afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003238-22
datum uitspraak: 13 december 2023
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 2 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-309961-21 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1978,
ter terechtzitting opgegeven adres: [adres01] .
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 november 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 14 november 2021 te Enkhuizen en/of Wormer, gemeente Wormerland en/of op de Rijksweg A7, althans (elders) in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord en/of doodslag en/of zware mishandeling (met voorbedachten rade), (op/van [benadeelde01] en/of een of meerdere onbekende personen die zich nabij de woning van [benadeelde01] zouden ophouden en/of hem, verdachte, zouden verhinderen zijn dochter te zien) opzettelijk,
- een bijl;
- een machete;
- een auto (een Dacia Stepway met kenteken [kenteken01] );
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Bespreking van in hoger beroep gevoerde verweren
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van voorbedachte rade en ook niet van voorbereidingshandelingen. De verdachte heeft gehandeld in een emotionele opwelling en zonder plan. Hij is na het nuttigen van alcohol vol emoties in de auto gestapt om zijn dochter te zien. Hij had een machete en een bijl in de auto gelegd, als afschrikmiddel jegens haar buurmannen voor het geval die hem zouden belagen. Hij heeft mogelijk in woede iets geroepen, maar het was niet zijn bedoeling om zijn ex-partner daadwerkelijk iets aan te doen. Vrij dicht bij de locatie van vertrek is hij vervolgens aangehouden. Er is, aldus de raadsvrouw, geen sprake van opzet en de verdachte moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof verenigt zich met de navolgende overwegingen van de rechtbank en neemt deze over.
Inleiding
Uit het dossier blijkt dat sprake is van een langlopend conflict tussen de verdachte en zijn ex -partner, de aangeefster. Volgens zijn moeder heeft de verdachte regelmatig, geroepen dat hij de aangeefster wat aan zou doen (Hij zij heel vaak: “Als ik haar tegen kom, dun sla ik haar voor haar bek en sla haar dood.”, p. G1-6). Vier dagen voor het ten laste gelegde feit was de dochter van de verdachte jarig. Uit de analyse van de telefoon van de verdachte blijkt dat hij deze dag berichten heeft gestuurd naar een derde waarin hij aangeeft dat hij wilde dat hij zijn dochter nooit gemaakt had, dat hij ze allebei nooit meer hoeft te zien en dat hij haar, (de rechtbank begrijpt de aangeefster), eigenhandig vermoordt als er ooit wat met zijn dochter gebeurt. Op 14 november 2021 trof zijn moeder de verdachte aan in haar huis. Zij heeft verklaard dat de verdachte boos was, zijn hele lichaam strak en stijf stond van de adrenaline, hij een machete en een bijl pakte en er vervolgens vandoor ging in haar auto. Tegenover de politie verklaarde zij dat hij toen heeft geschreeuwd: “Ik ga ze allemaal afmaken”. Op dat moment was er een telefoonverbinding tussen de moeder en de zus van de verdachte. De zus van de verdachte belde vervolgens de politie. De politie heeft de verdachte, na het tevergeefs geven van een stopteken, kunnen ‘inboxen’ op de A7 en trof de machete en de bijl in de auto aan. De verdachte heeft dezelfde avond tijdens de voorgeleiding bij de hulpofficier van justitie gezegd dat hij op een missie was(aanvulling hof: en)
dat hij verstoord was in deze missie.
Reactie op de verweren van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat de moeder van de verdachte zich, toen zij werd verhoord bij de rechter-commissaris op 16 juni 2022, de exacte bewoordingen van de verdachte niet kon herinneren. De rechtbank acht dit gelet op het tijdsverloop niet onbegrijpelijk. Naar het oordeel van de rechtbank doet dit niet af aan de betrouwbaarheid van de eerste (op 14 november 2021) door haar afgelegde verklaring, te meer nu die verklaring vlak na het ten laste gelegde feit is afgelegd en de moeder van de verdachte toen geen twijfel over de bewoordingen van de verdachte heeft geuit. Het is dan ook die verklaring van de moeder waar de rechtbank van uitgaat.
De verdachte heeft verklaard dat hij de wapens mee had genomen als afschrikmiddel, omdat hij zijn dochter wilde zien en hij bij een eerdere poging om zijn dochter te zien door meerdere buurmannen op een dreigende manier was benaderd. Op zitting(aanvulling hof: in eerste aanleg)
heeft de verdachte verklaard dat de confrontatie met de buurmannen een week voor het ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden en dat hij direct daaraan voorafgaand met de vriend van zijn dochter heeft afgesproken dat hij een week later terug zou komen om haar te zien. Deze verklaring staat haaks op de verklaringen van de aangeefster en dochter, nu zij hebben aangegeven dat er al langere tijd geen contact met de verdachte was. Tevens lijkt een dergelijke afspraak niet waarschijnlijk in het licht van de eerder genoemde berichten op de verjaardag van zijn dochter. Ook strookt deze verklaring op zitting niet met wat de verdachte eerder in verhoren heeft verklaard, namelijk dat het voorval met de buurmannen anderhalf tot twee jaar terug had plaatsgevonden. In het licht van het voorgaande schuift de rechtbank de verklaring van de verdachte over het meenemen van de wapens als ongeloofwaardig terzijde. De rechtbank gaat ook niet mee in de verklaring van de verdachte dat hij met zijn missie doelde op het zien van zijn dochter. Die uitleg past namelijk niet bij zijn uitspraak 'Ik ga ze allemaal afmaken'. Daar komt bij dat de verdachte aan zijn woorden over zijn missie toevoegde dat 'de wapens al in de auto lagen'. Ook dat sluit niet aan bij verdachtes stelling dat zijn missie uitsluitend inhield dat hij zijn dochter wilde zien
Ter aanvulling op het voorgaande overweegt het hof als volgt:
Evenals de rechtbank gaat het hof uit van de eerste verklaring van de moeder, die zij op 14 november 2021 heeft afgelegd. De tweede verklaring van de moeder bij de rechter-commissaris, waarin zij nogmaals gedetailleerd - en in de kern niet wezenlijk anders - over de context en gebeurtenissen heeft verklaard, draagt volgens het hof bij aan de geloofwaardigheid van haar eerste verklaring. Dit geldt ook voor de verklaringen van de zus van de verdachte, die zij op 23 november 2021 bij de politie en op 16 juni 2022 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Gelet op het beperktere tijdsverloop gaat het hof uit van de eerste bij de politie afgelegde verklaring van de zus van de verdachte. De tweede verklaring van de zus bij de rechter-commissaris draagt bij aan de geloofwaardigheid van haar eerste verklaring en daarmee aan de overtuiging van het hof dat de verdachte de woorden “ik ga ze dood maken” heeft gezegd en dat dit betrekking had op zijn ex-partner.
Juridisch kader
Van strafbare voorbereiding is sprake wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, vervoersmiddelen etc. verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft, bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
Voor strafbaarheid moet sprake zijn van daadwerkelijke voorbereiding van een ernstig misdrijf. Dat leidt tot terughoudendheid in gevallen waarin nog veel onduidelijk is, bij voorbeeld over welk misdrijf wordt voorbereid en hoe, door wie en met behulp van welke voorwerpen dit zou moeten worden uitgevoerd. Voor die terughoudendheid is minder aanleiding naarmate de voorbereiding concreter wordt en het beoogde misdrijf en de wijze van uitvoering duidelijker. Bij deze, sterk op de te beslissen zaak toegesneden, waardering spelen een belangrijke rol: de aard van de in de tenlastelegging opgenomen (combinatie van) voorwerpen en wat is komen vast te staan over de intentie van de verdachte. Van betekenis kan daarbij zijn wat de verdachte met de voorwerpen heeft gedaan en welke conclusie de uiterlijke verschijningsvorm van een en ander rechtvaardigt.
De verdachte heeft, na bij eerdere gelegenheden meermalen dreigingen te hebben geuit richting de aangeefster, op 14 november 2021 geroepen dat hij ze allemaal gaat afmaken. Hij was op dat moment boos, agressief en had zichzelf niet meer in de hand, aldus de moeder van de verdachte. Vervolgens is hij in de auto gestapt, gewapend met een bijl en een machete, en richting de woning van de aangeefster gereden. De verdachte heeft stoptekens van de politie genegeerd en de politie heeft vervolgens zijn voertuig door middel van 'inboxen' tot stilstand gebracht. Het optreden van de moeder en de zus van de verdachte en van de politie heeft de verdachte gestopt. Een optreden wat hem, naar eigen zeggen, heeft weerhouden van het volbrengen van zijn missie.
Naar het oordeel van het hof geeft voorgaande combinatie van uitlatingen en handelingen, gelet op de concrete context in deze zaak, blijk van de opzet op het misdadige doel van de verdachte, te weten de dood van zijn ex-partner. De wapens waren elk afzonderlijk, gelet op hun uiterlijke verschijningsvorm, de omstandigheden waaronder zij zijn aangetroffen en gelet op voornoemd misdadig doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had, daartoe bestemd. Het hof acht dan ook het voorbereiden van doodslag bewezen. De auto diende alleen om de verdachte naar de woning van zijn ex-partner te vervoeren en was daarom niet bestemd tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid. De verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat geen sprake is van voorbereiding van moord. Niet is komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd voldoende heeft kunnen beraden op het genomen besluit en dat hij voldoende de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en hij zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Veel eerder lijkt het er op dat de verdachte heeft gehandeld in een woede-uitbarsting, of zoals de verdachte het zelf beschrijft, na een “knakmoment”.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 november 2021 te Enkhuizen en Wormer, gemeente Wormerland en de Rijksweg A7, ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten doodslag van [benadeelde01] , opzettelijk
- een bijl;
- een machete;
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit arrest zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
voorbereiding van doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van voorbereiding van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarbij zijn bijzondere voorwaarden gesteld, namelijk een contact- en locatieverbod, welke dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van voorbereiding van moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met aangeefster en haar dochter en een locatieverbod voor [plaats01] , voor de duur van 5 jaren, met toepassing van de vervangende hechtenis van 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De advocaat-generaal heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel gevorderd.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte al drie maanden in voorarrest heeft gezeten, vervolgens onder voorwaarden is geschorst en dat hij zich geruime tijd aan deze voorwaarden heeft moeten houden. Voorts wijst de raadsvrouw er op dat de verdachte, blijkens het Pro Justitia rapport van 24 januari 2022, verminderd toerekeningsvatbaar was, dat hij zijn leven heeft gebeterd en na afloop de strafzaak naar het buitenland wil verhuizen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereiding van doodslag, een levensdelict. Hij heeft in zijn woede een bijl en een machete gepakt en is daarmee in de auto in de richting van de woning van zijn ex-partner gereden met de bedoeling haar te doden. Dat het feit niet is uitgevoerd is niet aan de verdachte te danken. Zijn zus heeft de politie gebeld en de politie heeft zijn plan kunnen dwarsbomen door hem op de snelweg tegen te houden. Zonder dit ingrijpen had het feit waaraan de verdachte zich heeft schuldig gemaakt met de dood van de aangeefster kunnen aflopen. Door zijn handelen heeft de verdachte hevige gevoelens van angst, onrust en onveiligheid teweeg gebracht bij de aangeefster, zoals blijkt uit de toelichting bij de vordering van de benadeelde partij. Tot op heden kampt zij met een gevoel van uitzichtloosheid. Ter terechtzitting heeft de verdachte geen enkel zelfinzicht getoond, terwijl het om een zeer ernstig feit gaat. Het hof rekent de verdachte dit aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof, naast het reclasseringsadvies van 1 februari 2022, acht geslagen op een Pro Justitia rapport van 24 januari 2022, opgemaakt door de psycholoog drs. [psycholoog01] . In dit rapport staat het volgende:
Indien de tenlastegelegde feiten bewezen worden geacht, hebben de krenkbaarheid, de beperkte
emotieregulatiemechanismen, de beperkte copingvaardigheden en de gebrekkige impulscontrole,
voortkomend uit de andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische
trekken in enige mate doorgewerkt in de gedragskeuzes en gedragingen van betrokkene. Onderzoek-
ster komt tot het advies om de tenlastegelegde feiten in enigszins verminderde mate aan betrokkene
toe te rekenen.
Nu de conclusie van de psycholoog wordt gedragen door haar bevindingen, kan het hof zich hiermee verenigen. Aan de verdachte wordt het bewezenverklaarde enigszins verminderd toegerekend.
Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur en hoewel het hof tot een andere bewezenverklaring is gekomen, ziet het hof, gelet op de ernst van het feit, aanleiding om dezelfde straf op te leggen als in eerste aanleg is opgelegd.
Het hof vindt een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden passend en geboden. Het hof ziet aanleiding om deze gevangenisstraf op te leggen in deels voorwaardelijke vorm en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden. Rekening houdend met het feit dat de in eerste aanleg opgelegde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard zal het hof de proeftijd thans bepalen op 2 jaar.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat kan worden volstaan met bovengenoemde deels voorwaardelijke veroordeling en dat het niet noodzakelijk is de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in de zin van art. 38v Sr.
Het hof ziet, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, geen aanleiding om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren, gelet op de gewijzigde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij sinds het tenlastegelegde feit geen contact meer heeft gezocht met de aangeefster en hun dochter.
De bijl en sabel (
hof begrijp: machete) zijn in beslag genomen. De rechtbank heeft beslist dat de twee voorwerpen verbeurd dienen te worden verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat conform de rechtbank over het beslag zal worden beslist.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de bijl en de machete, dienen te worden verbeurd verklaard. Het bewezenverklaarde is namelijk begaan met behulp van deze voorwerpen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding van € 4.647,34, bestaande uit € 2.147,34 materiële en € 2.500 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.627,63. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting is namens de benadeelde partij aangegeven dat de reiskosten ter hoogte van
€ 19,71 voor het bijwonen van de zitting niet langer worden gevorderd.
De advocaat-generaal heeft kenbaar gemaakt dat de vordering geheel kan worden toegewezen zoals de rechtbank dat heeft gedaan, met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze te complex is om binnen de strafprocedure te behandelen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het bedrag dat aan immateriële schade is gevorderd gematigd dient te worden. Verder is onduidelijk of het eigen risico niet reeds voor andere zorgkosten is betaald. Het beveiligingssysteem is niet voor toewijzing vatbaar. Zonder de mededeling van de politie had de benadeelde partij niet geweten dat de verdachte naar haar woning onderweg was en daarbij komt dat hij het contact- en locatieverbod geen enkele keer heeft verbroken.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
Het hof is van oordeel dat de materiële kosten van de beveiligingssysteem (€ 1.719,41) en de reiskosten voor het bijwonen van het slachtoffergesprek (€ 23,22) rechtstreeks voortvloeien uit het bewezen verklaarde feit en ook voldoende zijn onderbouwd. Deze twee schadeposten zijn voor toewijzing vatbaar. Van het eigen risico (€ 385,00) is uit de bijbehorende stukken onvoldoende gebleken dat dit eigen risico volledig uit dit incident volgt, waardoor dit onderdeel van de vordering wordt afgewezen.
Immateriële schade
Artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) houdt in dat de benadeelde partij onder meer recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien zij ten gevolge van het strafbare feit op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 28 mei 2019 (ECLI:NL:HR:2019:793) volgt dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. In het onderhavige geval heeft de benadeelde partij toegelicht wat de gevolgen van het handelen van de verdachte voor haar is geweest. De benadeelde partij is bang voor haar veiligheid en kampt met een gevoel van uitzichtloosheid. Zij lijdt aan herbelevingen en heeft slaapproblemen. Deze psychische klachten uiten zich ook in lichamelijke klachten, en om die reden is zij verwezen naar [centrum].
Het hof is op grond van de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij van oordeel dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze zoals bedoeld in voormeld artikel 6:106 BW. Gelet hierop en gelet op de bedragen die rechters in vergelijkbare zaken aan immateriële schadevergoeding plegen toe te kennen, acht het hof het gevorderde bedrag (€ 1.500,00) billijk.
De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 3.242,63.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 46, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- op geen enkele wijze — direct of indirect — contact heeft of zoekt met [benadeelde01] geboren op [geboortedatum02] 1980 en [slachtoffer01] geboren op [geboortedatum03] 2004, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
- zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in [plaats01] .
De politie ziet toe op de handhaving van het locatie- en contactverbod.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Bijl
1. STK Sabel.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.242,63 (drieduizend tweehonderdtweeënveertig euro en drieënzestig cent) bestaande uit € 1.742,63 (duizend zevenhonderdtweeënveertig euro en drieënzestig cent) materiële schade en € 1.500,00 (vijftienhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.242,63 (drieduizend tweehonderdtweeënveertig euro en drieënzestig cent) bestaande uit € 1.742,63 (duizend zevenhonderdtweeënveertig euro en drieënzestig cent) materiële schade en € 1.500,00 (vijftienhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 42 (tweeënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 november 2021.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. W.S. Ludwig en mr. N.E. Kwak, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Fritsche, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 december 2023.
De oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.