij stelt dat hij op de Mercedes-Benz C220 (auto 5) een inruilkorting heeft ontvangen van € 14.500,00 door de inruil van de Mercedes B200 én dat hij ditzelfde bedrag contant aan de verdachte heeft gegeven. Het hof acht het ongeloofwaardig dat zowel de inruilwaarde in mindering is gebracht op de aankoopprijs alsook [naam 6] een bedrag van € 14.500,00 cash in handen heeft gekregen dat hij dan, aldus zijn schriftelijke verklaring, aan de verdachte zou hebben gegeven. Daarbij is van belang dat het betalen van ‘de inruilwaarde’ aan de verdachte pas in hoger beroep naar voren wordt gebracht.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de bijbetalingen voor de aankopen van de Volkswagen Polo (auto 1) en de Mini Cooper (auto 2) niet door de verdachte zijn gedaan met geld dat zij van de inruil door [naam 6] heeft ontvangen, maar met geld dat uit misdrijf afkomstig is. Wat betreft de Mini Cooper (auto 2) komt daar bovendien bij dat ook de bij de aankoop ingeruilde auto (de Volkswagen Polo, auto 1) valt aan te merken als uit misdrijf afkomstig, zoals voortvloeit uit het voorgaande. Voor beide auto's geldt dat de verdachte daarvan gebruik heeft gemaakt en/of deze heeft omgezet reeds omdat de verdachte de beide auto's heeft ingeruild ten behoeve van de aankoop van andere auto's.
- Auto 3
De verdachte heeft voor het eerst bij de rechtbank verklaard dat de Volkswagen Golf (auto 3) is gekocht voor haar zoon en dat het geld van de bijbetaling van hem afkomstig is. In hoger beroep heeft de verdediging deze verklaring met een schriftelijk stuk, afkomstig van de zoon van de verdachte, onderbouwd. In die verklaring staat dat de zoon van de verdachte de eigenaar was van die auto en dat hij de bijbetaling heeft kunnen doen omdat hij al sinds zijn veertiende jaar in de bouw had gewerkt. De Golf zou later zijn ingeruild voor een (Volkswagen) Scirocco en die laatste weer voor een bedrijfswagen, een Caddy. Waar de verdediging heeft aangevoerd dat de auto tot aan de achttiende verjaardag van [naam 7] bij de autodealer heeft gestaan, wordt daar door de zoon zelf niets over gezegd in zijn verklaring. Wat er echter ook zij van de juistheid van deze verklaringen, vaststaat dat bij de aankoop van de Volkswagen Golf (auto 3), de Mini Cooper (auto 2) is ingeruild. Daarmee is het grootste deel van de aankoopsom voldaan (€ 11.250,00 op een totaal van € 17.750,01). Hiervoor heeft het hof reeds geoordeeld dat de Mini Cooper (auto 2) is gefinancierd met geld/middelen die uit misdrijf afkomstig zijn. Gelet hierop is het hof van oordeel dat ook bij de aankoop van de Volkswagen Golf door de verdachte gebruik is gemaakt van geldbedragen die uit misdrijf afkomstig zijn.
- Auto 5 en 6
De Mercedes C220 (auto 5) is gekocht en betaald door [naam 6] . Hiervoor kwam al aan de orde dat [naam 6] deze aankoop mede heeft gefinancierd door inruil van de Mercedes B200 (auto 4) met een inruilwaarde van € 14.500,00. Daarnaast heeft hij (contant) een bedrag van € 15.500,00 betaald. Het hof heeft reeds geoordeeld dat de Mercedes B200 (auto 4) door de verdachte is gekocht met geld dat uit misdrijf afkomstig is. Aldus is sprake van een zodanige vermenging van gelden dat naar het oordeel van het hof ook de opbrengst van de verkoop/inruil van de Mercedes B200 (auto 4) moet worden aangemerkt als geld dat uit misdrijf afkomstig is. Dat leidt er vervolgens toe dat ook ten aanzien van de Mercedes C220 (auto 5) tenminste sprake is van ‘vermenging’ (ervan uitgaande dat het contant door [naam 6] bijbetaalde bedrag een legale herkomst heeft). Het hof is daarom van oordeel dat ook de Mercedes C220 (auto 5) auto (middellijk) afkomstig is uit enig misdrijf. Het hof gaat er verder vanuit dat de verdachte wist dat in ieder geval een deel van de Mercedes C220 (auto 5) is ‘betaald’ met een goed dat uit misdrijf afkomstig was, te weten door inruil van de Mercedes B200 (auto 4). Immers, de verdachte heeft zelf verklaard dat [naam 6] de Mercedes B200 (auto 4) voor haar heeft ingeruild terwijl deze auto op het moment van inruilen op haar naam stond.
Uit de verklaring van [naam 6] in zijn tweede verhoor bij de politie volgt bovendien dat hij de Mercedes C220 (door [naam 6] de grijze Mercedes coupé genoemd) heeft gekocht voor het gebruik hiervan door de verdachte. De verdachte was volgens [naam 6] degene die het meest reed in de Mercedes C220 (auto 5). Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de Mercedes C220 (auto 5) moet worden aangemerkt als middellijk uit misdrijf afkomstig (al dan niet door vermenging van ‘legale’ en ‘illegale’ gelden), dat de verdachte dit wist en dat zij gebruik heeft gemaakt van de Mercedes C220 (auto 5), en daardoor deze heeft witgewassen.
Hetzelfde geldt voor de Mercedes SLK (auto 6). [naam 6] heeft deze auto gekocht en betaald. De aankoop heeft [naam 6] gefinancierd door inruil van de Mercedes C220 (auto 5) (inruilwaarde € 17.000,00) en door bijbetaling (contant) van € 33.000,00. Bij de politie heeft [naam 6] verklaard dat hij de Mercedes SLK (auto 6) in samenspraak heeft gekocht met de verdachte, dat hij met haar is meegegaan naar [bedrijf 3] (autobedrijf) en dat daar de eerste grijze Mercedes (
het hof begrijpt: de Mercedes C220, auto 5) is ingeruild op de Mercedes SLK (auto 6). De eigenaar van [bedrijf 3] heeft verklaard dat hij de verdachte in de Mercedes SLK (auto 6) heeft zien wegrijden na de verkoop van deze auto. Het hof stelt vast dat de verdachte wist dat de Mercedes C220 (auto 5) is gebruikt om de aankoop van de Mercedes SLK (auto 6) mede mee te financieren. Zoals hiervoor is geoordeeld is de Mercedes C220 aan te merken als een uit misdrijf verkregen goed. De Mercedes SLK (auto 6) is gelet hierop (mede) gefinancierd met een uit misdrijf verkregen goed en daardoor aan te merken als uit misdrijf afkomstig (ook hier: tenminste omdat sprake is van vermenging van ‘legaal’ en ‘illegaal’ geld). De verdachte heeft ook gebruik gemaakt van deze auto, zoals zij zelf ter terechtzitting (in hoger beroep) heeft verklaard.
- Auto 7
De Mercedes CLA (auto 7) is door de verdachte gekocht. Deze auto is aangeschaft mede middels de inruil van de Mercedes SLK (auto 6) die door [naam 6] is aangeschaft en betaald. De verdachte heeft eerder verklaard dat zij de Mercedes SLK (auto 6) van [naam 6] heeft ingeruild (inruilwaarde
€ 36.500,00) en zij daarom deze auto voorafgaand aan het inruilen voor een zeer korte periode op haar naam heeft gehad. Het hof acht het ongeloofwaardig dat de SLK, aangeschaft door [naam 6] , door de verdachte zou zijn ingeruild om er voor zichzelf een CLA van te kopen. De verdachte heeft niet betwist dat zij de auto heeft gebruikt, sterker nog, zij heeft ter terechtzitting (in hoger beroep) gezegd dat de auto voor haar bedoeld was en dat zij vaker in auto’s van [naam 6] reed. Ook hier geldt dat de ingeruilde auto, de Mercedes SLK (auto 6) is aan te merken als een uit misdrijf afkomstig goed, zoals hiervoor is overwogen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat ook ten aanzien van de Mercedes CLA (auto 7) sprake is van witwassen, bestaande uit het door de verdachte gebruiken van deze auto.
Betrokkenheid [naam 6]
Het hof neemt bij de beoordeling het volgende nog in aanmerking. De getuige [naam 6] heeft op 28 juni 2016 bij de politie verklaard dat hij de Mercedes C220 (auto 5) voor zichzelf heeft gekocht, maar heeft laten gebruiken door de verdachte. Op enig moment is deze ingeruild voor een Mercedes SLK (auto 6) met bijbetaling van een aanzienlijk geldbedrag omdat de verdachte graag een andere auto wilde. [naam 6] heeft dat aanzienlijke geldbedrag bijbetaald. Die auto is vervolgens weer ingeruild voor een Mercedes CLA (auto 7), wederom met bijbetaling van een geldbedrag. De verdachte reed het meeste in deze auto. [naam 6] heeft verklaard dat hij de verdachte belde als hij de auto nodig had. Hij denkt echter dat hij maar zelden naar de auto heeft gevraagd.
Het hof acht ongeloofwaardig dat getuige [naam 6] aanzienlijke geldbedragen heeft besteed aan dure auto’s terwijl deze werden gebruikt door de verdachte, dat hij deze weer inruilde voor nieuwere auto’s zodra de verdachte dat wilde en dat hij - voor auto’s ten behoeve van de verdachte - bereid was bij deze inruil aanzienlijke bedragen bij te betalen.
Conclusie
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat het met betrekking tot de Mercedes B200 (auto 4), de Volkswagen Polo (auto 1) en de Mini Cooper (auto 2) niet anders kan zijn dan dat de bijbetalingen voor de aankoop van deze auto's (€ 14.300,00 en € 6.600,00 en € 5.500,00 ) zijn gedaan door de verdachte met geld dat uit misdrijf afkomstig is. Uit de bewijsmiddelen volgt bovendien dat de verdachte deze auto’s heeft gebruikt en omgezet (ingeruild).
Ten aanzien van de Volkswagen Golf (auto 3) is het hof van oordeel dat deze auto voor het grootste deel is gefinancierd door de inruil van de Mini Cooper (auto 2) waarvan het hof heeft geoordeeld dat die (middellijk) uit misdrijf afkomstig is. Het hof is daarbij van oordeel dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van deze auto, zoals hiervoor is overwogen. Niet is komen vast te staan dat het contant bijbetaalde bedrag afkomstig is uit misdrijf.
Tot slot de Mercedes C220 (auto 5), de Mercedes SLK (auto 6) en de Mercedes CLA (auto 7): ook deze auto's zijn aan te merken als (middellijk) uit misdrijf afkomstig. De verdachte wist ook dat dit het geval was. Door gebruik te maken van die auto's, en wat betreft de Mercedes SLK (auto 6) door die auto om te zetten (in te ruilen), heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1zij in de periode van 26 juni 2006 tot en met 19 juli 2006, te Zwaag, gemeente Hoorn, voorwerpen, te weten geldbedragen (met een totaalwaarde van 19.404,41 euro), telkens heeft overgedragen door met deze geldbedragen facturen te voldoen van [bedrijf 1] /dhr. [naam 1] en [bedrijf 2] /dhr. [naam 2] , terwijl zij, verdachte, telkens wist, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
feit 2zij in of omstreeks de periode van 17 september 2007 tot en met 17 december 2015, in Nederland, van geldbedragen (van 14.300 en 6.600 en 5.500), telkens gebruik heeft gemaakt door met die geldbedragen de aankoop van personenauto's gedeeltelijk te financieren, en de volgende personenauto's:
- een Volkswagen Polo (kenteken: [kenteken 1] ) en
- een Mini Cooper (kenteken: [kenteken 2] ) en
- een Volkswagen Golf (kenteken: [kenteken 3] ) en
- een Mercedes-Benz B200 (kenteken: [kenteken 4] ) en
- een Mercedes-Benz C 220 (kenteken: [kenteken 5] ) en
- een Mercedes-Benz SLK 350 (kenteken: [kenteken 6] ) en
- een Mercedes-Benz CLA 200 (kenteken: [kenteken 7] )
heeft overgedragen en/of omgezet en/of hiervan gebruik heeft gemaakt door met die personenauto('s) te rijden en/of die personenauto('s) in te ruilen bij de aankoop van een andere personenauto,
terwijl zij, verdachte, telkens wist, dat die geldbedragen en die auto’s - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in de bijlage bij dit arrest zijn vervat en de hiervoor weergegeven bewijsmotivering.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
witwassen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
witwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor alle tenlastegelegde feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in het geval van strafoplegging in voor de verdachte gunstige zin rekening moet worden gehouden met het (zo goed als) blanco strafblad van de verdachte, en de ernstige overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het witwassen van meerdere
geldbedragen door deze te investeren in haar woning dan wel hiermee veelal luxe auto’s aan te schaffen en daarvan gebruik te maken. De verdachte heeft hierbij louter oog gehad voor eigen financieel gewin en het faciliteren van een luxueuze levensstijl die zij zich uit haar legale inkomsten niet had kunnen permitteren. Met haar handelen wekt de verdachte naar de samenleving de indruk dat misdaad loont. Bovendien vormt witwassen een ernstige bedreiging van de legale economie en tast het de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 april 2023 is zij niet eerder voor soortgelijke feiten strafrechtelijk veroordeeld. Het hof heeft hier acht op geslagen.
Het hof neemt in aanmerking dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het
Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden. De op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 19 oktober 2015, de datum waarop verdachte als zodanig
werd verhoord. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 5 februari 2021 en het hof doet bij arrest van
9 mei 2023 uitspraak. In de forse overschrijding van de redelijke termijn - in totaal drie jaren en enkele maanden - ziet het hof aanleiding deze in het voordeel van de verdachte mee te laten wegen bij het bepalen van de hoogte van de straf.
In beginsel acht het hof de oplegging van een taakstraf van 150 uren passend en geboden. Het hof zal echter, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, een taakstraf van na te melden duur opleggen.

Beslissing met betrekking tot in beslag genomen, niet teruggegeven goederen

Op de beslaglijst staan onder meer een imitatiewapen en een ploertendoder. Het hof zal hier geen beslissing over nemen nu de voorwerpen geen verband houden met de gepleegde strafbare feiten. De door de advocaat-generaal gevorderde maatregel van onttrekking aan het verkeer kan gelet op artikel
36c en 36d Sr niet worden opgelegd.
De overige zaken op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen dienen aan de verdachte te worden teruggegeven, nu het belang van strafvordering zich daar niet tegen verzet. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen, waarbij het hof er wel op wijst dat op deze voorwerpen tevens conservatoir beslag (ex artikel 94a Sv) rust.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 420bis Sr.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvan
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Gelast de teruggave van de zaken vermeld op de Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van
28 december 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Lolkema, mr. J.L. Bruinsma en mr. R.P. den Otter, in tegenwoordigheid van
mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
9 mei 2023.
mr. J.L. Bruinsma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
BIJLAGE: Bewijsmiddelen
Feit 1
1.
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg op 21 januari 2021.
Deze verklaring houdt - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - in:
In 2006 zijn delen van het dak vernieuwd. Ik heb de rietdekker contant betaald.
2.
Een proces-verbaal van verhoor van de getuige [naam 1] met nummer 90 van 10 november 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (Getuigendossier deel 01, p. 37 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - in:
V: Naar aanleiding van een reparatie van het rieten dak op [adres 2] hebben
wij geïnformeerd naar de aanleg van het rieten dak op dat pand. Ons werd verteld dat u het
dak aangelegd zou hebben. Klopt dat?
A Ja, maar niet het hele dak. Ik heb 3 kanten van het dak gedaan. De voorkant is door een
andere rietdekker gedaan. De andere rietdekker was [naam 2] . Die deed de voorkant. Ik
deed de drie andere kanten alleen. Dit was zo'n tien jaar geleden.
V: Wie was de klant voor deze opdracht?
A: Dat was een vrouw. Ze heet [verdachte] .
V: Heeft u nog documentatie van deze opdracht, zoals offerte, opdrachtbevestiging, bestelbonnen en dergelijke?
A : Ja ik heb een factuur gestuurd naar [verdachte] . Deze is contant betaald. Ik weet dat ik een
vierkante meterprijs in rekening heb gebracht. [verdachte] regelde zelf alle materialen.
V: Hoe bent u betaald?
A: Dat was contant. [verdachte] wilde contant betalen.
V: Hoe vaak was dit?
A: Ik denk als kant klaar was werd ik betaald. Dus 4 keer in totaal. De factuur van [naam 2]
liep ook via mij. [verdachte] betaalde alle 4 de facturen contant.
V: Bent u alle 4 de keren contant betaald?
A Ja, dat was drie keer het grote bedrag en 1 keer het kleine bedrag. Met groot bedoel ik het
bedrag van 5.565,- euro zoals deze op de factuur staat.
V: Weet u wat het ongeveer aan materiaal gekost heeft?
A: Ongeveer 2,50 euro per bos. Je hebt er circa 4.500,- nodig. Je hebt ook nog draad en
schroeven nodig. Je komt dan uit op ongeveer 12.000,- euro.
3.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een factuur genaamd ‘4e dakdeel’ van 19 juli 2006 van [bedrijf 1] rietdekkerbedrijf aan fam. [verdachte] (Getuigendossier deel 01, p. 43).
Dit geschrift houdt onder meer in:
Totaal bedrag van € 5.565,37.
4.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een factuur van 19 juli 2006 van [bedrijf 2] (Getuigendossier deel 01, p. 44).
Dit geschrift houdt onder meer in:
Totaal bedrag van € 2.708,30.
Feit 1 en feit 2
5.
Proces-verbaal bevindingen uitlevering gegevens Fiod infodesk M. [verdachte] met nummer 38 van 26 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (Bevindingendossier deel 01, p. 80 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen van de verbalisant:
[verdachte] ontvangt vanaf 2002 tot en met 2012 een gemiddeld BRUTO inkomen uit
loondienst van € 14.884. Vanaf 2013 ontvangt ze een gedeeltelijke uitkering en vanaf 2014
een volledige uitkering. Dit betreft een uitkering uit "vroeger dienstverband'. Haar inkomen
over de jaren 2013 en 2014 bedraagt hierdoor gemiddeld € 10.541.
Overig:
Uit de aangeleverde stukken blijkt niet dat [verdachte] de beschikking heeft (gehad) over
erfenissen dan wel schenkingen.
Feit 2
6.
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 21 januari 2021.
Deze verklaring houdt - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - in:
Ik had een zwarte
Mercedes B-klasse(
het hof begrijpt: auto 4). Het klopt dat ik voor
de aankoop van die auto € 14.3000,- heb bijbetaald. Ik heb dat contant gedaan. [naam 6]
heeft deze auto later voor mij ingeruild.
Ik heb de
Volkswagen Polo(
het hof begrijpt: auto 1) gekocht in 2011. Ik heb een
bedrag van ongeveer € 6.500,- contant bijbetaald.
Het klopt dat ik in juni 2011 een
Mini Cooper(
het hof begrijpt: auto 2) heb gekocht
bij [naam 8] . Ik heb toen de Volkswagen Polo ingeruild en het bij te betalen bedrag contant
betaald.
Het klopt dat ik op 3 augustus 2012 een
Volkswagen Golf(
het hof begrijpt: auto 3)
heb gekocht bij [naam 8] . Ik heb toen de Mini Cooper (auto 2) ingeruild.
[naam 6] heeft een
Mercedes C220(
het hof begrijpt: auto 5) gekocht. Hij heeft
bij die aankoop mijn Mercedes B200 (auto 4) ingeruild. Ik heb in de Mercedes C220 gereden.
Ik heb in de
Mercedes SLK(
het hof begrijpt: auto 6) gereden. Het klopt dat de auto
heel kort op mijn naam heeft gestaan en dat ik deze auto heb ingeruild toen ik de
Mercedes
CLA(
het hof begrijpt: auto 7) kocht. Ik heb de Mercedes CLA gebruikt, die was voor
mij bedoeld.
7.
Proces-verbaal bevindingen aanschaf auto's [verdachte] met nummer 61 van 7 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (Bevindingendossier deel 01, p. 450 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - in als relaas van bevindingen van de verbalisant:
In het onderzoek tegen [verdachte] is uit de gegevens van de Rijksdienst voor het
Wegverkeer gebleken dat zij in de periode van mei 2009 tot heden de volgende voertuigen
op haar naam geregistreerd had staan:
8.
Proces-verbaal van het tweede verhoor van verdachte [naam 6] met nummer 524 van 28 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (Persoonsdossiers, p. 281 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - in:
A: De 1e Mercedes was een grijze Coupe (
het hof begrijpt dat is bedoeld de Mercedes
C220, kenteken [kenteken 5] , auto 5), het kenteken weet ik niet. De tweede was een zwarte
CLK of SLK (
het hof begrijpt dat is bedoeld de Mercedes SLK, kenteken [kenteken 6] ,
auto 6), kenteken weet ik ook niet. De derde was een Mercedes C-klasse, volgens mij grijs
van kleur (
het hof begrijpt dat is bedoeld de Mercedes CLA, kenteken [kenteken 7] , auto 7).
V: Als we terugkomen op de auto die u aan [verdachte] heeft uitgeleend. Om welke
Mercedes gaat het dan?
A: Dit was de 1e Mercedes die ik net heb omschreven, de grijze Coupe. Ik had deze
aangeschaft
V: Hoe is het met de tweede Mercedes gegaan?
A: Deze auto heb ik in samenspraak met [verdachte] gekocht.
V: Dan bedoelt u hiermee de zwarte CLK of SLK?
A: Dat klopt.
V: Hoe is dat gegaan?
A: [verdachte] wilde een andere kopen en vroeg aan mij of ik dat wilde doen voor haar.
V: Hoe gaat het dan verder?
A: Ik ben met haar meegegaan naar [bedrijf 3] . Daar is dus de 1e grijze Mercedes ingeruild
op de zwarte SLK.
9.
Proces-verbaal van het derde verhoor van de verdachte [naam 6] met nummer 525 van

29 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (Persoonsdossiers, p. 288 e.v.).

Dit proces-verbaal houdt - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - in:
Volgens gegevens van de RDW had u de
Mercedes C220 [kenteken 5](
het hof begrijpt:
auto 5) van 21 februari 2011 tot en met 2 december 2013 op uw naam staan. Met
uitzondering van de 25 oktober 2011 tot 22 december 2011.
V: Wie reed er voornamelijk in deze auto?
A: Voornamelijk [verdachte] .
Mercedes SLK 350 [kenteken 6](
het hof begrijpt: auto 6)
Uit onze informatie blijkt dat u, [naam 6] , op 2 dec 2013 een Mercedes Type C220
kenteken [kenteken 5] inruilt bij [bedrijf 3] Personenwagens. [bedrijf 3] neemt de wagen in
voor € 17.000,-. Er wordt een Mercedes SLK 350 aangekocht voor € 50.000,-.
V: U was bij [bedrijf 3] , en heeft toen die auto gekocht. Was [verdachte] er ook bij?
A: Ja
V: Heeft u toen u deze auto daarna gelijk aan [verdachte] uitgeleend?
A: Ja, u vraagt mij of zij ermee wegreed? Waarschijnlijk is de auto rijklaar gemaakt en heeft
[verdachte] die later bij [bedrijf 3] opgehaald.
10.
Proces-verbaal [bedrijf 5] met nummer 736 (auto 1) van 31 mei 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (Bevindingendossier deel 09, p. 144 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - in:
Uit de door [bedrijf 4] aangeleverde gegevens blijkt dat zij, onder hun vorige handelsnaam
[bedrijf 5] , op 25-02-2011 (
het hof begrijpt: 26 februari 2011) een Chrysler
Jeep Wrangler voor € 1.900,- van [naam 14] , [adres 2] , hebben gekocht en
op 26-02-2011 (
het hof begrijpt: 25 februari 2011) een
Volkswagen Polo met
kenteken [kenteken 1](
het hof begrijpt: auto 1) voor € 8.500,- aan [verdachte] ,
[adres 2], hebben verkocht.
11.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een factuur van [bedrijf 5] betreffende een Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1] (Bevindingendossier deel 09, p. 8).
Dit geschrift houdt onder meer in:
Naam: [verdachte]
Te voldoen, Bedrag in euro: € 8.500,-
12.
Proces-verbaal bevindingen aanschaf auto's [verdachte] met nummer 61 (auto’s 1, 2 en 3) van 7 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (Bevindingendossier deel 01, p. 450 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - in als relaas van
bevindingen van de verbalisant:
Op 26 september 2015 bracht ik een bezoek aan autobedrijf [naam 8] B.V. te [plaats 1]
. Ik werd daar te woord gestaan door [naam 11] en [naam 12] . [naam 11] toonde op
het computerscherm de facturen ter zake de verkopen aan mevrouw [verdachte] . Afschriften van deze facturen zijn aan ons verstrekt. Uit deze afschriften bleek dat een
Mini Cooper met
kenteken [kenteken 2](
het hof begrijpt: auto 2) aan [verdachte] was geleverd voor de prijs
van € 15.500,-, waarbij een
Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 1](
het hof begrijpt: auto 1) met een waarde van € 10.000,- was ingeruild. Daardoor moest door mevrouw [verdachte] een bedrag van € 5.500,- worden bijbetaald.
De Mini Cooper met kenteken [kenteken 2] is op 3 augustus 2012 met een waarde van €
11.250,- ingeruild bij de aanschaf van een
Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 3](
het hof begrijpt: auto 3), waarvoor € 17.750,- betaald moest worden. Op deze transactie is
dus € 6.500,- bijbetaald.
Op 2 oktober 2015 ontving ik van [naam 11] een mail waarin zij stelde dat de betalingen van
mevrouw [verdachte] via de kas waren gegaan.
13.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een factuur van 27 juni 2011 van [naam 8] betreffende de aanschaf van een Mini Cooper met kenteken [kenteken 2] (Bevindingendossier, deel 01, p. 365).
Dit geschrift houdt onder meer in:
[verdachte]
Aan u geleverd onderstaande BTW auto met kenteken [kenteken 2]
Merk : MINI
Model : COOPER
Totaal : € 15.500,00
Met inruil van een Marge auto met kenteken [kenteken 1]
Merk/Model : VOLKSWAGEN POLO
Totaal inruil : € -10.000,00
Te betalen : € 5.500,00
14.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een factuur van 3 augustus 2012 van [naam 8] betreffende de aanschaf van een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 3] (Bevindingendossier, deel 01, p. 364).
Dit geschrift houdt onder meer in:
[verdachte]
Aan u geleverd onderstaande BTW auto met kenteken [kenteken 3]
Kenteken : [kenteken 3]
Merk : VOLKSWAGEN
Model : GOLF
Totaal : € 17.750,01
Met inruil van een Marge auto met kenteken [kenteken 2]
Merk/Model : MINI COOPER
Totaal inruil : € -11.250,00
Te betalen: : € 6.500,01
15.
Proces-verbaal van bevindingen [bedrijf 6] B.V. met nummer 707 (auto’s 4 en 5) van 18 april 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (Bevindingendossier deel 08, p. 443 e.v.).
Dit proces-verbaal houdt - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - in als relaas van
bevindingen van de verbalisant:
Door [bedrijf 6] B.V. te [plaats 2] werd fysiek en per mail het volgende
uitgeleverd:
 Factuur [nummer 1] t.a.v. [verdachte] , [adres 2]
 Volgens deze factuur werd door [verdachte] op 15-05-2009 een Mercedes Benz
type B 200 gekocht met het kenteken [kenteken 4] (het hof begrijpt: auto 4) voor een bedrag van € 24.300,00.
 Ingeruild werd een Mercedes Benz type C 220 cdi met het kenteken [kenteken 8] ,
bedrag € 10.000,00
 Te betalen door [verdachte] € 14.300,00
 Kasbetaling met nummer [nummer 4]
Volgens deze kasbetaling werd door mevr. [verdachte] op 14-05-2009 contant een
bedrag van € 100,00 betaald ten behoeve van de aankoop van het kenteken [kenteken 4] .
 Kasbetaling met nummer [nummer 5]
Volgens deze kasbetaling werd door mevr. [verdachte] contant een bedrag
€ 14.200,00 betaald ten behoeve van de aankoop van het kenteken [kenteken 4]
 Factuur [nummer 2] t.a.v. [naam 6] , [adres 3]
 Volgens deze factuur werd door [naam 6] op 23-02-2011 een Mercedes Benz
type C 220 cdi gekocht met het kenteken [kenteken 5] (het hof begrijpt: auto 5) voor een bedrag van € 30.000,00.
 Ingeruild werd een Mercedes Benz type B 200 met het kenteken [kenteken 4] ,
bedrag € 14.500.00.
 Te betalen door [naam 6] € 15.500,00.
16.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een factuur van 15 mei 2009 van [bedrijf 6] (het hof begrijpt: later genaamd [bedrijf 6] B.V.) betreffende de aanschaf van een Mercedes B200 met kenteken [kenteken 4] (Bevindingendossier deel 08, p. 445).
Dit geschrift houdt onder meer in:
[verdachte]
Mercedes B 200
Eindtotaal: € 24.300,00
Inruil:
Mercedes C 220 cdi
Totaal inruil: € 10.000,00
Te betalen: € 14.300,00
17.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een factuur van 23 februari 2011 van [bedrijf 6] B.V. betreffende de aanschaf van een Mercedes C220 met kenteken [kenteken 5] (Bevindingendossier deel 08, p. 477).
Dit geschrift houdt onder meer in:
De heer [naam 6]
Mercedes C 220 CDI
Eindtotaal € 30.000,00
18.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een factuur van 23 februari 2011 van [bedrijf 6] B.V. betreffende de inruil van een Mercedes B200 met kenteken [kenteken 4] (Bevindingendossier deel 08, p. 479).
Dit geschrift houdt onder meer in:
De heer [naam 6]
Mercedes Benz B 200
Totaal inruil € 14.500,00
Te betalen € 15.500,00
Het hof begrijpt dat dit het bij te betalen bedrag is voor voornoemde Mercedes C220: de aanschafprijs van voornoemde Mercedes C220 van € 30.000,00 minus de inruilprijs van voornoemde Mercedes B200 van € 14.500,00.
19.
Proces-verbaal van bevindingen [bedrijf 3] met nummer 427 (auto 5 en 6) van 24 maart 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 4] (Bevindingendossier deel 04, p. 435 e.v. (auto 5, 6).
Dit proces-verbaal houdt - voor zover van belang en zakelijk weergegeven - in als relaas van bevindingen van de verbalisanten:
Op 24 maart 2016 werd door [naam 13] , eigenaar van de eenmanszaak
[bedrijf 3] Personenwagens, geboren op [geboortedag 3] -1991 te [geboorteplaats 2] het volgende uitgeleverd:
• Kopie koopovereenkomst [kenteken 6]
• Kopie factuur [nummer 3] d.d. 30-11-2013
• Kopie Inkoopverklaring d.d. 29-11-2013
• Kopie rijbewijs [naam 6]
Uit de door [naam 13] uitgeleverde documenten blijkt dat door [naam 6] , wonende
[adres 3] , een personenauto van het merk
Mercedes Benz, type
SLK 350 met het kenteken [kenteken 6](het hof begrijpt: auto 6) werd gekocht voor
een bedrag van € 50,022,00. Door [naam 6] werd een
Mercedes Benz type C220 met het
kenteken [kenteken 5]ingeruild, met als inkoopprijs € 17.000,-.
Door [naam 13] werd verder aan ons, verbalisanten, verklaard dat
• Hij na de verkoop van deze Mercedes Benz aan [naam 6] , [verdachte] in deze
Mercedes Benz heeft zien rijden.
20.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een kopie-factuur van 30 november 2013 betreffende de aanschaf van een Mercedes SLK 350 met kenteken [kenteken 6] (Bevindingendossier, deel 04, p. 437).
Dit geschrift houdt onder meer in:
De heer [naam 6]
Voor de levering van:
================
Merk, type: Mercedes-Benz SLK 350
Te betalen: 50022,00 Eur
21.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een koopovereenkomst tussen [naam 6] en [bedrijf 3] betreffende de aankoop van een Mercedes SLK 350 met Kenteken [kenteken 6] en een inruil van een Mercedes C220 met kenteken [kenteken 5] (Bevindingendossier, deel 04,p. 438).
Dit geschrift houdt onder meer in:
Naam: [naam 6]
Merk + Type: Mercedes SLK 350
Verkoop MARGE + Geen BPM: 50.000,00 (
het hof begrijpt: Euro)
Inruil
Merk + type: Mercedes C220
Inruil MARGE + Geen BPM: 17.000,00 (
het hof begrijpt: Euro)
Totaal Verkoop Marge + Geen BPM -/- Inruil MARGE + Geen BPM: 33.000,00 (
het hof begrijpt: Euro)
Leges 22,00
(het hof begrijpt: Euro)
Toe te betalen bedrag bij aflevering: 33.022,00 (
het hof begrijpt: Euro)
BETAALWIJZE: CONTANT
Afl. datum: 2-11-2013
22.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende een inkoopverklaring van 29 november 2013 van [bedrijf 3] betreffende een Mercedes C220 met kenteken [kenteken 5] (Bevindingendossier deel 04, p. 440).
Dit geschrift houdt onder meer in:
Naam: [naam 6]
Omschrijving gebruikte zaak:
Merk + type: Mercedes C220
Kenteken: [kenteken 5]
Inkoopprijs 17.000,00 (
het hof begrijpt: Euro)
=========================================================================
[…]