ECLI:NL:GHAMS:2023:362

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
200.307.152/01 en 200.307.152/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de ouders gezamenlijk met het gezag over hun minderjarige kind zijn belast. De vrouw verzoekt om de tijdelijke zorgregeling te schorsen en om het gezag niet gezamenlijk te laten uitoefenen, terwijl de man verzoekt om de beschikking te bekrachtigen. De zaak is complex, met een geschiedenis van een affectieve relatie tussen de ouders en zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank had eerder een tijdelijke zorgregeling vastgesteld, waarbij de man elke zondag omgang had met het kind. Het hof oordeelt dat er onvoldoende informatie is over de ontwikkeling van de minderjarige en gelast een raadsonderzoek om de situatie beter in kaart te brengen. De behandeling van de zaak wordt aangehouden tot de resultaten van dit onderzoek beschikbaar zijn. Het hof bekrachtigt de tijdelijke zorgregeling en wijst het schorsingsverzoek van de vrouw af, omdat het belang van de minderjarige bij omgang met haar vader zwaarder weegt dan de belangen van de vrouw.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.307.152/01 en 200.307.152/02
Zaaknummer rechtbank: C/15/319039 / FA RK 21-3752
Beschikking van de meervoudige kamer van 14 februari 2023 in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verzoekster in het incident,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. Y. Bruin te Heerhugowaard,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verweerder in het incident,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R. Vermeer te Utrecht.
Als belanghebbende is verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de rechtbank) van 30 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 24 februari 2022 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van de rechtbank van 30 november 2021, met daarbij een verzoek te bepalen dat de werking van de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag en de tijdelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) zal worden geschorst.
2.2
De man heeft op 25 maart 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 4 mei 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Het hof heeft verder de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de vrouw van 24 maart 2022, met bijlage;
- een bericht van de vrouw van 27 oktober 2022, met bijlagen;
- een bericht van de vrouw van 3 november 2022, met bijlagen waaronder een USB-stick;
- een bericht van de vrouw van 4 november 2022, met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 18 november 2022 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer W. Daalderop.

3.De feiten

De man en de vrouw (hierna gezamenlijk te noemen: de ouders) hebben van 2019 tot 2021 een affectieve relatie gehad. [minderjarige] is geboren [in] 2021.
De man heeft [minderjarige] erkend. [minderjarige] woont bij de vrouw.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de ouders, op het daartoe strekkende verzoek van de man, gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast. Daarnaast heeft de rechtbank een tijdelijke zorgregeling vastgesteld, waarbij de man iedere zondag onbegeleide omgang heeft met [minderjarige] . De man haalt [minderjarige] op zondag om 12:00 uur op bij de vrouw en brengt haar om 18:00 terug. De rechtbank heeft de bestreden beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De definitieve beslissing over de zorgregeling is pro forma aangehouden tot 30 november 2022, in afwachting van het verloop van de hulpverlening. Verder heeft de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar zelfstandig verzoek om [minderjarige] onder toezicht te stellen.
4.2
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep, in de zaak met zaaknummer 200.307.152/01, de verzoeken van de man in eerste aanleg, om hem gezamenlijk met de vrouw met het gezag over [minderjarige] te belasten en een zorgregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen, (alsnog) af te wijzen, dan wel de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken. Verder verzoekt zij te bepalen dat de man eens per week voor de duur van anderhalf uur omgang heeft met [minderjarige] op een neutrale locatie in het bijzijn van de vrouw, dan wel een door het hof aan te wijzen derde. Ook verzoekt zij te bepalen dat [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld van een gecertificeerde instelling (hierna: GI).
De vrouw verzoekt in de zaak met zaaknummer 200.307.152/02 te bepalen dat de werking van de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag en de tijdelijke zorgregeling zal worden geschorst.
4.3
De man verzoekt in principaal hoger beroep, in de zaak met zaaknummer 200.307.152/01, de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De man verzoekt in de zaak met zaaknummer 200.307.152/02 het schorsingsverzoek van de vrouw af te wijzen.
De man verzoekt in incidenteel hoger beroep, indien de vrouw in haar verzoek met betrekking tot de tijdelijke zorgregeling ontvankelijk wordt verklaard, een zorgregeling tussen hem en [minderjarige] te bepalen inhoudende dat hij [minderjarige] wekelijks op dinsdag en donderdag ophaalt van de opvang en om 20:00 uur bij de vrouw terugbrengt, en dat hij om de week op vrijdag na zijn werk tot zondag 18:00 uur omgang heeft met [minderjarige] .
4.4
De vrouw verzoekt in incidenteel hoger beroep het verzoek van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Gelet op de inhoud en de onderlinge samenhang van de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep, en in het incident, ziet het hof aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.
Waar gaat de zaak over?
In de zaken met zaaknummer 200.307.152/01 en 200.307.152/02
5.2
Ter beoordeling ligt aan het hof de vraag voor of de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] moeten worden belast. Daarnaast gaat het over welke zorg/ omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] moet gelden en of [minderjarige] onder toezicht van een GI gesteld dient te worden. Ook ligt de vraag voor of de werking van de bestreden beschikking op het punt van het gezag en de tijdelijke zorgregeling moet worden geschorst.
Ontvankelijkheid
5.3
Het hof moet eerst (ook ambtshalve) de ontvankelijkheid van het door de vrouw ingestelde hoger beroep tegen de door de rechtbank vastgestelde tijdelijke zorgregeling beoordelen.
De vrouw betoogt ontvankelijk te zijn in dit verzoek. Het betreft weliswaar een voorlopige beslissing, maar gelet op het onomkeerbare karakter hiervan is sprake van een eindbeschikking, zodat hoger beroep daarvan mogelijk is, aldus de vrouw.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de rechtbank slechts een tijdelijke zorgregeling heeft vastgesteld en de definitieve beslissing pro forma heeft aangehouden.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak is voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep doorslaggevend of de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde voorlopige beslissing een onherroepelijk karakter heeft, in die zin dat de beslissing, indien geëffectueerd, in haar gevolgen niet meer ongedaan kan worden. De bestreden beschikking voldoet aan dit criterium. Tussen de man en [minderjarige] is immers, tot de rechtbank verder beslist, een (voorlopige) zorgregeling vastgesteld en daaraan wordt uitvoering gegeven. Eenmaal geeffectueerde omgang kan niet meer ongedaan worden gemaakt en daarmee is de bestreden beschikking in zoverre een eindbeschikking. De vrouw is dan ook ontvankelijk in haar hoger beroep.
Wettelijk kader
5.5
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken om de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Dit verzoek wordt op grond van het tweede lid van artikel 1:253c BW slechts afgewezen indien a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 1:253a, eerste lid, BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a, tweede aanhef en sub a, BW een regeling vaststellen. De rechter neemt een beslissing die hem in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge lid 2 van artikel 1:255 BW kan de rechter de minderjarige onder toezicht stellen op verzoek van de raad of het openbaar ministerie. Tevens is een ouder bevoegd tot het doen van het verzoek indien de raad niet tot indiening van het verzoek overgaat.
De standpunten van partijen
5.6
De vrouw betoogt dat het verzoek van de man in eerste aanleg, om partijen gezamenlijk met het gezag te belasten, (alsnog) afgewezen dient te worden. Het is voor de ouders onmogelijk om met elkaar op constructieve wijze te overleggen. De man stelt zich agressief op naar de vrouw en hij kan zijn emoties niet reguleren. Het is daarom ook van belang dat de omgang van de man met [minderjarige] onder begeleiding van een derde zal plaatsvinden. Omgang van anderhalf uur op een neutrale plek acht de vrouw in het belang van [minderjarige] . Verder wordt [minderjarige] op dit moment in haar ontwikkeling bedreigd en daarom dient zij onder toezicht gesteld te worden. Omdat de raad expliciet verklaard heeft daarnaar geen onderzoek te zullen doen, dient zij ontvankelijk verklaard te worden in dit verzoek, aldus de vrouw.
In het incident betoogt de vrouw dat tot in de hoofdzaak een einduitspraak is gedaan over de definitieve zorgregeling, de werking van de bestreden beschikking geschorst dient te worden. Omdat de man aan haar weigert informatie te verschaffen over hoe de omgang verloopt en waar hij met [minderjarige] verblijft, bestaat bij uitvoering van de bestreden beschikking het risico dat [minderjarige] wordt blootgesteld aan diverse gevaren.
5.7
De man betoogt in principaal hoger beroep dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. [minderjarige] raakt niet klem- of verloren tussen de ouders bij gezamenlijk gezag. Tussen de ouders is communicatie mogelijk en de man heeft nooit een gezagsbeslissing die in het belang van [minderjarige] is tegengehouden. Verder dient het verzoek van de vrouw om [minderjarige] onder toezicht te stellen afgewezen te worden, omdat de raad niet eerder verzocht is een onderzoek in te stellen en omdat [minderjarige] niet ernstig in haar ontwikkeling bedreigd wordt. Het incidenteel verzoek van de vrouw om de werking van de bestreden beschikking te schorsen, dient ook te worden afgewezen. Door een mogelijke schorsing worden de kwaliteiten van zijn vaderschap in twijfel getrokken en kan hij niet laten zien dat de vrouw zich geen zorgen hoeft te maken. In incidenteel hoger beroep betoogt de man dat indien de vrouw ontvankelijk wordt verklaard in haar verzoek omtrent de zorgregeling, de zorgregeling zoals hiervoor onder 4.3 uiteengezet vastgesteld dient te worden. Het is namelijk in het belang van [minderjarige] om zoveel mogelijk contact met haar vader te hebben.
Het advies van de raad
5.8
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard. Het is op dit moment van belang dat de ouders hulpverlening krijgen om hun onderlinge communicatie te verbeteren. Daarnaast heeft de man hulpverlening nodig om aan zijn eigen problematiek te werken. Gelet op de omstandigheid dat bij de stukken onvoldoende objectieve informatie over [minderjarige] aanwezig is en de verhalen van de ouders over de ontwikkeling van [minderjarige] haaks op elkaar staan, kan een raadsonderzoek aangewezen zijn. Daarin kan worden onderzocht hoe [minderjarige] zich tot nu toe heeft ontwikkeld, hoe het met haar gaat en wat zij nodig heeft, zodat de vraag kan worden beantwoord welke vorm van ouderlijk gezag en welke zorg/omgangsregeling het meest in haar belang is. De raad adviseert om de huidige (voorlopige) zorgregeling tussen de man en [minderjarige] in stand te laten, omdat het belangrijk is dat er contact tussen de man en [minderjarige] blijft.
De raad adviseert op basis van het voorgaande de beslissing omtrent het gezag en de ondertoezichtstelling aan te houden en een raadsonderzoek te gelasten. De raad kan dat onderzoek zo nodig uitbreiden tot een beschermingsonderzoek. Verder adviseert de raad de bestreden beschikking te bekrachtigen op het punt van de voorlopige zorgregeling.
De beoordeling
In de zaak met zaaknummer 200.307.152/01
5.9
Het hof overweegt als volgt. Bij de stukken bevindt zich een rapportage van Veilig Thuis van 1 november 2022. Uit dit rapport blijkt dat sprake is van een zorgelijke situatie. Sinds de geboorte van [minderjarige] zijn diverse meldingen bij Veilig Thuis gedaan. Ondanks de inzet van het ATeam, Sociaal Team en mediation is het niet gelukt de situatie stabiel en rustig te krijgen. Het lukt de ouders niet om in het belang van [minderjarige] de samenwerking met elkaar aan te gaan. Volgens het kinderdagverblijf laat [minderjarige] reactief gedrag zien op incidenten en spanningen tussen de ouders. [minderjarige] wordt stil, trekt zich terug, slaapt veel en lijkt tijdelijk te stagneren in haar ontwikkeling. Hoewel er zorgelijke signalen zijn over de verstoorde verstandhouding tussen de ouders en de weerslag die dit op [minderjarige] heeft, bevat het dossier op dit moment onvoldoende concrete en feitelijke informatie over hoe [minderjarige] zich ontwikkelt en hoe het op dit moment met haar gaat, waardoor het hof zich thans nog onvoldoende geïnformeerd acht om een beslissing te kunnen nemen over het gezag en het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
Het hof zal de raad daarom verzoeken onderzoek te verrichten en advies uit te brengen omtrent – in ieder geval – de volgende vragen:
a. Welke mogelijkheden of belemmeringen ziet de raad voor de uitoefening door de ouders van het gezamenlijk gezag over [minderjarige] ?
b. Wat acht de raad nodig om eventuele belemmeringen voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag weg te nemen?
en, gelet op de omstandigheid dat in eerste aanleg nog niet definitief is beslist over de zorgregeling:
c. Welke omgang/ zorgregeling van de man met [minderjarige] acht de raad in het belang van [minderjarige] ?
Gelet op al het bovenstaande kan het hof zich voorstellen dat de raad gedurende het onderzoek aanleiding ziet om ook een onderzoek te doen naar de opvoedsituatie van [minderjarige] , zodat de raad wordt verzocht bovenstaand onderzoek zo nodig uit te breiden met een beschermingsonderzoek.
In afwachting van het rapport met advies van de raad zal het hof de behandeling van de zaak omtrent het gezag en de ondertoezichtstelling aanhouden voor de duur van zes maanden.
5.1
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw in principaal hoger beroep en het verzoek van de man in incidenteel hoger beroep met betrekking tot de door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde tijdelijke omgang/ zorgregeling, beslist het hof als volgt. Het hof is met de raad van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om omgang met de man te hebben. Meer omgang, zoals de man in incidenteel hoger beroep verzoekt, acht het hof nu niet mogelijk gezien de verstandhouding tussen de ouders op dit moment en het eventuele effect wat dit kan hebben op [minderjarige] . De bij de bestreden beschikking vastgestelde tijdelijk zorgregeling, waarbij de man iedere zondag van 12:00 uur tot 18:00 uur omgang heeft met [minderjarige] is, in afwachting van het onderzoek van de raad, op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] . Het hof zal deze verzoeken van de man en de vrouw dan ook afwijzen en de bestreden beschikking, voor zover daarin een tijdelijke zorgregeling tussen de man en [minderjarige] is vastgesteld, bekrachtigen.
In de zaak met zaaknummer 200.307.152/02
5.11
Ten aanzien van het schorsingsverzoek van de vrouw oordeelt het hof als volgt.
Hiervoor onder 5.10 is geoordeeld dat de tijdelijke zorgregeling, zoals vastgesteld door de rechtbank, in het belang van [minderjarige] is. Naar oordeel van het hof weegt het belang van [minderjarige] bij omgang met haar vader zwaarder dan het belang van de vrouw bij schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Het schorsingsverzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
5.12
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof,
in de zaak met zaaknummer 200.307.152/01:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin een tijdelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de man en [minderjarige] is vastgesteld;
en, alvorens verder te beslissen:
verzoekt de raad onderzoek te verrichten zoals omschreven onder 5.9 en houdt de behandeling van de zaak met betrekking tot het overige pro forma aan tot zondag 1 juli 2023, met het verzoek aan de raad het hof omtrent de resultaten van het onderzoek uiterlijk tien dagen voorafgaand aan voornoemde datum schriftelijk rapport en advies uit te brengen;
bepaalt dat partijen, hun raadslieden en de raad zullen worden opgeroepen tegen een nader te bepalen zittingsdatum.
In de zaak met zaaknummer 200.307.152/02:
wijst het schorsingsverzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M.C. Louwinger-Rijk, C.E. Buitendijk en M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh, als griffier en is op 14 februari 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.