ECLI:NL:GHAMS:2023:3614

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2023
Publicatiedatum
24 januari 2024
Zaaknummer
23-002303-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen van een groot geldbedrag op Schiphol

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlemmermeer, van 7 juni 2019. De verdachte werd beschuldigd van witwassen, nadat hij op 17 april 2018 op Schiphol een contant geldbedrag van € 60.000 in zijn bezit had, bestaande uit 120 biljetten van 500 euro. De verdachte had wisselend verklaard over de herkomst van het geld, wat niet voldeed aan de eisen van voldoende concreetheid en verifieerbaarheid. Het hof oordeelde dat het geldbedrag afkomstig was van enig misdrijf, en dat de verdachte dit wist. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. In hoger beroep werd de redelijke termijn van de procedure met meer dan 28 maanden overschreden, wat het hof aanleiding gaf om een taakstraf op te leggen in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Het hof verklaarde het in beslag genomen geldbedrag van € 60.000 verbeurd, maar de verdachte kreeg € 210 terug, bestaande uit coupures van 50 en 20 euro.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002303-19
datum uitspraak: 1 november 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlemmermeer, van 7 juni 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-870820-18 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1981,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
18 oktober 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en diens raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 17 april 2018, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, een voorwerp (te weten een geldbedrag van 60.210,- euro) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een voorwerp (te weten voornoemd geldbedrag), gebruik heeft gemaakt en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was uit enig misdrijf;
subsidiair
hij op of omstreeks 17 april 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot het doen van (schriftelijke) (volledige en/of juiste) aangifte, zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EG) Nr. 1889/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, immers heeft hij toen en daar geen, onvolledig of onjuiste, aangifte gedaan, terwijl hij die Gemeenschap verliet en liquide middelen ten bedrage van 10.000,- euro of meer vervoerde, te weten (in totaal circa) 60.210,- euro.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een (enigszins) andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde witwassen.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Primair heeft hij hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte ten onrechte is aangemerkt als verdachte van witwassen. Uit het proces-verbaal van bevindingen en overdracht blijkt volgens de raadsman immers dat een witwasverdenking is ontstaan enkel op basis van het feit dat de verdachte geen aangifte heeft gedaan van de liquide middelen die hij bij zich droeg. Dit is onvoldoende om de verdachte aan te merken als verdachte van witwassen, aldus de raadsman.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de verdachte in zijn belangen is geschaad nu hij door de douane is gehoord zonder tolk, terwijl hij de Nederlandse taal niet voldoende machtig was. Derhalve verzoekt de verdediging uitsluiting van het bewijs van de verklaring die de verdachte tegenover de douane heeft afgelegd.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er geen rechtstreeks verband is tussen het aangetroffen geldbedrag en een concreet strafbaar feit en dat geen sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Hiertoe is aangevoerd dat de verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek, niet tegenstrijdig heeft verklaard en een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld. De verdachte heeft een handel in goud en juwelen. Volgens de verdediging is het niet onwaarschijnlijk dat de verdachte in een periode van drie jaar over een bedrag van € 60.000,00 kon beschikken en is de herkomst van het door hem geleende geld verifieerbaar gelet op de getuigenverklaringen en de leenovereenkomsten.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat de verdachte ten onrechte is aangemerkt als verdachte van witwassen, stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Blijkens het proces-verbaal aanhouding verdachte (documentcode PD-001-01) is de verdachte op 17 april 2018 te Schiphol bij een controle op uitgaan van liquide middelen door de douane gecontroleerd. Op dat moment bestond er nog geen witwasverdenking. Pas toen bij die controle bleek dat de verdachte in het bezit was van (onder meer) 120 biljetten van 500,00 euro, waarvan hij geen aangifte had gedaan, is de witwasverdenking ontstaan. Bij die gang van zaken oordeelt het hof dat er voldoende grondslag was om de verdachte als verdachte van witwassen aan te merken. Het verweer van de verdediging dienaangaande wordt derhalve verworpen.
Wat betreft het verzoek tot bewijsuitsluiting van de door de verdachte tegenover de douane afgelegde verklaring, is het hof van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat de betreffende douanebeambten onjuist hebben ingeschat dat zij de aan de verdachte gestelde vragen zonder tolk konden stellen. Het verweer behoeft op dit punt verder geen bespreking, omdat het hof de in het desbetreffende proces-verbaal (AMB-001) door de verdachte gegeven antwoorden, niet voor het bewijs zal gebruiken.
Het hof stelt vast dat het aanwezig hebben van 120 biljetten van 500,00 euro een sterk vermoeden van witwassen oplevert. Over de herkomst van deze grote hoeveelheid biljetten van 500,00 euro heeft de verdachte niet consistent verklaard. Pas ter gelegenheid van de terechtzitting bij de rechtbank heeft de verdachte verklaard dat hij deze biljetten heeft verkregen door, zo begrijpt het hof, het in bewaring nemen dan wel het (om)wisselen van geld met/voor goudhandelaren en rijke zakenlieden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte hierover desgevraagd niet nader willen verklaren. Al met al is het hof van oordeel dat de door de verdachte gegeven verklaring, voor zover daar al sprake van is geweest, ten aanzien van de herkomst van een dergelijke hoeveelheid - in het Nederlands betalingsverkeer ongebruikelijke - briefjes van 500,00 euro, niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, namelijk dat deze verklaring voldoende concreet, min of meer verifieerbaar en/of niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. De leenovereenkomsten en de getuigenverklaringen waarop de raadsman heeft gewezen bieden geen verklaring voor de 120 biljetten van 500,00 euro die de verdachte in bezit had.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden en bij gebreke van een verklaring die aan de daarvoor geldende vereisten voldoet, is de conclusie gerechtvaardigd dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag van 60.000,00 euro (bestaande uit 120 coupures van 500,00 euro) afkomstig is van enig misdrijf en dat de verdachte dit wist, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Dit alles geldt niet voor het overigens bij de verdachte aangetroffen geldbedrag van € 120,00, bestaande uit coupures van 50,00 euro en 20,00 euro. Van dat deel van het tenlastegelegde zal de verdachte derhalve worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 april 2018, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 60.000,00 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de Justitiële Documentatie van de verdachte, zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door zestig dagen hechtenis, en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft verzocht om in het geval van strafoplegging, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, het feit dat hij geen strafblad heeft en de overschrijding van de redelijke termijn, te volstaan met een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag van € 60.000,00. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het economische verkeer aan, terwijl andere strafbare feiten erdoor worden vergemakkelijkt. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 oktober 2023 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Gelet op de aard en ernst van het feit en gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals is gedaan door de rechtbank, in beginsel passend. Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), is overschreden. Het hof neemt daarbij de datum van de inverzekeringstelling van de verdachte op 17 april 2018 als aanvang van de redelijke termijn. De rechtbank heeft op 7 juni 2019 vonnis gewezen. Op 17 juni 2019 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Op 1 november 2023 wijst het hof arrest. Het hof stelt dan ook vast dat de redelijke termijn in hoger beroep met ruim 28 maanden is overschreden. Hoewel de zaak in de tussengelegen periode niet heeft stilgelegen, er zijn vijf getuigen door de raadsheer-commissaris gehoord, ziet het hof in deze overschrijding van de redelijke termijn aanleiding om af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof zal daarom in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf opleggen. Anders dan de advocaat-generaal acht het hof de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf naast het opleggen van een taakstraf niet opportuun, nu niet is gebleken dat de verdachte in de jaren sinds het tenlastegelegde feit nog in verband met het plegen van strafbare feiten in aanraking is geweest met de justitiële autoriteiten.
Het hof acht, alles afwegende, de oplegging van een taakstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

Beslag

De rechtbank heeft het inbeslaggenomen geldbedrag van € 60.210,00 verbeurdverklaard.
De advocaat-generaal heeft verbeurdverklaring gevorderd zoals door de rechtbank is beslist.
De raadsman heeft verzocht het bedrag van € 60.210,00 dat de verdachte bij zich droeg aan de verdachte terug te geven. De verdachte heeft verklaard dat dat geldbedrag van hem is.
Het hof overweegt dat het inbeslaggenomen geldbedrag dat bij de verdachte is aangetroffen, bestaande uit 120 coupures van 500,00 euro, vatbaar is voor verbeurdverklaring, nu dit een voorwerp betreft met betrekking tot welke het bewezenverklaarde feit is begaan.
Ten aanzien van de overige 210,00 euro (bestaande uit coupures van 50,00 euro en 20,00 euro) die onder de verdachte in beslag zijn genomen, overweegt het hof dat hiervan niet is vast komen te staan dat het bewezenverklaarde feit met betrekking tot dit geld is begaan. Dat deel van het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag behoort aan de verdachte toe en dient aan hem te worden teruggeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een
geldbedragvan
€ 60.000,00, bestaande uit
120 coupures van 500,00 euro.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een
geldbedragvan
€ 210,00, bestaande uit
3 coupures van 50,00 euro en 3 coupures van 20,00 euro.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. J.L. Bruinsma en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van
mr. L.M. van Leeuwen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 november 2023.
=========================================================================
[…]