ECLI:NL:GHAMS:2023:3644

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
23-002795-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen door verkoper van obligaties in het kader van beleggingsfraude

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een verkoper van obligaties, is beschuldigd van witwassen. Hij heeft bedragen op zijn rekening ontvangen waarvan hij wist dat deze door misdrijf waren verkregen. De zaak is voortgekomen uit het opsporingsonderzoek ‘Monte Titano II’, dat betrekking heeft op meerdere verdachten die betrokken waren bij de verkoop van frauduleuze obligaties aan beleggers, waaronder veelal oudere mensen. De verdachte heeft samen met medeverdachten beleggers geld laten overmaken, wat resulteerde in een vordering tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van in totaal € 80.827,49 in de periode van 1 april 2016 tot en met 28 maart 2017. De verdediging heeft aangevoerd dat de dagvaarding nietig is en dat de verdachte niet wist dat zijn salaris van misdrijf afkomstig was, maar het hof heeft dit verweer verworpen. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 72 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de geleden schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002795-20
datum uitspraak: 5 december 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 november 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-845281-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1974,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 31 oktober, 1, 2, 3 en 7 november en 5 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Deze strafzaak komt voort uit het opsporingsonderzoek dat bekend is onder de naam ‘Monte Titano II’. In dit onderzoek is sprake van meer verdachten, onder wie [verdachte] , die hierna wordt aangeduid als ‘de verdachte’ dan wel ‘ [verdachte] ’. De medeverdachten worden hierna aangeduid als [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode(s) van 25 januari 2016 tot en met 31 december 2016 in Arnhem en/of Ermelo en/of Amersfoort en/of Oosterbeek (gemeente Renkum) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer geldbedragen van (in totaal) (ongeveer) EUR 36.073,- en/of EUR 55.271,- (AMB-006 5.4.5, DOC-123, DOC-096) en/of ongeveer EUR 5.000,- (V-04-02 p. 11, V-05-03 p. 2), althans een of meer geldbedragen en/of voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft gebruikt en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat genoemde geldbedragen en/of voorwerpen, geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf
en/of
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode(s) van 1 januari 2017 tot en met 28 maart 2017 in of Arnhem en/of Ermelo en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer geldbedragen van (in totaal) (ongeveer) EUR 5.238,- (AMB-006 5.4.5, DOC-061), althans een of meer geldbedragen en/of voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft gebruikt en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat genoemde geldbedragen en/of voorwerpen, geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Geldigheid van de dagvaarding

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding (in ieder geval partieel) nietig is, omdat de verdachte wordt verweten dat hij zich als
medeplegerschuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde, terwijl uit de omschrijving van het tenlastegelegde, ook indien de tenlastelegging in samenhang wordt gelezen met het dossier, niet volgt
met wiede verdachte het feit heeft gepleegd. Aldus is voor de verdachte niet duidelijk waartegen hij zich dient te verdedigen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ingevolge artikel 261, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft de tenlastelegging onder meer als functie een verdachte voldoende duidelijk te informeren voor welk voorval hij moet terechtstaan, zodat hij weet waartegen hij zich te verdedigen heeft. De tenlastelegging dient op grond van voornoemde bepaling in ieder geval feit, tijd en plaats te vermelden en de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (schuld)witwassen van een bedrag van € 36.073,00 en een bedrag van € 55.271,00 in de periode van 25 januari 2016 tot en met 31 december 2016 en van een bedrag van € 5.238,00 in de periode van 1 januari 2017 tot en met 28 maart 2017 op een aantal nader genoemde plaatsen in Nederland. Uit de in de tenlastelegging opgenomen verwijzingen naar het dossier volgt dat het daarbij gaat om het (schuld)witwassen van zijn salaris en provisie. Het hof is van oordeel dat het voor de verdachte op grond van voornoemde omschrijving voldoende duidelijk is geweest waartegen hij zich diende te verdedigen en dat is voldaan aan de vereisten van artikel 261 Sv. Dat niet nader is omschreven met wie de verdachte dit feit zou hebben gepleegd, is niet vereist en doet aan het voorgaande niet af.
Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen. De dagvaarding is geldig.

Bewijsmotivering

Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van witwassen voor de periode van 1 april 2016 tot en met 28 maart 2017 van in totaal € 80.827,49.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken. Uit het dossier volgt niet dat het salaris (in het geheel) van misdrijf afkomstig was. Uit het feit dat op enig moment een auto is verkocht, salaris van verschillende rekeningen werd betaald en er ook leningen zijn afgesloten, volgt dat niet kan worden uitgesloten dat het salaris ook van legale bronnen afkomstig is geweest; vermenging kan niet worden uitgesloten. Wat betreft de periode vanaf 1 januari 2017 ( [project 1] en [project 2] ) ontbreekt bovendien een gronddelict, nu de hoofdverdachten ter zake daarvan niet zijn vervolgd en veroordeeld, zodat in ieder geval vrijspraak ten aanzien van die periode dient te volgen. Vrijspraak dient ook te volgen, omdat de verdachte niet wist en ook niet redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zijn salaris van misdrijf afkomstig was. De verdachte was als verkoper niet betrokken bij het bedenken en ontwikkelen van het te verkopen product (de voorkant) en ook niet bij het daadwerkelijk verwerken en investeren van de ingelegde gelden (de achterkant). Dat ondernemingen met (deels) dezelfde leidinggevenden eerder in het vizier van justitie waren gekomen, doet daar niet aan af, nu de verdachte zich telkens zo veel mogelijk ervan heeft vergewist dat nieuwe projecten niet op vergelijkbare wijze niet in de haak zouden zijn; hem werd verzekerd dat alles goed geregeld zou zijn. Hij verrichtte bovendien werkzaamheden in dienstbetrekking met daaraan verbonden plichten, bij niet-nakoming waarvan disciplinaire maatregelen konden volgen. De vraag is in hoeverre van een werknemer kan worden verlangd dat hij verifieert waar zijn salaris vandaan komt; maakt winkelpersoneel van een kledingbedrijf dat in verband worden gebracht met kinderarbeid zich schuldig aan witwassen en moeten werknemers van bedrijven als Chemours waar aangiftes tegen liggen en werknemers van de tabaksindustrie ontslag nemen? Uit het dossier volgt voorts niet dat sprake is van medeplegen.
Oordeel van het hof
Feiten en omstandigheden
De aanleiding voor het strafrechtelijke onderzoek naar [medeverdachte 1] , [verdachte] , en [medeverdachte 2] (Monte Titano II) is een eerder strafrechtelijk onderzoek onder de naam Monte Titano naar onder meer oplichting door [onderneming 1] en [onderneming 2] . De activiteiten van [onderneming 2] waren een voortzetting van de organisatie die vanaf het derde kwartaal 2015 tot en met juli 2016 obligaties onder de naam [onderneming 1] verkocht. [onderneming 2] is vanaf medio 2016 gestart met het verkopen van obligaties. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) was één van de leidinggevenden van deze rechtspersonen.
De oplichting door [onderneming 1] en [onderneming 2] vond plaats doordat onder valse voorwendselen beleggers werden bewogen tot het investeren in obligaties. Aan beleggers werd voorgehouden dat zou worden geïnvesteerd in onroerend goed ( [onderneming 1] ) en in windenergie ( [onderneming 2] ). Voor [onderneming 1] en [onderneming 2] is in totaal ruim
€ 7,4 miljoen binnengehaald van beleggers. Voor wat betreft [onderneming 2] is daarvan helemaal niets geïnvesteerd in het doel dat was voorgehouden en bij [onderneming 1] was dat slechts een klein gedeelte.
Op 28 juni 2019 is [naam 1] door de rechtbank Amsterdam veroordeeld voor (onder andere) het oplichten van
alleinvesteerders in [onderneming 1] en [onderneming 2] . [1] Dit vonnis is bij arrest van dit hof van 5 december 2023 bevestigd, behalve wat betreft de strafoplegging, de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] werkten in 2016 alle drie als verkoper/account-manager voor de organisatie die, onder leiding van onder andere [naam 1] , obligaties [onderneming 1] en [onderneming 2] verkocht. Verkopers belden aan de hand van bellijsten naar potentiële klanten of zij geïnteresseerd waren en of informatie mocht worden toegezonden. Vervolgens belden andere verkopers, waaronder [verdachte] en [medeverdachte 2] , of beleggers obligaties wilden kopen en geld wilden inleggen. [medeverdachte 1] werkte aanvankelijk als verkoper en vervolgens (een deel van haar tijd) voor de administratie en het relatiebeheer.
[verdachte] was vanaf 1 januari 2016 tot en met 31 mei 2016 in dienst van [stichting 1] . Vanaf 1 juni 2016 tot en met 31 december 2016 werd hij voor zijn werkzaamheden voor [onderneming 1] en [onderneming 2] betaald door [uitzendbureau] B.V.
[medeverdachte 2] was vanaf 4 april 2016 tot en met 31 mei 2016 in dienst van [stichting 1] . Vanaf 1 juni 2016 tot en met 31 december 2016 werd hij voor zijn werkzaamheden voor [onderneming 1] en [onderneming 2] betaald door [uitzendbureau] B.V.
[medeverdachte 1] werd voor haar werkzaamheden voor [onderneming 1] en [onderneming 2] vanaf
1 juni 2016 betaald door [uitzendbureau] B.V.
Medio 2016 werd gestart met de verkoop van [onderneming 2] , een fonds dat zou beleggen in windenergie. Er zouden windmolens worden aangekocht of gebouwd in [adres 2] of in [adres 3] . Volgens [medeverdachte 1] was de informatie die de klanten kregen onvoldoende en werd hen voorgehouden dat aanvullende informatie later kwam. [verdachte] vroeg aan [naam 1] hoe het zat met de subsidie voor [onderneming 2] , waarop [naam 1] zei: ‘We wachten nog op de laatste stempel’, hetgeen volgens [verdachte] steeds ‘volgende week, volgende week’ werd. Dit, terwijl [verdachte] wist dat de subsidie een verkooptool was en ook door hem aan potentiële investeerders werd verteld. Informatie die [verdachte] aan klanten vertelde, was afkomstig van [naam 1] of van [naam 2] of had hij zelf opgezocht op internet, zoals informatie over windturbines; hij maakte daar dan een 'smeuïg verhaal van met feiten’, ‘hij moest dingen verkopen.’
Begin november 2016 kregen de verkopers een bericht dat het payroll bedrijf zou stoppen met verlonen van de salarissen en dat hun contract was beëindigd. Iedereen moest per direct over naar een contract van [onderneming 2] . [medeverdachte 2] regelde dit in opdracht van [naam 1] . Over het contract en de voorwaarden mochten ze niets zeggen, maar het zag er volgens [medeverdachte 1] ‘allemaal raar uit, verschillende lettertypes en zo’. Aan de voorwaarden veranderde volgens haar eigenlijk niets.
[verdachte] heeft hierover verklaard: ‘Voor ons was het elke keer dat er weer iets anders kwam, een andere stichting, ander bestuur. Voor mij was het van ‘het zal wel, als ik mijn salaris maar beur’.
Het windmolenproject lag van de ene op de andere dag stil en eind november 2016 werd overgestapt naar een nieuw project, [project 1] . Dit project was verzonnen door [naam 1] en betrof ‘iets met huisjes in Frankrijk’. Hier werden ook obligaties voor verkocht. Voor een ander nieuw project, [project 2] obligaties voor leningen aan MKB’ers en [project 3] obligaties voor vakantie-woningen in [adres 4] ), waren aanvankelijk geen brochures om de klanten van informatie te voorzien. Er zijn toen door de verdachten vragen verzameld uit de verkoopgesprekken. [medeverdachte 1] heeft deze in een Powerpoint verwerkt, zodat die verstuurd kon worden aan klanten. De inhoud hiervan was afkomstig van de website en werd door [naam 1] aan [medeverdachte 1] doorgegeven. De rekenvoorbeelden heeft [medeverdachte 1] op verzoek van [naam 1] en [medeverdachte 2] opgesteld. Volgens [verdachte] heeft [medeverdachte 1] de staten voor dit product gemaakt omdat zij goed was met cijfers en was het ‘vage
bullshit’.
In december 2016 kwamen berichten in de media over beschuldigingen door de FIOD over oplichting tegen [onderneming 1] in samenhang met [onderneming 2] . [verdachte] heeft van [medeverdachte 2] gehoord dat [naam 3] een inval van de FIOD verwachtte en volgens [naam 1] was het handig om naar een andere locatie te gaan kijken. In diezelfde maand deelde [naam 1] aan de verkopers mee dat de ING-rekeningen niet meer moesten worden gebruikt om gelden van beleggers te laten storten en dat alles was omgezet naar de BUNQ-bank. Iedereen kreeg van [naam 1] te horen dat ze er mee bezig waren en dat de bankrekeningen bevroren waren. Na een paar weken was er weer een andere bank. [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat zij dat een raar verhaal vonden en hierover contact hebben opgenomen met de bank, maar die wilde hier niets over zeggen. [naam 1] hield de boot af als ergens om werd gevraagd. Volgens [medeverdachte 1] ‘hebben we met zijn allen half december 2016 gevraagd over hoe het kon en hoe het verder moest.’
Op 16 december 2016 is het verkoopkantoor verhuisd naar de [adres 5] . Volgens één van de andere verkopers, [naam 4] , had [medeverdachte 2] verteld dat alles wat een link kon aantonen tussen [onderneming 2] en [onderneming 1] moest verdwijnen. Ze moesten hun bellijsten inleveren en hij kreeg zijn oude leads allemaal weer terug op de [adres 5] om te gaan bellen voor nieuwe producten. Degenen die werden gebeld kenden de link met [onderneming 2] en [onderneming 1] niet, omdat werd gebeld namens [project 2] . [medeverdachte 2] heeft verklaard dat na de publicaties in de media over mogelijke fraude, klanten niet meer werden gebeld namens [onderneming 2] . Ook [medeverdachte 1] en [verdachte] wisten dat klanten in het vervolg werden gebeld namens [project 2] .
In december 2016 waren er problemen om de salarissen van de verkopers te betalen. Deze problemen werden veroorzaakt doordat de bankrekeningen waren bevroren en/of omdat twee verkopers het faillissement van [onderneming 2] hadden aangevraagd. Er is een afspraak geweest bij het [hotel] langs de [adres 6] en [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben toen € 5.000 contant van [naam 5] ontvangen. Dat geld is aan het personeel uitbetaald. Naar aanleiding van het faillissement is het personeel, met een man of tien naar een curator geweest. Daar is gesproken over het feit dat het personeel nog steeds wilde werken voor ‘zo’n man als [naam 1] die de boel vermoedelijk had opgelicht’. Een deel van het personeel is weggegaan. De rest van het personeel kwam in dienst van [bedrijf 1] B.V., een vennootschap van [naam 1] . Ook [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn per 2 januari 2017 in dienst gekomen van [bedrijf 1] B.V. Vanaf die datum werd hun salaris vanuit deze vennootschap, waarvan [naam 1] middellijk enig aandeelhouder en bestuurder was, betaald. In het kantoorpand [adres 7] is op 28 maart 2017 tijdens een doorzoeking een lijstje aangetroffen met namen en functies van de personeelsleden. Op dat lijstje staan [verdachte] en [medeverdachte 2] als leidinggevenden opgenomen. [medeverdachte 1] staat als hoofd secretariaat vermeld.
De inleggelden voor deelname in [project 1] en [project 2] , die kort na de start binnenkwamen zijn vrijwel geheel besteed aan operationele kosten zoals salarissen en bonussen, rentevergoeding aan andere beleggers, geringe contante opnamen en overboekingen naar (andere) verdachten. Er werd derhalve evenals bij [onderneming 1] en [onderneming 2] niet geïnvesteerd in de aan investeerders voorgespiegelde projecten.
Dat zowel bij [medeverdachte 1] , als bij [verdachte] en [medeverdachte 2] bekend was dat de gang van zaken niet deugde, vindt bevestiging in het navolgende.
In een whatsapp gesprek met [naam 1] van 17 januari 2017 geeft [medeverdachte 1] aan dat zij een klant heeft gebeld en hem heeft gerustgesteld. De man herkende haar stem en dacht dat hij haar eerder had gesproken. [medeverdachte 1] zegt in het whatsapp gesprek dat haar naam [naam 6] is. Naar aanleiding van dit gesprek heeft [medeverdachte 1] bij de FIOD verklaard dat [naam 1] niet wilde dat zij haar eigen naam gebruikte. [onderneming 2] was toen failliet en er waren een hoop klanten die belden en e-mails verstuurden. Daarom moest [medeverdachte 1] klanten bellen en wilde [naam 1] dat zij een andere naam gebruikte.
Het hof concludeert hieruit dat voormalige investeerders in [onderneming 2] niet mochten weten dat sprake was van feitelijk dezelfde organisatie die onder een andere naam nieuwe obligaties verkocht. Dat [medeverdachte 1] ook zelf klanten belde blijkt uit een tapgesprek van 1 maart 2017 waarin zij [naam 1] informeert dat iedereen lekker aan de bel is en dat zij zelf ook een en ander heeft gebeld. Ook is zij zelf gebeld door een potentiële investeerder, die bij het horen van de naam ‘ [medeverdachte 1] ’ aangeeft dat dit een bekende naam is, maar vervolgens als reden geeft dat de dochter van een kennis dezelfde naam heeft; [medeverdachte 1] geeft dan richting [naam 1] aan ‘dat ze het al warm kreeg’, naar het hof begrijpt kennelijk omdat [medeverdachte 1] bang was dat de betreffende investeerder een link had gelegd met [onderneming 2] .
[verdachte] is in februari 2017 een avond bij [naam 4] geweest, die hem heeft laten zien dat [naam 1] knipt en plakt van allerlei andere bedrijven. [verdachte] heeft zich toen ziek gemeld, maar is enkele dagen later weer naar kantoor gegaan. [medeverdachte 2] vond dat [naam 4] ‘gewoon moest bellen, en niet zo moest zeiken’.
Ook uit een uitgewerkt telefoongesprek tussen [naam 1] en [medeverdachte 2] van 20 februari 2017 volgt dat bekend was dat investeerders onjuistheden werden voorgehouden. In dat gesprek vertelt [medeverdachte 2] aan [naam 1] dat hij een potentiële investeerder heeft voorgehouden dat, indien deze investeerder wil stoppen ‘hij met een week a twee weken zijn centjes weer terug heeft’; op de opmerking van [medeverdachte 1] ‘hoe hij dat kan zeggen’, heeft [medeverdachte 2] gereageerd met de opmerking ‘dat dit het verkooppraatje is’.
Witwassen
Het hof leidt uit voorgaande feiten en omstandigheden, die - in samenhang bezien met de als bijlage bij dit arrest gevoegde bewijsmiddelen - redengevend zijn voor de bewezenverklaring, af dat de gelden die door beleggers in de periode december 2016 tot en met 28 maart 2017 zijn overgemaakt voor obligaties in [project 1] en [project 2] niet zijn besteed op de wijze zoals dit aan de beleggers is voorgehouden. De ingelegde gelden zijn niet geïnvesteerd in vakantiewoningen in de [adres 8] , er zijn geen leningen verstrekt aan MKB’ers en er is niet geïnvesteerd in vakantiewoningen in [adres 4] .
[medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] waren er al voor december 2016 mee bekend dat hun salaris afkomstig was van verschillende vennootschappen en bankrekeningen en dat zij ineens een ander arbeidscontract kregen dat gelijk was aan het vorige contract. Ook was al bekend dat informatie werd verteld aan potentiële beleggers die niet werd bevestigd door [naam 1] en waar verder geen aandacht aan werd besteed omdat moest worden verkocht. Vanaf december 2016 waren de verdachten er mee bekend dat verkoop van obligaties nodig was omdat anders (onder meer) hun salarissen niet konden worden betaald. Uit de media hadden ze vernomen dat bij [onderneming 1] en [onderneming 2] vermoedelijk sprake was van oplichting. Zij wisten dat de rekeningen bij de bank waren bevroren, dat een deel van het personeel was opgestapt en dat een faillissement was aangevraagd. Uiteindelijk kregen ze een deel van hun salaris die maand in contanten.
Half december is het verkoopkantoor verplaatst van [adres 9] naar [adres 7] en moest alles wat het nieuwe kantoor in [adres 7] in verband kon brengen met [onderneming 1] en [onderneming 2] verdwijnen. De verkopers hielden voor potentiële beleggers verborgen dat zij tot voor kort obligaties hadden verkocht voor [onderneming 2] . [medeverdachte 1] ging zelfs zo ver dat zij op aandringen van [naam 1] een andere naam heeft gebruikt. [verdachte] en [medeverdachte 2] schuwden geen enkel middel om beleggers over de streep te trekken door leugens te vertellen die zij ‘verkooptools’ en ‘verkooppraatjes’ noemden. Dit was ook de gebruikelijke werkwijze bij [onderneming 2] , toen werd verzonnen waar windmolens werden aangekocht of gebouwd (‘in [adres 2] of [adres 3] ’) en waarvoor subsidie zou worden gekregen. Deze werkwijze is voortgezet nadat in december obligaties voor nieuwe beleggingen werden verkocht. [naam 1] verzon een verhaal over vakantiehuisjes, [medeverdachte 1] maakte berekeningen die aan klanten konden worden verzonden en door [verdachte] als ‘vage bullshit’ werden omschreven en [medeverdachte 2] vertelde klanten wat hij van [naam 1] en [verdachte] had gehoord. Het bedenken van manieren om obligaties te kunnen verkopen voor [project 2] , ging op dezelfde manier. Toen [naam 4] [verdachte] er op had gewezen dat de informatie die aan klanten werd gestuurd niet waar was, is [verdachte] na een paar dagen gewoon verder gegaan met zijn werkzaamheden. [medeverdachte 2] reageerde op deze informatie dat [naam 4] ‘niet zo moest zeiken’ en gewoon moest bellen.
[medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] lieten beleggers geld overmaken op basis van valse voorwendselen om hun salaris veilig te stellen. Ze vertelden beleggers bewust onwaarheden en wisten (mede) daarom dat hun geld slechts kon worden overgemaakt met geld dat (mede) van oplichting afkomstig was. Hun wetenschap hiervan kan in ieder geval worden bewezen vanaf het moment dat publicaties over oplichting bij [onderneming 2] in de media verschenen, de bankrekeningen van [onderneming 2] werden bevroren en het kantoor werd verplaatst, waarbij elke link met [onderneming 2] moest worden vernietigd, terwijl op dezelfde wijze werd voortgegaan met de verkoop van nieuwe verzonnen producten. Het hof acht op die grond het ten laste gelegde witwassen over de periode 1 december 2016 tot 28 maart 2017 bewezen.
Wat betreft het door de verdediging gevoerde verweer, dat van een werknemer niet kan worden verlangd dat hij verifieert waar zijn salaris vandaan komt, overweegt het hof dat het in casu niet gaat om de verkoop van producten die geoorloofd zijn, zoals kleding en sigaretten, maar om de verkoop van het product oplichting, waar de verdachten zelf in hebben geparticipeerd. Het verweer wordt op die grond verworpen.
Dat de verdachte er van mocht uitgaan dat zijn salaris afkomstig was van (legale) bronnen, kan in de gegeven omstandigheden niet worden gevolgd.
De overige verweren van de verdediging vinden hun weerlegging in het vorenoverwogene.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 december 2016 tot en met 28 maart 2017 in Nederland geldbedragen van (in totaal) EUR 8.138,92,- heeft verworven en voorhanden heeft gehad en/of heeft gebruikt, terwijl hij wist dat genoemde geldbedragen, geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in dit arrest en de als bijlage bij dit arrest gevoegde bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De verdediging heeft een beroep gedaan op overmacht in de zin van noodtoestand en heeft verzocht de verdachte op die grond te ontslaan van alle rechtsvervolging. Volgens de verdediging bevond de verdachte zich in een situatie waarin sprake was van een belangenconflict en kon van hem in redelijkheid niet worden verwacht voor een van die belangen te kiezen. Enerzijds verkeerde de verdachte immers in een afhankelijke positie jegens zijn werkgever voor wat betreft zijn levensonderhoud en zijn verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst, anderzijds gold het belang om geen strafbaar feit te plegen.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in een noodtoestand, dat wil zeggen – in het algemeen gesproken – dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarwegende heeft laten prevaleren. Voor een geslaagd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand is verder vereist dat sprake is van een gedraging die voortvloeit uit een actuele, concrete nood, een gedraging die is geëigend om aan die nood (het belangenconflict) een einde te maken en die tevens voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het hof is van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunt biedt voor de vaststelling dat zich de situatie van een objectiveerbare (actuele) noodtoestand heeft voorgedaan. Het gedurende langere tijd door de verdachte witwassen van door oplichting verkregen inleggelden van beleggers, aan welke oplichting de verdachte, gelet op hetgeen hiervoor onder het kopje ‘Bewijsmotivering’ is overwogen, bewust heeft deel genomen, kan niet worden aangemerkt als (een gedraging die voortvloeit uit) een (actuele) noodtoestand.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat - op basis van dezelfde omstandigheden als ten grondslag gelegd aan haar beroep op overmacht - sprake is van een situatie waarin de verdachte al het maximale heeft gedaan dat van hem kon worden verwacht om te voorkomen dat hij zich schuldig zou maken aan een strafbaar feit. Aldus is volgens de verdediging sprake van afwezigheid van alle schuld en dient de verdachte op die grond te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof is van oordeel dat dit verweer, mede gelet op hetgeen hiervoor, onder het kopje ‘Bewijsmotivering’ en ‘Strafbaarheid van het bewezenverklaarde’ is overwogen, dient te worden verworpen. De verdachte heeft ten aanzien van het bewezenverklaarde witwassen verwijtbaar gehandeld.
De verdachte is derhalve strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, waarvan 90 uren, subsidiair 45 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat toepassing dient te worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij is gewezen op de ouderdom van de feiten, de impact van de aanhouding, binnentreding en inverzekeringstelling destijds, het gegeven dat de redelijke termijn is overschreden en de persoonlijke (ook medische) situatie van de verdachte, die niet meer in de betreffende branche werkzaam is en de hoge advocaatkosten zelf dient te dragen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen door bedragen op zijn rekening te ontvangen waarvan hij wist dat deze door misdrijf waren verkregen. Hij heeft samen met zijn medeverdachten beleggers, veelal oudere mensen, geld laten overmaken zodat hij daarvan salaris kon ontvangen. De verdachte en zijn medeverdachten verzonnen manieren om beleggers te misleiden en pasten deze ook toe. Hij ging - met een korte onderbreking - door met deze activiteiten totdat hieraan op 28 maart 2017 door de FIOD een einde is gemaakt.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte getracht te doen voorkomen dat hij te goed van vertrouwen is geweest. De signalen, dat zijn salaris afkomstig was uit opbrengsten van oplichting, zijn hem echter niet ontgaan. Hij had dan ook, net als een deel van zijn collega’s, in december 2016 zijn bijdrage aan het witwassen moeten stoppen. Door dit niet te doen heeft de verdachte er blijk van gegeven niet in te zien dat zijn handelen het vertrouwen, dat in het financiële verkeer moet kunnen worden gesteld, ernstig heeft geschaad. Hij heeft ook gebruik gemaakt van het crimineel verworven geld dat aan hem als salaris is uitgekeerd.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof de omvang van het bewezenverklaarde bedrag in aanmerking genomen, naast het gegeven dat de verdachte gedurende ruim drie maanden actief heeft geholpen om de beleggingsfraude, die ten grondslag lag aan het witwassen, zo lang mogelijk onopgemerkt te laten voortduren. Dit weegt mee in strafverzwarende zin. Om die reden is het hof van oordeel dat, naast een taakstraf, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf, met dien verstande dat deze gevangenisstraf voorwaardelijk zal worden opgelegd, om de verdachte er van te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.
Het hof acht in beginsel een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en daarnaast een taakstraf van 80 uren passend en geboden.
Het hof houdt bij het opleggen van de straf rekening met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Deze redelijke termijn is tijdens de procedure bij de rechtbank overschreden met circa tien maanden en tijdens de procedure bij dit hof met een jaar. De overschrijding wordt gecompenseerd doordat het hof, naast genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, in plaats van voornoemde taakstraf van 80 uren een taakstraf zal opleggen van 72 uren.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen voor wat betreft de ingelegde gelden, hoofdelijk en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft, naar het hof begrijpt, verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen, primair vanwege de bepleite vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging, subsidiair omdat de gestelde schade geen dan wel onvoldoende verband zou houden met het aan de verdachte ten laste gelegde feit. Wat betreft de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] is daarnaast het standpunt ingenomen dat misgelopen rente geen schade betreft en wat betreft de benadeelde partij [benadeelde 3] dat sprake is van onvoldoende bewijs dat de geldsom daadwerkelijk is betaald. Een en ander vraagt om een nader debat, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en ook tot niet-ontvankelijkverklaring zou moeten leiden.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.807,00 voor materiële schade en bestaat uit € 10.000,00 voor de aankoop van twee [project 2] van elk € 5.000,00, ten bewijze waarvan de inschrijfformulieren en het bewijs van (online) betaling d.d. 22 maart 2017 door hem zijn bijgevoegd, uit € 2.600,00 voor gemiste rente gedurende vier jaren en een rentevergoeding over deze gemiste rente van
€ 207,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Er is sprake van een zodanig nauw verband tussen de witwasgedragingen van de verdachte en de oplichting die daaraan ten grondslag heeft gelegen en de benadeelde ertoe heeft gebracht de obligaties te kopen, dat kan worden vastgesteld dat het door de verdachte gepleegde witwassen rechtstreeks de door de benadeelde partij geleden schade heeft veroorzaakt. Het hof zal de vordering toewijzen tot een bedrag van de inleg voor de obligaties, dat wil zeggen € 10.000,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Over dit bedrag moet de wettelijke rente worden vergoed vanaf 22 maart 2017.
Voor zover de vordering betrekking heeft op de niet uitgekeerde rente en de daarover berekende rente, is het hof van oordeel dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De grondslag van de berekening is onduidelijk en de benadeelde partij is niet ter zitting verschenen om nadere uitleg te verschaffen. Aanhouding van de behandeling van onderhavige zaak, die onderdeel is van een megazaak met meerdere verdachten, teneinde nadere inlichtingen te vragen, zou onevenredig veel tijd en vertraging opleveren. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in dat deel van de vordering niet worden ontvangen en kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal voor wat betreft het toegewezen deel van de vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 32.418,00 en bestaat voor € 31.688,00 uit materiële schade en € 750,00 uit immateriële schade. De materiële schade is ontstaan door de aankoop van tien obligaties in [project 1] van € 2.500,00 per stuk, dat wil zeggen € 25.000,00. Een bedrag van € 6.668,00 is in de vordering begrepen voor gemiste rente. Onder het kopje ‘aanvullingen’ op het schadeformulier is vermeld dat de benadeelde partij € 170,00 aan rente heeft ontvangen. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Er is sprake van een zodanig nauw verband tussen de witwasgedragingen van de verdachte en de oplichting die daaraan ten grondslag heeft gelegen en de benadeelde ertoe heeft gebracht de obligaties te kopen, dat kan worden vastgesteld dat het door de verdachte gepleegde witwassen rechtstreeks de door de benadeelde partij geleden schade heeft veroorzaakt. Het hof zal de vordering toewijzen tot een bedrag van de inleg voor de obligaties, dat wil zeggen € 25.000,00, verminderd met de ontvangen rente van
€ 170,00, dat wil zeggen € 24.830,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Over dit bedrag moet de wettelijke rente worden vergoed vanaf 28 december 2016, de datum waarop de inleg blijkens het door de benadeelde partij overgelegde afschrift is overgemaakt.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De grondslag van de renteberekening is onduidelijk en de benadeelde partij is niet ter zitting verschenen om nadere uitleg te verschaffen. De immateriële schade is onvoldoende onderbouwd. Aanhouding van de behandeling van onderhavige zaak, die onderdeel is van een megazaak met meerdere verdachten, teneinde nadere inlichtingen te vragen, zou onevenredig veel tijd en vertraging opleveren. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in dat deel van de vordering niet worden ontvangen en kan dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal voor wat betreft het toegewezen deel van de vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 25.000,00 voor materiële schade en deze bestaat geheel uit de inleg voor een obligatie in [project 2] . De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Er is sprake van een zodanig nauw verband tussen de witwasgedragingen van de verdachte en de oplichting die daaraan ten grondslag heeft gelegen en de benadeelde ertoe heeft gebracht de obligatie te kopen, dat kan worden vastgesteld dat het door de verdachte gepleegde witwassen rechtstreeks de door de benadeelde partij geleden schade heeft veroorzaakt. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot het bedrag van € 25.000,00 zal worden toegewezen. Over dit bedrag moet de wettelijke rente worden vergoed vanaf 20 maart 2017, de datum waarop de inschrijving/betaling van de inleg blijkens het door de benadeelde partij overgelegde e-mailbericht van [project 2] , inhoudende een bevestiging van deelname en betaling, heeft plaatsgevonden. Het hof acht deze onderbouwing afdoende.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
72 (tweeënzeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
36 (zesendertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 maart 2017.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 24.830,00 (vierentwintigduizend achthonderddertig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 24.830,00 (vierentwintigduizend achthonderddertig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 150 (honderdvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 28 december 2016.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 150 (honderdvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 maart 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. M. Senden en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van
mr. B.K.M. Pouw, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
5 december 2023.

BIJLAGE: Bewijsmiddelen

1.
Een aanvangsproces-verbaal van bevindingen van 4 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (AMB 001, p. 5, 6, 9-13).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in:
Aanleiding voor het huidige strafrechtelijk onderzoek is een eerder strafrechtelijk onderzoek dat onder de naam Monte Titano heeft plaatsgevonden naar onder meer oplichting en/of verduistering, gepleegd door [onderneming 2] , [onderneming 1] en de leidinggevenden en/of bestuurders van deze rechtspersonen. [naam 1] was één van deze leidinggevenden.
De oplichting door [onderneming 2] en [onderneming 1] vond plaats door - kort gezegd - onder valse voorwendselen particulieren of particuliere ondernemingen te bewegen tot het investeren in obligaties.
[onderneming 2] is vanaf medio 2016 gestart met het verkopen van obligaties aan particulieren.
De activiteiten van [onderneming 2] waren een voortzetting van de organisatie die vanaf het derde kwartaal 2015 tot en met juli 2016 obligaties onder de naam [onderneming 1] verkocht.
In december 2016 is door de FIOD beslag gelegd op de bankrekeningen van [onderneming 2] en zijn in de landelijke media publicaties verschenen omtrent vermoedelijke beleggingsfraude met betrekking tot [onderneming 2] .
Kort daarna is deze organisatie onder leiding van [naam 1] , onder de namen [project 1] en [project 2] obligaties gaan verkopen. [naam 7] was bestuurder van de stichtingen die de obligaties voor [project 1] en [project 2] uitgaven ( [stichting 2] en [stichting 3] ) en zorgde o.a. voor de beschikbaarheid van bankrekeningen waarop de inleg van de beleggers gestort kon worden.
De verkoop van de obligaties in [onderneming 1] , [onderneming 2] , [project 1] en [project 2] werd onder meer gedaan door [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . Voor [onderneming 1] en [onderneming 2] is in totaal ruim € 7,4 miljoen binnengehaald van beleggers. Voor wat betreft [onderneming 2] is daarvan helemaal niets geïnvesteerd in het doel dat was voorgehouden en bij [onderneming 1] was dat slechts een klein gedeelte.
Via de website [website] zijn verschillende obligaties aangeboden. Op de website die door de FIOD is gedownload worden zogenaamde [project 2] aangeboden. Door [project 2] is ook een zo genoemde [project 3] obligatie aangeboden. De [project 3] obligatie en de MKB-obligatie werden uitgegeven door [stichting 2] . De brochures van deze producten zijn aangetroffen in het beslag van het onderzoek Monte Titano.
Een [project 2] obligatie zou een investering betreffen in bedrijfsleningen die door [project 2] aan Nederlandse MKB bedrijven zouden worden verstrekt.
De [project 3] obligatie betreft volgens de brochure een deelname in een vakantieresort in [adres 4] . Er zouden 49 moderne villa's gerealiseerd worden met uitzicht op de Middellandse Zee. In de brochure zijn foto's opgenomen van vier villa-typen.
De obligaties [project 1] werden uitgegeven door [stichting 3] . In het beslag van het onderzoek Monte Titano zijn verschillende brochures van dit product aangetroffen. In de ene brochure werd het product [project 1] genoemd en in de andere brochure zou het om [project 1] Beheer gaan. Het zou volgens deze brochures een investering betreffen in 85 luxe duurzame prefab bungalows, villa’s en een Bed & Breakfast.
Verdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] werkten in 2016 alle drie als verkoper/account-manager voor de organisatie die - onder leiding van onder andere verdachte [naam 1] - obligaties [onderneming 1] en [onderneming 2] verkocht.
[medeverdachte 2] was vanaf 4 april 2016 tot en met 31 mei 2016 in dienst van [stichting 1] . Vanaf 1 juni 2016 tot en met 31 december 2016 werd hij voor zijn werkzaamheden voor [onderneming 1] en [onderneming 2] betaald door [uitzendbureau] B.V.
[verdachte] was vanaf 1 januari 2016 tot en met 31 mei 2016 in dienst van [stichting 1] . Vanaf 1 juni 2016 tot en met 31 december 2016 werd hij voor zijn werkzaamheden voor [onderneming 1] en [onderneming 2] betaald door [uitzendbureau] B.V.
[medeverdachte 1] werd voor haar werkzaamheden voor [onderneming 1] en [onderneming 2] vanaf 1 juni 2016 betaald door [uitzendbureau] B.V.
Met ingang van 2 januari 2017 zijn [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] in dienst gekomen van [bedrijf 1] B.V. Vanaf die datum werd hun salaris vanuit deze vennootschap betaald.
Op de dag van de doorzoeking in het kantoorpand [adres 7] op 28 maart 2017 waren [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 1] alle drie aanwezig. Zij hebben toen verklaard dat zij bezig waren met verkoopactiviteiten voor [project 2] .
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de inleggelden voor deelname in [project 1] en/of [project 2] zijn gestort op bankrekeningen van [bedrijf 2] B.V. ( [rekeningnummer 1] ) en [bedrijf 3] B.V. ( [rekeningnummer 2] ). De activiteiten van deze vennootschap bestaan uit:
• Het uitvoeren van bestratings-, grond- en tuinwerkzaamheden en rioolwerkzaamheden
• Ter beschikking stellen van arbeidskrachten
In het onderzoek Monte Titano verklaarde één van de verdachten het volgende:
“ [bedrijf 2] is een BV die door [naam 1] werd gebruikt om geld op te storten en door te storten. (...) Ik denk dat [naam 1] die rekeningen gebruikte omdat de andere rekeningen waren geblokkeerd. Deze BV's stonden niet op naam van [naam 1] maar hij had wel de beschikking over die Rabo-rekeningen. Ook bij die BV werd gebruik gemaakt van een katvanger.”
Bij de doorzoeking van de woning van [naam 1] op 28 maart 2017 is een Rabo-betaalpas van [bedrijf 2] B.V. met nummer [rekeningnummer 1] , pasnummer [nummer 1] , met een random reader aangetroffen.
Uit de beschikbare bankafschriften van [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. komt zowel bij [project 2] als [project 1] naar voren dat inleggelden, die kort na de start binnenkomen, vrijwel geheel besteed worden aan:
• operationele kosten zoals salarissen, bonussen
• rentevergoeding van andere beleggers
• geringe contante opnamen
• overboekingen naar verdachten
Uit de bankmutaties van de rekening [rekeningnummer 1] van [bedrijf 2] B.V. komt naar voren dat tot 22 maart 2017 een bedrag van € 57.500 voor [project 2] is ingelegd. Deze gelden werden direct gebruikt voor loonbetalingen en andere bedrijfskosten van [bedrijf 1] B.V.
Besteding inleg [naam 8]
Op 2-3-2017 wordt (bij een saldo van € 0,00) op de bankrekening [rekeningnummer 1] van [bedrijf 2] BV een inleg van € 10.000,-, afkomstig van [rekeningnummer 3] t.n.v. [naam 8] bijgeschreven. Vervolgens vinden op dezelfde dag de volgende overboekingen plaats:
• € 4.500,- naar de bankrekening [rekeningnummer 4] van [bedrijf 1] BV.
• € 4.700,- naar de bankrekening [rekeningnummer 4] van [bedrijf 1] BV.
Van het restant van € 800,- wordt op dezelfde dag:
• een rentevergoeding van € 170,83 betaald aan [benadeelde 2] , belegger in [project 1] .
• een bedrag van € 600,- overgemaakt naar [bedrijf 4] , het bedrijf van [naam 5] , waarvan ambtshalve bekend is dat hij verdachte is in de zaak Monte Titano I.
De bedragen die op 2 maart 2017 zijn overgemaakt naar [bedrijf 1] BV komen op 3 maart 2017 op [rekeningnummer 4] binnen en zijn als volgt besteed:
Voorschot salaris [verdachte] € 1500,-
Voorschot salaris [medeverdachte 2] € 1500,-
Voorschot salaris [medeverdachte 1] € 1000,-
Besteding inleg [benadeelde 2]
Op 28 december 2016 komt op de bankrekening [rekeningnummer 1] van [bedrijf 2] BV, afkomstig van [rekeningnummer 5] t.n.v. [benadeelde 2] een bedrag van € 25.000,- binnen.
Deze € 25.000,- is als volgt besteed: salaris/ personeel € 19.101,33
In Monte Titano zijn telefoongesprekken opgenomen en uitgeluisterd, waaronder die van [naam 1] .
Gesprek nr. 5778 d. d. 20 februari 2017 tussen [medeverdachte 1] en [naam 1] .
In dit gesprek belt [medeverdachte 1] naar [naam 1] . [naam 1] en [medeverdachte 1] hebben overleg over het aanpassen van de website voor [project 2] . [medeverdachte 1] stelt [naam 1] vragen over hoe de obligatievoorwaarden en de veel gestelde vragen op de pagina weergegeven moeten worden. [medeverdachte 1] vertelt met betrekking tot de obligatievoorwaarden en de uit te geven obligaties lachend aan [naam 1] dat ze aan het rekenen en schuiven is geweest omdat het wel een beetje moet uitkomen. [naam 1] vertelt dat hij een nachtje moet doorknallen en dat het dan wel af is waarop [medeverdachte 1] zegt dat ze dan nog even de klanten naar binnen moeten zien te fietsen.
In de telefoon van [medeverdachte 1] is in het chatverkeer via Whatsapp een groepsapp genaamd ' [bedrijf 1] ' aangetroffen tussen [naam 1] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] . De groepsapp is aangemaakt op 24 januari 2017 en de chats lopen tot 17 maart 2017. Uit de chats binnen deze groepsapp volgt dat verdachten [naam 1] , [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] overleg voeren over:
-het binnenhalen van klanten;
-de layout en inhoud van de brochure en website van [project 2] ;
-het briefpapier;
[naam 1] geeft verder onder meer regelmatig aan dat er klanten binnen gehaald moeten worden
omdat er betalingen gedaan moeten worden. Er wordt gesproken over het 'uitvoeren van druk' en 'binnen schoffelen' van een klant omdat er dringend geld nodig is.
2.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde 2] , geboren op [geboortedag 2] , van 11 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (G-001-01, p. 1-4).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van de getuige:
Ik heb de mensen van [project 1] aan de telefoon gehad. De persoon die ik sprak zei dat er veel vraag naar de huisjes was en dat ze goed werden verkocht. Ik heb op 28-12-2016 € 25.000,- overgemaakt van mijn bankrekening [rekeningnummer 5] naar de bankrekening [rekeningnummer 1] onder de naam [project 1] met omschrijving Obligatie. Ik ben afgegaan op de betrouwbare aanbieding en brochure van [project 1] . Zij zouden chalets/bungalows bouwen en uit de verkoop daarvan zou het rendement komen. Zij hebben mij telefonisch laten weten dat dat al in volle gang was.
(Als u voorafgaand aan uw investering had geweten dat er geen verkoopsucces is geweest waarbij alle investeerders vervroegd zijn uitbetaald, zou u dan hebben geïnvesteerd?)
Zij gaven mij telefonisch heel duidelijk aan dat er al voldoende kopers waren en dat het een
succesvol verhaal was, en daar had ik vertrouwen in. (..) Als ze mij hadden verteld dat ze nog helemaal opnieuw zouden moeten beginnen dan was ik er niet ingestapt.
(Als u, voorafgaand aan uw investering, had geweten dat meerdere personen die bij, namens of in opdracht van [project 1] werkzaam waren, ook betrokken waren bij [onderneming 2] en/of [onderneming 1] , waarvan eind 2016 in de media duidelijk is gemaakt dat er vermoedelijk beleggings-fraude plaatsvond; zou u dan hebben geïnvesteerd?)
Nee, natuurlijk niet.
3.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , geboren op [geboortedag 3] 1937, van 19 december 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 1] (G-004-01, p. 1-3).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van de getuige:
We zijn uiteindelijk alleen serieus op [project 2] ingegaan. Vervolgens gingen ze verschillende keren bellen. Dat was steeds een vrouw. Dat was toen we bijna besloten hadden. We hebben nog telefonisch contact gehad toen we besloten hadden om 25.000 in te leggen, dus 5 obligaties van 5.000. We twijfelden eerst nl. om er 10 te doen. Toen werden we gebeld waarom we er 5 deden.
(Wij tonen u een print van de bankrekening van [bedrijf 2] BV, rekeningnummer
[rekeningnummer 1] . Hierop is te lezen dat er op 20 maart 2017 € 25.000 is bijgeschreven op de rekening van [bedrijf 2] BV. Het geld is afkomstig van rekening [rekeningnummer 6] t.n.v. [benadeelde 3] . Als u had geweten dat uw inleg niet zou worden besteed aan het doel dat u is voorgehouden, had u dan ingelegd?)
Ik ben er vanuit gegaan dat ons geld besteed zou worden aan startende ondernemers, als ik
geweten had dat ik opgelicht zou worden had ik het natuurlijk niet gedaan.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen inzake opname op mobiele telefoon [medeverdachte 1] van 22 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (AMB 004, p. 6 en 7).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in:
Door [project 2] en [project 1] is de Rabobankrekening [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 2] B.V. gebruikt voor de inleg van de beleggers.
Aan de hand van deze bankrekening is vastgesteld dat het door [project 1] en [project 2] in de periode december 2016 tot en met maart 2017 aangetrokken vermogen in totaal € 82.500,- bedraagt. Noch door [project 1] noch door [project 2] is geïnvesteerd in de producten zoals vermeld in de aan de beleggers verstrekte informatie. De ingelegde gelden zijn niet geïnvesteerd in de voorgehouden doelen maar besteed aan andere doeleinden waaronder betalingen van salaris en provisie aan de verdachten.
5.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 23 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 5] (V03-01, p. 2).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van de verdachte:
Ik heb altijd wel in de financiële wereld gezeten met de verkoop van beleggingen.
6.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 23 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 5] (V03-02, p. 2-4).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van de verdachte:
Ik ben 1 juni 2016 begonnen bij [onderneming 1] . Ik ken de namen [verdachte] , [medeverdachte 2] en [naam 4] . De namen die ik noemde waren mensen die ook in de verkoop zaten. Er waren er bij die ook brochures belden. Dan kreeg je een lijst met namen en telefoonnummers en die belden ze dan met het verzoek om informatie toe te mogen sturen. Degenen die in de verkoop zaten belden hier na het versturen weer achteraan. Eind juni 2016 ben ik de ziektewet ingegaan. Toen ik terug kwam half augustus werd er een ander product verkocht onder de naam [onderneming 2] , namelijk windenergie.
Er werd wel verkocht, maar de informatie die de klanten kregen was onvoldoende. De klanten werd voorgehouden dat aanvullende informatie later kwam. De grote verkopers [verdachte] en [medeverdachte 2] trokken zaken naar zich toe die een leidinggevende normaliter doet.
(Wat kunt u verder over [onderneming 2] vertellen?)
Toen zijn ze acuut gestopt met het Pay-Roll bedrijf. Ik kreeg begin november een berichtje van Pay- Roll dat ze zouden stoppen met verlonen en dat het contract beëindigd was. Iedereen moest per direct over naar een contract van [onderneming 2] . [medeverdachte 2] regelde dit in opdracht van [naam 1] . Over het contract en de voorwaarden mochten we niks over zeggen, maar het zag er allemaal raar uit.
Verschillende lettertypes en zo. Aan de voorwaarden veranderde eigenlijk niets.
Ergens eind november werd overgestapt naar een nieuw project, [project 1] . Onder andere [medeverdachte 2] en [verdachte] waren aan het rondbellen voor brochures van [project 1] . Dit project was verzonnen door [naam 1] en het was iets met huisjes in Frankrijk. Hier werden ook obligaties voor verkocht.
Ook kregen we in één keer telefoon van [naam 1] dat we ING-rekeningen niet meer moesten gebruiken, maar dat alles was omgezet naar de BUNQ-bank. Die hebben we ook maar een paar weken gehad, en toen moesten we weer naar een andere bank. Wij vonden dat een raar verhaal, en hebben hier zelfs nog contact over opgenomen met de bank, maar die wilde hier niets over zeggen. Ook [naam 1] hield de boot af als we ergens om vroegen. Er kwamen beschuldigingen door de FIOD over oplichting tegen [onderneming 1] in samenhang met [onderneming 2] . Half december 2016 hebben we met zijn allen vragen gesteld over hoe het kon en hoe het verder moest. Iedereen heeft van [naam 1] te horen gekregen dat de bankrekeningen bevroren waren.
(In de brochure van [project 2] (Doc 38) staat onder aan de derde alinea het volgende:
‘Naast het behalen van een aantrekkelijk rendement is [project 2] gericht op een hoge
dekkingsgraad. De [project 2] kennen doorgaans 25% Garantievermogen.’
Kan je een toelichting geven op wat daarmee wordt bedoeld?)
Ik ken deze brochure. [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) en [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) deden verkoop maar hadden geen brochure om de klanten van informatie te voorzien. Zij hebben toen vragen verzameld uit de verkoopgesprekken en dit overlegd met [naam 1] . Ik heb deze uiteindelijk uitgewerkt en in een Powerpoint verwerkt, zodat deze verstuurd kon worden aan klanten. De inhoud komt van de website en werd door [naam 1] aan mij doorgegeven. De naam [bedrijf 2] B.V. komt uit de voorwaarden en was een bedrijf van [naam 1] . [stichting 2] komt ook uit de voorwaarden, verder ken ik het niet. Alles wat in de brochure staat komt van de website of uit de voorwaarden, en er waren vragen bij die door [naam 1] waren uitgewerkt. De rekenvoorbeelden heb ik op verzoek van [naam 1] en [medeverdachte 2] opgesteld, en hij heeft ze nagerekend. [medeverdachte 2] kwam met het idee omdat [naam 1] het nodig had. De cijfers die vermeld staan in het overzicht waren om meer duidelijkheid te geven aan de klanten.
7.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 1] van 23 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 5] (V03-03, p 2. 6 en 7).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van de verdachte:
(Waar worden de eventuele bonussen en salarissen voor het personeel van betaald?)
De salarissen werden neem ik aan ook betaald van het geld dat binnen was gekomen van beleggers.
(Getuigenverhoor [naam 4]
"Toen we gingen verhuizen van [adres 9] naar [adres 7] moest alles wat een link kon aantonen tussen [onderneming 2] en [onderneming 1] , verdwijnen. Dat heeft [medeverdachte 2] ons zo verteld. Dat moest allemaal in aparte dozen verpakt worden. [medeverdachte 1] zou zorgen voor de dossiers. Dus alles wat kon aantonen dat [onderneming 1] gelinkt kon worden met [onderneming 2] , moest verdwijnen. Dat moest allemaal in aparte dozen. Ik weet niet wat, maar beneden stond een hele grote papier-vernietiger en daar is een heleboel ingegaan. Wij moesten onze bellijsten inleveren. Sterker nog, ik kreeg mijn oude leads later allemaal weer terug op de [adres 5] om te gaan bellen voor het nieuwe product. Die kenden natuurlijk de link met [onderneming 2] [onderneming 1] niet, want we belden namens [project 2] "
Wat is je reactie op: “Die kenden natuurlijk de link met [onderneming 2] [onderneming 1] niet, want we belden namens [project 2] ”)
Ja. Dat gebeurde zo. Dat waren stapels met belbestanden en die kwamen weer terug en
zo werd er met die gegevens ook gebeld namens [project 2] .
Op 17 januari 2017 is het volgende Whatsapp-chat gesprek gevoerd tussen de gebruiker [medeverdachte 1] en [naam 1] .
17-01-2017 11.26 [naam 1] : [naam 9] [telefoonnummer]
17-01-2017 11.26 [naam 1] : Wil je deze bellen ajb klant van hol
17-01-2017 11.27 [medeverdachte 1] : Is goed, moet ik nog een andere naam gebruiken dan die van mezelf
17-01-2017 11.46 [naam 1] : Zeg even dat ik druk ben ja gebruik even een andere naam
17-01-2017 11.47 [naam 1] : En praat een beetje met hem mee hij is echt een relaxe persoon
17-01-2017 12.46 [medeverdachte 1] :Ik heb hem gebeld en hij is gerustgesteld. Hij herkende mijn stem haha hij zei maar ik heb u eerder gesproken toch? Gezegd nee dat denk ik niet. Mijn naam is [naam 6] ! Dus dan weetje dat
17-01-2017 12.53 [naam 1] : Dankjewel'
(Wat kan je hier over vertellen?)
Er moest een klant gebeld worden en [naam 1] wilde niet dat ik mijn eigen naam gebruikte. Ik heb toen de naam [naam 6] gebruikt. [onderneming 2] was toen failliet en er waren natuurlijk een hoop klanten die aan het bellen waren en die e-mails stuurden. Daarom moest ik klanten gaan bellen en wilde [naam 1] dat ik een andere naam gebruikte.
8.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 23 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren[verbalisant 2] en [verbalisant 1] (V04-01, p 2, 3, 6).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van de verdachte:
Ik heb natuurlijk voor [naam 1] gewerkt voor [onderneming 1] en [onderneming 2] . [naam 2] heeft mij in eerste instantie benaderd voor [onderneming 1] . Later is het [onderneming 2] geworden. Vervolgens zei [naam 1] dat hij iets had dat [project 2] heette. [project 1] waren die blokhutten in Frankrijk. [bedrijf 1] was het laatste bedrijf waar ik voor gewerkt heb.
[naam 5] was degene die voorgesteld werd door [naam 1] als degene die voortaan payrolling zou gaan doen. Dat ging wel goed tot op een gegeven moment het bericht kwam dat er geen zaken meer gedaan werden met dit bedrijf. Voor ons was het elke keer dat er weer iets anders kwam, een andere stichting, ander bestuur, voor mij was het van het zal allemaal wel, als ik mijn salaris maar beur.
Ik weet wel dat er berichten in de pers zijn geweest. Het eerst wat bij mij bekend is geworden, is dat de ING de rekening had bevroren. Wij werkten in [adres 9] . [naam 1] had [medeverdachte 2] gebeld. Hij zei er is wat mis, [naam 3] verwacht een inval van de FIOD. [naam 1] zei toen dat het misschien handig zou zijn als we naar een andere locatie zouden gaan kijken.
(Hoe werd in december 2016 door je collega's gereageerd op de persberichten dat er, in verband met mogelijke fraude, door de FIOD beslag bij [onderneming 2] was gelegd?)
Sommige collega's werden helemaal gek van het bericht dat beslag was gelegd.
9.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 24 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 6] (V04-02, p 4, 5, 7, 11 ).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van de verdachte:
(We laten je een geluidsopname van een bijeenkomst horen. Hier worden vragen beantwoord over producten van [onderneming 2] . Wat kun je hier over vertellen.)
Ik hoor mij informatie vertellen die ik van [naam 1] te horen heb gekregen of die ik op uitdraaien van [medeverdachte 1] heb gekregen. Over de subsidiepot bijvoorbeeld, die zou geregeld worden. [naam 1] zei, we wachten nog op de laatste stempel, dat werd steeds volgende week, volgende week.
De subsidie is een verkooptool natuurlijk.
Wat ik vertelde over [adres 10] , [adres 2] en [adres 3] , dat was wat ik van [naam 1] hoorde dat we daar windmolens gingen plaatsen. Als een klant mij heeft gevraagd "Waar zijn die windmolens nu geplaatst in [adres 2] en [adres 3] ”; dan maak ik het concreet. Het is het verhaal dat aan mij is verteld, dat vertel ik.
(Dat geldt ook voor die subsidie?)
Ja dat klopt dat heb ik ook aan klanten verteld.
(We horen je zeggen: Waar haal je het eigenlijk vandaan, maar het klinkt wel logisch.
Verzin je dit dan gewoon ter plekke om het logisch te laten klinken?)
Nee nee, dat heb ik te horen gekregen van [naam 2] of [naam 1] en of zelf opgezocht via het internet op google, dat laatste ging over die windturbine. Ik maakte er dan een smeuïg verhaal van met feiten. Ik moest dingen verkopen.
Naar aanleiding van een uitgewerkt gesprek van 13 februari 2017:
Dit moet het gesprek zijn geweest toen [naam 1] in paniek was want er MOEST geld komen om de salarissen te kunnen betalen. [naam 1] had [medeverdachte 1] al gebeld en [medeverdachte 2] , er moest geld komen.
(We hebben het eerder over jouw salaris en bonusregeling gehad. In februari 2017 heeft [naam 10] , jouw vrouw, per whats-app een overzicht van jouw salaris en provisie over het jaar 2016 aan [medeverdachte 1] verstrekt. Wij tonen DOC-077 p. 1, 2 en 3. Daar staan bedragen op vermeld, met vermelding van onder andere de namen: [uitzendbureau] , [stichting 1] , [onderneming 2] , [holding] Holding , [naam 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Wat kan je daar over verklaren?)
Dat was abacadabra. Elke keer was er weer een ander bedrijf, omdat er steeds een andere
compagnon was of een ander project. Daar werd ik dan vanuit betaald.
We, het personeel, hadden nog geld tegoed van [naam 1] . [naam 1] heeft tegen [medeverdachte 2] gezegd ‘ [naam 5] regelt het’. Daarna is er een afspraak geweest bij het [hotel] langs de [adres 6] en hebben [medeverdachte 2] en ik 5000 euro contant van [naam 5] ontvangen. Met dat geld zijn we naar een kroeg in Velp gereden en hebben het personeel uitbetaald. Ik heb zelf ook 800 of 900 euro gekregen.
10.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 24 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 6] (V04-03, p. 2).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van de verdachte:
( [naam 4] is gehoord en verklaarde over het project van [project 1] :
"( ... ) Uiteindelijk kregen we (...) te horen dat het niet daar lag en ook niet in de [adres 8] . (...) Er zou contact gelegd worden met een bedrijf dat kant en klaar chalet woningen maakte. [naam 1] vertelde dat.
Dezelfde week werden er video's op de website gezet van die huisjes, dat waren echter huisjes uit China. Dus daar klopte helemaal geen bal van. Dat was echt totaal niet geloofwaardig. Ik heb daar vragen over gesteld maar nooit antwoord over gekregen. De rumoer steeg en mensen begonnen te staken. Er waren mensen die niet meer wilden gaan bellen omdat er twijfels waren over het product. De verkopers zijn gaan bellen op de oude investeerders (.. . )"
Klopt het wat [naam 4] hier verklaart?)
Ja.
( Over [project 2] verklaarde [naam 4] (Doc 39):
“(...) Toen kwam het product [project 2] . We moesten zeggen dat we belden namens [project 2] . Ik had een klant aan de telefoon die zei dat het gebied waar we het over hebben, dat hij daar woont. Hij zei dat daar niet afgebouwde villa's stonden die niet afgebouwd werden, omdat ze niet verkocht werden. Hij zei mij dat alle foto's van website’s af zijn getrokken. Ik heb dat aan [verdachte] verteld.”
(Hoe heb jij hier destijds op gereageerd?)
[naam 4] heeft mij die tekeningen laten zien en daarbij laten zien dat de tekeningen niet klopten, de verhoudingen klopten niet want de deur zou naar verhouding zes meter zijn. Met dat verhaal ben ik naar [medeverdachte 2] gegaan, [medeverdachte 2] zei ‘ [naam 4] moet gewoon bellen, hij moet niet zo zeiken’.
Ik weet nog wel dat we met al het personeel, een man of 10, naar een curator zijn geweest in
Deventer of Zutphen, ik dacht Zutphen. Daar is gesproken over het feit of wij nog steeds wilden werken voor zo’n man als [naam 1] , die de boel vermoedelijk had opgelicht. Zes of zeven hebben ervoor gekozen om door te gaan. Wij zijn toen in dienst gekomen bij [bedrijf 1] .
11.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] van 24 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (V04-04, p. 2, p. 5).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van de verdachte:
(Je vertelde gisteren dat je je op 12 februari 2017 bij [medeverdachte 2] ziek hebt gemeld.
Wanneer heb je je eigenlijk beter gemeld?)
Ik heb me niet beter gemeld, ik ben een paar dagen later of een kleine week later weer naar
kantoor gegaan.
(We tonen jou de brochure van [project 2] , DOC-038. Kan jij aan de hand van de rekenvoorbeelden op pagina 4 van DOC-038 een toelichting geven op de vermelde bedragen bij de MKB Obligatie-Emissierating A?)
Ik heb het voorbij zien komen maar nooit bekeken. [medeverdachte 1] heeft de staten gemaakt. [medeverdachte 1] was heel goed met cijfers. Dit is niet te verkopen maar vage bullshit.
(Waar worden de eventuele bonussen en salarissen voor het personeel van betaald?)
Ook uit de inleg en eventuele winsten uit andere projecten.
12.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] van 23 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 7] (V05-01, p. 3).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van de verdachte:
Er was faillissement aangevraagd voor [onderneming 2] .
13.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] van 23 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 7] (V05-02, p. 2-7).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van de verdachte:
Op een gegeven moment, dit was eind oktober (het hof begrijpt: 2016), kregen we bericht van Pay-roll dat de salarissen stopten. Op een gegeven moment kreeg ik een mail van [naam 2] dat het project was gestopt. We kregen een nieuw product. Van de ene op de andere dag is het windmolenproject stil gelegd. Dit was ergens in november 2016. Het nieuwe project heette [project 1] . De hele verkoop club van [onderneming 2] ging over. [project 1] was een bungalow park in [project 1] in Frankrijk. Ik ben hier nog nooit geweest.
In december 2016 zijn wij verhuisd naar [adres 7] vanuit [adres 9] . Dat was in de periode nog van de verkoop van [project 1] . In die periode in december 2016 kregen wij geen salaris meer van [onderneming 2] omdat er door twee oud collega's het faillissement was aangevraagd.
In december vernam ik uit de media dat er oplichtingspraktijken waren. In januari is [naam 1] met het voorstel gekomen om de mensen die er zaten, 6 man was dit, om verder te gaan met het marketingbedrijf [bedrijf 1] . Toen zijn we over gegaan naar [bedrijf 1] .
Twee december staat het in de krant en dan schrikken wij zegt u. Ja, dat klopt. Er was beslag gelegd op de bankrekeningen.
(Hoe kwam je aan potentiële beleggers?)
Er waren bellijsten, er stonden duizenden namen met gegevens.
U vraagt mij of die klanten van de lijsten nog gebeld werden na de publicaties in de media in de mogelijke fraude bij Hollandse wind. Er werd niet meer gebeld namens [onderneming 2] .
Je vraagt mij of ik nu bel namens een ander bedrijf. Ik was werknemer en verder hou ik mij daar niet zo mee bezig, als ik maar mijn salaris krijg.
Je zegt mij dat ik doorgegaan ben met het verkopen, van beleggingsproducten, terwijl er publicaties waren geweest over de fraude bij [onderneming 2] . Ik moet toch ook een gezin onderhouden.
(Verkocht [medeverdachte 1] ook beleggingsproducten binnen [onderneming 2] ?)
Ja, op het moment dat ik had afgesloten dan mocht relatiebeheer, [medeverdachte 1] , de klant weer bellen voor extra obligaties in hetzelfde fonds.
(Jouw functie wordt in de arbeidsovereenkomst met [bedrijf 1] (DOC-022) omschreven als accountmanager. Wat hield jouw functie daadwerkelijk in?)
Dat houdt in dat je niet de bellijst hoeft te doen. Je kan dan een afspraak met de klant maken. Fase 1 is bellen. Fase 2 is vragen wat de kant wil hebben en dat is accountmanager. In deze fase spreek je af hoeveel obligaties de klant wil hebben. In fase 3 ronden zij het af en kan het ook zo zijn dat er nog meer obligaties worden verkocht. Bij klantenrelaties deden ze de verdere afwikkeling van de bankzaken etc. We hebben het hier over [project 1] en [project 2] .
(Wanneer is de verkoop van het beleggingsproduct [project 2] gestart en hoelang heeft deze gelopen?)
De verkoop van het beleggingsproduct heeft gelopen tot de inval
(het hof begrijpt: de inval op 28 maart).
(Op welke locaties heb je gewerkt in de periode van [onderneming 2] , [project 1] en [project 2] ?)
[onderneming 2] in [adres 9] , tot oktober, november 2016. Toen zijn we verhuisd naar de [adres 5] (hof: [adres 5] . Daar hebben wij niet lang gezeten. Ik denk een week of 6. Daarna zijn wij naar [adres 7] gegaan (hof: [adres 7] ).
14.
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte 2] van 24 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 8] (V05-03, p. 3).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van de verdachte:
(We tonen jou de brochure van [project 2] , DOC-038. Op pagina 4 staan de kenmerken van de verschillende soorten Obligaties en op pagina 6 staan in een exploitatieoverzicht enkele rekenvoorbeelden. Ken je deze brochure en wat kan je erover vertellen?)
Inhoudelijk wist ik niets van deze brochure, ik vertelde eigenlijk de klant alleen het verhaal dat [naam 1] mij verteld had namelijk dat [project 2] obligaties uitgaf en dat dit geld weer uitgeleend werd aan het MKB. [naam 1] spoorde ons aan om klanten te benaderen en binnen te halen.
15.
Een geschrift, te weten een uitgewerkt telefoongesprek tussen [naam 1] ( [naam 1] ) en [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) van 20 februari 2017 (DOC-008, p. 1-4).
Dit geschrift houdt, kort en zakelijk weergegeven, in:
[naam 1] : hoe is het vandaag gegaan goed?
[medeverdachte 2] : jawel het is goed gegaan We hebben lekkere telefoongesprekjes gevoerd en ehh en een paar klanten der even doorheen trekken en wat toch wel een voordeel is dat de eerste honderd klanten of 75 altijd dat die dus eh hoeven geen kosten te betalen
[medeverdachte 2] : ja toen kreeg ik er één aan de telefoon, ja maar als ik nou wil stoppen ik zeg mijnheer als u wilt stoppen ik zeg met een week a twee weken heb u uw centjes weer terug en [medeverdachte 1] zegt hoe kunde dat zeggen!
[naam 1] : ja
[medeverdachte 2] : ik ben ik zei later tegen [medeverdachte 1] , ik zeg [medeverdachte 1] dat is het verkooppraatje.
16.
Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 4] van 17 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (DOC-036, p. 3, 7, 8, 10).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in de verklaring van de getuige:
Eind vorig jaar is het met [onderneming 2] mis gegaan. 16 december zijn we gaan verhuizen.
Binnen twee dagen moest het hele pand leeg. Toen zijn we als tussenoplossing naar de [adres 5] gegaan. Daar zijn we naartoe verhuisd. Omdat er beslag was gelegd, kregen we ons salaris niet.
Toen kwam het verhaal van het beslag. We konden niet meer bellen voor [onderneming 2] . We moesten ons introduceren als een nieuw bedrijf, genaamd [project 1] . We belden echter gewoon met hetzelfde nummer vanaf [adres 9] . Dat werd snel opgelost. We hebben namelijk een aantal dagen nummerloos gebeld. Nadeel is dat veel mensen dan niet opnemen. Toen werd er een nieuw nummer geregeld. We belden vanaf [adres 9] maar onder een ander nummer. We moesten ons voorstellen als een nieuw bedrijf [project 1] .
Dezelfde week werden er video's op de website gezet van die huisjes, dat waren echter huisjes uit China. Dus daar klopte helemaal geen bal van. Dat was echt totaal niet geloofwaardig. Ik heb daar vragen over gesteld maar nooit antwoord over gekregen. De rumoer steeg en mensen begonnen te staken. Er waren mensen die niet meer wilden gaan bellen omdat er twijfels waren over het product.
Ik had een klant aan de telefoon die zei dat het gebied waar we het over hebben, dat hij daar woont.
Hij zei dat daar niet afgebouwde villa's stonden, omdat ze niet verkocht werden. Hij zei mij dat alle foto's van website's af zijn getrokken. Ik heb dat aan [verdachte] verteld.
Toen we gingen verhuizen van [adres 9] naar [adres 7] moest alles wat een link kon aantonen tussen [onderneming 2] en [onderneming 1] , verdwijnen. Dat heeft [medeverdachte 2] ons zo verteld. Dat moest allemaal in aparte dozen verpakt worden.
Beneden stond een hele grote papiervernietiger en daar is een heleboel ingegaan. Wij moesten onze bellijsten inleveren. Sterker nog, ik kreeg mijn oude leads later allemaal weer terug op de [adres 5] om te gaan bellen voor het nieuwe product. Die kenden natuurlijk de link met [onderneming 2] [onderneming 1] niet, want we belden namens [project 2] .
17.
Een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel met KvK-nummer [nummer 2] d.d. 12 oktober 2017 (DOC-006).
Dit geschrift houdt, kort en zakelijk weergegeven, in:
Rechtsvorm Besloten Vennootschap
Statutaire naam [bedrijf 1] B.V.
Datum akte van oprichting 09-01-2017
Enig aandeelhouder [BV] B.V., sedert 09-01-2012
Bestuurder [BV] B.V., sedert 09-01-2017
18.
Een geschrift, te weten een uittreksel uit de Kamer van Koophandel met KvK-nummer [nummer 3] d.d. 12 oktober 2017 (DOC-007).
Dit geschrift houdt, kort en zakelijk weergegeven, in:
Rechtsvorm Besloten Vennootschap
Statutaire naam [BV] B.V.
Datum akte van oprichting 09-01-2017
Enig aandeelhouder [naam 1] , [naam 1] , sedert 09-01-2017
Bestuurder [naam 1] , [naam 1] , sedert 09-01-2017, alleen/zelfstandig bevoegd
19.
Een proces-verbaal van bevindingen inzake tapgesprekken uit onderzoek Monte Titano van 22 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (AMB-003, p. 34-35).
Dit proces-verbaal houdt, kort en zakelijk weergegeven, in een uitgewerkt tapgesprek tussen [naam 1] en [medeverdachte 1] :
[medeverdachte 1] : iedereen is lekker aan de bel, ik had ook het een en ander gebeld, want die etterbakken nemen allemaal de telefoon niet op haha dus daar heb ik al twee keer overheen gebeld dus ik denk nou dan ga ik er wel ff mee verder maar ehh die mevrouw [naam 8] he, die belde zelf van hee ik ben niet gebeld en ik wil deelnemen dus ehh dat is ook wel positief
[naam 1] : netjes
[medeverdachte 1] : ja ze zegt: `en wat is uw naam?' ik zeg [medeverdachte 1] , `o dat is een bekende naam', ik denk ah nee he haha, toen zegt ze ja want ik had een kennis die heette [naam 11] en zijn dochter of zijn weet ik veel wat, heette ook [medeverdachte 1] , ik zeg oh kijk, ik zeg wat een toeval, hahahaha
[naam 1] : hohoh
[medeverdachte 1] ; haha ik denk oh bekende naam nou ik zeg das makkelijk onthouden he, ja ze zegt heel goed, ik zeg nou gelukkig, ik kreeg het al warm.
20.
Een geschrift, te weten een arbeidsovereenkomst met [bedrijf 1] internet marketing ten name van [medeverdachte 1] van 2 januari 2017 (DOC-024).
Dit geschrift houdt onder meer in dat [medeverdachte 1] met ingang van 2 januari 2017 in dienst treedt bij [bedrijf 1] B.V. op fulltime basis voor een maandelijks salaris van
€ 3.500,00.
21.
Een geschrift, te weten een overzicht met bijschrijvingen op de bankrekening van [medeverdachte 1] (DOC-116).
Dit geschrift houdt, kort en zakelijk weergegeven, in een overzicht van het salaris e.d. 2016 van [medeverdachte 1] op ABN-rekening [rekeningnummer 7]:
Rekeningnummer [rekeningnummer 7]
Rekeninghouder [medeverdachte 1]
Transactiedatum 29-12-2016
Omschrijving [bedrijf 2] BV
Transactiebedrag € 1.295
22.
Een geschrift, te weten een overzicht met bijschrijvingen van de bankrekening van [medeverdachte 1] (DOC-117).
Dit geschrift houdt, kort en zakelijk weergegeven, in een overzicht van het salaris e.d. 2017 van [medeverdachte 1] op ABN-rekening [rekeningnummer 7]:
Rekeningnummer [rekeningnummer 7]
Rekeninghouder [medeverdachte 1]
Transactiedata 15-02-2017 tot en met 24-3-2017
Omschrijving [bedrijf 1] BV (voorschot)salaris
Transactiebedrag Totaal € 6.913,58
23.
Een proces-verbaal beschrijving rol verdachten en witwassen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (AMB-006, p. 24 en 34).
Dit proces-verbaal houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in:
Uit een overzicht van verdiensten van [medeverdachte 1] in de periode eind 2016 (Doc 118) bleek dat [medeverdachte 1] naast de bancaire overboekingen, op 22 december 2016 een bedrag van € 1.000,- contant heeft ontvangen. Dit overzicht is door [medeverdachte 1] via Whats-app naar de vrouw van [verdachte] gestuurd.
[verdachte] verklaarde dat hij in december 2016 ongeveer 8 á 900 euro zou hebben ontvangen.
24.
Een geschrift, te weten een arbeidsovereenkomst met [bedrijf 1] internet marketing ten name van [verdachte] (DOC-023).
Dit geschrift houdt onder meer in dat [verdachte] met ingang van 2 januari 2017 in dienst treedt bij [bedrijf 1] B.V. op fulltime basis voor een maandelijks salaris van
€ 4.000,00.
25.
Een geschrift, te weten een overzicht met bijschrijvingen op de bankrekening [bedrijf 5] ( [verdachte] ) (DOC-096).
Dit geschrift houdt, kort en zakelijk weergegeven, in de bijschrijvingen op ING-rekening [rekeningnummer 8] [bedrijf 5] van 1 juni 2016 tot en met 31 december 2016:
Rekeningnummer [rekeningnummer 8]
Rekeninghouder [bedrijf 5]
Transactiedata 08-12-2016 tot en met 29-12-2016
Omschrijving [bedrijf 2] BV, voorgeschoten bedrag/kosten rest vergoeding
Transactiebedrag totaal € 2.100
26.
Een geschrift, te weten een overzicht bijschrijvingen op bankrekening [bedrijf 5] ( [verdachte] ) (DOC-061).
Dit geschrift houdt, kort en zakelijk weergegeven, in een overzicht van [bedrijf 1] SNS-rekening met nummer [rekeningnummer 4] overgeboekt naar [bedrijf 5] :
Rekeningnummer [rekeningnummer 8]
Rekeninghouder [bedrijf 5]
Afkomstig van [bedrijf 1] BV
Transactiedata 3-3-2017 tot en met 23-3-2017
Omschrijving (voorschot)salaris/salaris maart tnv [verdachte]
Transactiebedrag Totaal € 5.238,92
27.
Een geschrift, te weten een arbeidsovereenkomst met [bedrijf 1] internet marketing ten name van [medeverdachte 2] (DOC-022).Dit geschrift houdt onder meer in dat [medeverdachte 2] met ingang van 2 januari 2017 in dienst treedt bij [bedrijf 1] B.V. op fulltime basis voor een maandelijks salaris van € 3.850,00.
28.
Een geschrift, te weten de ontvangsten van [medeverdachte 2] op [rekeningnummer 9] (DOC-130).
Dit geschrift houdt, kort en zakelijk weergegeven, in het overzicht van loon e.d. van [medeverdachte 2] op [rekeningnummer 9]
Transactiedata 16-12-2016 tot en met 22-3-2017
Omschrijvingen - [bedrijf 2] (€ 500 op 16-12-2016, € 2.500 op 28-12-2016 en
€ 2.662 op 20-3-2017)
- contant gestort (€ 500 op 28-12-2016)
- [bedrijf 1] (€ 1.500 op 3-3-2017 en € 760 op 22-03-2017)
Totaal 2016 € 4.000
Totaal 2017 € 16.922

Voetnoten

1.Vonnis rechtbank Amsterdam d.d. 28 juni 2019, ECLI:NL:RBAMS:2020:4493 ( [naam 1] , 1982), vindbaar onder de treffer ‘Monte Titano’.