ECLI:NL:GHAMS:2023:3718

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
200.304.049/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in hoger beroep met betrekking tot vooringenomenheid van rechters

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 oktober 2023 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster, bijgestaan door mr. E. Doornbos. Het verzoek tot wraking was gedaan tijdens een openbare zitting in een hogerberoepsprocedure, waarbij verzoekster zich niet kon verweren omdat zij niet aanwezig kon zijn. De raadsheren, bestaande uit mrs. P.J. van Eekeren (voorzitter), M.M.M. Tillema en A.C. van Schaick, werden gewraakt op basis van de vrees voor vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat er geen grond was voor de vrees dat de raadsheren partijdig waren, en dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een procedurele beslissing was die geen aanleiding gaf voor wraking. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd gemotiveerd door te stellen dat de procedurele beslissing om de zitting niet aan te houden, geen grond voor wraking kan zijn. De wrakingskamer concludeerde dat de motivering van de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet kon worden opgevat als een blijk van vooringenomenheid. Het verzoek tot wraking werd derhalve afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer:
200.304.049/02
beslissing van de wrakingskamer van 17 oktober 2023.
inzake het op
17 oktober 2023gedane verzoek namens
[verzoekster] ,
wonende in het Verenigd Koninkrijk,
bijgestaan door mr. E. Doornbos, advocaat te Badhoevedorp,
hierna: verzoekster.

1.Het geding

1.1
Het verzoek tot wraking is gedaan op 17 oktober 2023 tijdens de openbare zitting van het gerechtshof Amsterdam in de civiele zaak met zaaknummer 200.304.049/01 (hierna: de hoofdzaak). Het verzoek strekt tot wraking van mrs. P.J. van Eekeren (voorzitter), M.M.M. Tillema en A.C. van Schaick (hierna gezamenlijk: de raadsheren).
1.2
De raadsheren hebben niet berust in het wrakingsverzoek.
1.3
De mondelinge behandeling van het onderhavige wrakingsverzoek heeft ook plaatsgevonden op 17 oktober 2023. Namens verzoekster is daarbij verschenen mr. E. Doornbos. De raadsheren zijn eveneens verschenen.
1.4
Aansluitend aan de mondelinge behandeling heeft de wrakingskamer met een beknopte weergave van de motivering mondeling uitspraak gedaan. Daarbij is medegedeeld dat de volledige motivering in deze schriftelijke beslissing wordt opgenomen.

2.De feiten en het procesverloop

2.1
De hoofdzaak betreft een hogerberoepsprocedure van verzoekster, appellante, tegen [naam 1] q.q. i.h.v. executeur in de nalatenschap van mw. [naam 2] als geïntimeerde.
2.2
Nadat een eerder geplande mondelinge behandeling vanwege overmacht werd uitgesteld is op 29 juni 2023 aan partijen medegedeeld dat de mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 17 oktober 2023. Daarop heeft mr. Doornbos namens verzoekster op 18 juli 2023 verzocht om aanhouding van deze behandeling omdat verzoekster niet in staat is bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn. De wederpartij heeft bezwaar gemaakt tegen honorering van dit verzoek. Dit verzoek is op 20 juli 2023 door het hof gemotiveerd afgewezen. Partijen, eerst mr. Doornbos die vroeg of de zitting (toch) op een ander moment kon worden gepland, hebben op deze beslissing per e-mail gereageerd. Op 25 juli 2023 is namens het hof bericht dat de nadere berichten van partijen geen aanleiding zijn om alsnog uitstel van de mondelinge behandeling te verlenen.
2.3
Op 16 oktober 2023 heeft mr. Doornbos opnieuw namens verzoekster een verzoek om aanhouding van de mondelinge behandeling gedaan. Het hof heeft dit verzoek diezelfde datum afgewezen met verwijzing naar de eerdere correspondentie van juli 2023.
2.4
Op 17 oktober 2023 heeft vervolgens een mondelinge behandeling in de hoofdzaak plaatsgevonden. Van die zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat deel uitmaakt van het dossier in de wrakingszaak.
2.5
Uit dit proces-verbaal volgt dat mr. Doornbos namens verzoekster opnieuw heeft gevraagd een andere zittingsdatum te bepalen. Na beraad heeft de voorzitter medegedeeld dat het hof bij zijn beslissing blijft om de mondelinge behandeling op 17 oktober 2023 doorgang te laten vinden en dit nader toegelicht. Daarop heeft mr. Doornbos namens verzoekster de raadsheren gewraakt.

3.Het wrakingsverzoek

3.1
De gronden van het wrakingsverzoek blijken uit het proces-verbaal van de behandeling op 17 oktober 2023 in de hoofdzaak. In het proces-verbaal is, voor zover van belang voor de onderhavige wrakingsprocedure, het volgende opgenomen als verklaring van mr. Doornbos:
“Omdat hier (…) sprake is van een partijdige combinatie, wordt zijn cliënte’s recht op een eerlijk proces gefrustreerd. Hierop dient hij een verzoek in om de gehele combinatie te wraken.
Hij voegt hier nog aan toe dat men de casus in het geheel moet beschouwen. Op het moment dat een partij in eerste aanleg een vonnis krijgt, terwijl aantoonbaar de rechtbank een termijn had moeten verstrekken voor het indienen van de conclusie van antwoord – de facto een vonnis op verstek – dan krijg je een knauw in je vertrouwen in het rechtssysteem, dat voelt iedereen aan. Op het moment dat je dan in hoger beroep komt en op een bepaald moment een time range doorgeeft en je dan kan en er wordt vervolgens via een telefoongesprek – de griffie zegt er was goedkeuring, maar volgens mij zat dat anders – een nieuwe datum geprikt buiten die time range en cliënte op korte termijn onderbouwt dat ze op die dag niet kan aan de hand van afspraken in Roemenië en het hof zegt tot twee, drie keer toe daar niet zoveel mee te maken te hebben en dat het voor eigen risico van partijen dient te komen, dan is het gevoel dat je hebt als partij dat die combinatie misschien een zweem heeft richting de andere kant, om me voorzichtig uit te drukken. Daar komt dit verzoek vandaan.”
3.2
Namens verzoekster heeft mr. Doornbos het wrakingsverzoek op de zitting van de wrakingskamer nader toegelicht. Hij heeft daarbij het belang benadrukt van het recht van verzoekster op haar
day in court.
3.3
De reactie van de raadsheren houdt samengevat het volgende in: de beslissing om het verzoek om aanhouding af te wijzen is een procedurele beslissing. Deze beslissing is behoorlijk gemotiveerd. Hieruit volgt geen gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid.

4.Het oordeel van de wrakingskamer

4.1
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) houdt in dat op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, waarbij vermeld dient te worden dat zo’n verzoek op grond van artikel 37 Rv tijdig dient te worden gedaan.
4.2
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een verzoek tot wraking voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.3
De beslissing of een geplande mondelinge behandeling al dan niet wordt aangehouden, is een procedurele beslissing. Procedurele beslissingen kunnen als zodanig in beginsel geen grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
4.4
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing op het aanhoudingsverzoek en de motivering van de afwijzing daarvan, tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven feiten en het procesverloop, geen grond oplevert voor het oordeel dat de raadsheren jegens verzoekster vooringenomenheid koesteren, dan wel dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat reden bestaat om van bovengenoemd uitgangspunt, dat een procedurele beslissing geen grond vormt voor wraking, af te wijken dan wel dat de motivering niet anders kan worden verstaan dan als een blijk van vooringenomenheid.
4.5
Het verzoek tot wraking zal worden afgewezen.

5.De beslissing

Het hof wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is op 17 oktober 2023 gegeven door mrs. J.F. Aalders, R. Kuiper en L. Alwin, in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is op 17 oktober 2023 in het openbaar mondeling uitgesproken door de voorzitter.
Deze schriftelijke beslissing is op 2 november 2023 vastgesteld door voornoemde raadsheren en ondertekend door mr. J.F. Aalders.