ECLI:NL:GHAMS:2023:360

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
200.310.290/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en vervangende toestemming voor vakantie in een geschil over ouderlijk gezag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, gaat het om een geschil tussen de vrouw en de man over de zorgregeling voor hun minderjarige kind, [minderjarige], en de vervangende toestemming voor een vakantie naar Venezuela en Spanje. De vrouw, die Venezolaanse nationaliteit heeft, is in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin de zorgregeling was vastgesteld. De rechtbank had bepaald dat [minderjarige] elk weekend bij de vrouw verblijft, maar de vrouw verzoekt om een 50/50 regeling. De man verzet zich hiertegen en stelt dat de huidige regeling in het belang van [minderjarige] is. Het hof heeft de zaak op 14 februari 2023 behandeld, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook advies uitgebracht, waarin werd gesteld dat de huidige zorgregeling het beste is voor [minderjarige]. Het hof oordeelt dat er onvoldoende basis is voor een co-ouderschapsregeling, gezien de slechte communicatie tussen de ouders en het gebrek aan samenwerking. De verzoeken van de vrouw worden afgewezen, en de bestreden beschikking wordt bekrachtigd. Daarnaast wordt het verzoek van de vrouw om vervangende toestemming voor vakantie afgewezen, omdat het te onbepaald is. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.310.290/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/301091 / FA RK 20-1570
Beschikking van de meervoudige kamer van 14 februari 2023 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P.F.M. Deijkers te Hoorn NH,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E. van Bommel te Appingedam.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
Als informant is aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling De Jeugd- en Gezinsbeschermers, gevestigd te [plaats C] (hierna: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank), van 8 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 8 mei 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 8 februari 2022.
2.2
De man heeft op 10 oktober 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 21 november 2022 een verweerschrift in het incidenteel appel ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van 8 december 2022 van de man met bijlagen;
- een e-mail van 15 december 2022 van de vrouw een bijlage;
- een bericht van 20 december 2022 van de vrouw met bijlagen;
- een e-mail van 20 december 2022 van de GI.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 21 december 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw D.M. van Dijk.
De GI is, met bericht van afmelding, niet verschenen.
2.6
Ter zitting in hoger beroep heeft het hof beslist dat het verweerschrift op het incidenteel appel - voor zover dat verder gaat dan een reactie op het incidentele appel - buiten beschouwing wordt gelaten, vanwege strijd met de twee-conclusie-leer. Dit betekent dat slechts op punt zes van het verweerschrift op het incidenteel appel acht wordt geslagen. De producties die bij het verweerschrift op het incidenteel appel zijn ingediend worden wel toegelaten.
Productie drie bij het bericht van 8 december 2022 van de man wordt eveneens buiten beschouwing gelaten wegens strijd met de twee-conclusie-leer, nu deze productie ingaat op het verweer op het incidenteel appel dat namens de vrouw is ingediend.

3.De feiten

3.1
Uit de (in 2019 verbroken) relatie van de man en de vrouw (hierna: de ouders) is [minderjarige] geboren [in] 2014 te [plaats D] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] . De vrouw heeft de Venezolaanse nationaliteit. De man en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.
De vrouw is [in] 2020 gehuwd.
3.2
Bij beschikking van 19 november 2021 van de kinderrechter in de rechtbank is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 19 november 2022. Deze ondertoezichtstelling is op 15 november 2022 verlengd tot 19 november 2023.
3.3
Bij tussenbeschikking van 24 februari 2021 heeft de rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen naar het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling en de verdere beslissing aangehouden. De raad heeft op 29 september 2021 rapport uitgebracht.
3.4
Bij de - in zoverre niet bestreden - beschikking van 8 februari 2022 van de rechtbank, is bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijf zal hebben bij de man.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in dit hoger beroep van belang, bepaald dat [minderjarige] elk weekend van zaterdag 09:30 uur tot maandag 08:30 uur bij de vrouw verblijft, waarbij de man [minderjarige] op zaterdag naar de vrouw brengt en de vrouw [minderjarige] op maandag naar school dan wel naar de man brengt. De verdeling van de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen is overeenkomstig het schema dat is aangehecht vastgesteld.
In principaal hoger beroep
4.2
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissingen onder 3.2 en 3.3 te vernietigen en opnieuw rechtdoende een zorg en contactregeling te bepalen op een 50/50 regeling week-op-week-af en het overdrachtsmoment te stellen op vrijdag 14:15 uur (ophalen uit school) als er geen sprake is van vakantie of vrije dag.
Daarnaast verzoekt de vrouw het hof te bepalen in de vorm van vervangende toestemming dat zij in de zomervakantie met [minderjarige] naar haar familie mag in Venezuela en Spanje.
4.3
De man verzoekt, naar het hof begrijpt, het verzoek van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking, met uitzondering van het halen- en brengen van [minderjarige] , te bekrachtigen.
In incidenteel hoger beroep
4.4
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw zorg dient te dragen voor het halen en brengen van [minderjarige] waarbij de tijden van de omgangsregeling/vakantieregeling worden aangehouden, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
4.5
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Nu de vrouw een Venezolaanse nationaliteit heeft, heeft deze procedure een internationaal karakter. Door de rechtbank is niet beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en of Nederlands recht van toepassing is. Het hof stelt vast dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in het onderhavige geschil (omtrent de ouderlijke verantwoordelijkheid) omdat [minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft (artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II bis). Ingevolge artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, Trb 1997, 299 (HKV 1996) is Nederlands recht van toepassing.
5.2
De man heeft allereerst aangevoerd dat de vrouw niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar hoger beroep omdat door haar geen expliciete grieven in het beroepschrift zijn opgeworpen. Anders dan de man is het hof van oordeel dat uit het hoger beroepschrift van de vrouw duidelijk genoeg is op welk punt de vrouw vindt dat de bestreden beschikking in haar ogen geen stand kan houden, namelijk de reguliere zorgregeling.
Het hof verwerpt dan ook de stelling van de man dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat er geen grieven zijn geformuleerd door de vrouw.
Het hof merkt op dat niet duidelijk is wat de vrouw bedoelt in haar hoger beroepschrift met betrekking tot de vakantieverdeling. De vrouw heeft in het petitum ook verzocht de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van 3.3. van die beschikking (de vakantieverdeling) maar heeft in het beroepschrift aangegeven dat de huidige vakantieverdeling in stand kan blijven totdat door mediation in samenwerking met de GI een definitieve vakantieregeling is vastgesteld. Ook heeft zij geen andere vakantieregeling verzocht. Het hof is op basis van bovenstaande van oordeel dat het petitum van de vrouw zich beperkt tot de reguliere zorgregeling en de vervangende toestemming voor vakantie.
5.3
Gelet op de samenhang van de grieven in principaal en in incidenteel hoger beroep ziet het hof aanleiding deze gezamenlijk te behandelen.
Zorgregeling
Wettelijk kader
5.4
De ouders hebben samen het gezag over [minderjarige] . Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechter worden voorgelegd. Op grond van artikel 1:253a, tweede lid, BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan, voor zover hier van belang, omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Standpunten
5.5
De vrouw is het niet eens met de door de rechtbank bepaalde zorgregeling. Door de rechtbank is onterecht geen 50/50 regeling bepaald. Het uitgangspunt van de wetgever is een gelijkwaardige verdeling van de zorg- en opvoedtaken. De vrouw heeft nu weinig tijd met [minderjarige] en [minderjarige] is vaak ziek als zij bij de vrouw is. Als [minderjarige] bij de man verblijft, is er geen telefonisch contact. De man frustreert het contact tussen [minderjarige] en de vrouw, haar stiefvader en de familie van de vrouw. Een 50/50 regeling zou [minderjarige] meer vrijheid bieden om dat contact te hebben. De vrouw is verhuisd naar [plaats A] , wat het voor haar en haar echtgenoot mogelijk maakt om [minderjarige] naar school te brengen en te halen. Op grond van de bestreden beschikking is dat niet mogelijk. Een 50/50 regeling zorgt ervoor dat ook bij de vrouw voldoende tijd is om [minderjarige] te leren fietsen en te garanderen dat [minderjarige] naar zwemles gaat. De huidige zorgregeling is slechts op deze manier vastgelegd omdat de vrouw destijds de voormalig echtelijke woning moest verlaten. De leidinggevende van de gezinsmanager geeft aan dat de huidige zorgregeling niet moet worden gewijzigd maar dat is onjuist omdat de gezinsmanager zelf wel heeft gezegd te willen kijken naar een uitbreiding van de zorgregeling. De communicatie met de man is slecht, maar dat is omdat de man niets van zich laat horen. Met betrekking tot de haal- en brengregeling stelt de vrouw zich op het standpunt dat het gebruikelijk is om het halen en brengen van een kind te verdelen over de ouders. De afstand tussen de beide woningen is elf kilometer. Deze afstand is de consequentie van het feit dat de vrouw van de man de echtelijke woning moest verlaten, aldus de vrouw.
5.6
De man stelt zich op het standpunt dat de huidige zorgregeling goed is voor [minderjarige] . Het geeft haar rust en duidelijkheid. Ook op school gaat het goed.
De huidige reguliere zorgregeling is daarom in het belang van [minderjarige] . Een co-ouderschapsregeling is niet in het belang van [minderjarige] . De communicatie met de vrouw is nog altijd slecht en de echtgenoot van de vrouw neemt een prominente rol in. Daarnaast blijft de vrouw tijd claimen van [minderjarige] of de man wanneer [minderjarige] bij de man is. Ondanks het feit dat de man met de huidige reguliere zorgregeling nooit een weekend met [minderjarige] kan doorbrengen is deze regeling het beste. Ook [minderjarige] heeft aangegeven deze regeling prettig te vinden.
Met betrekking tot de haal- en brengregeling is de man is van mening dat het halen en brengen volledig voor rekening van de vrouw dient te komen. De vrouw heeft er voor gekozen om naar [plaats A] te verhuizen in plaats van terug te verhuizen naar [plaats B] , waardoor de afstand tussen hun beider woningen is vergroot. Het kost de man twee uur om [minderjarige] op zaterdagochtend bij de vrouw te brengen. Inmiddels is door de gezinsmanager bepaald dat het brengen van [minderjarige] twee zaterdagen in de maand door de man wordt gedaan en dat de vrouw tweemaal in de maand [minderjarige] op zaterdagochtend ophaalt, aldus de man.
5.7
De GI heeft in bovengenoemde e-mail van 20 december 2022 laten weten dat er tot op heden weinig is veranderd in de communicatie tussen de ouders. De GI adviseert het hof de zorgregeling niet te wijzigen omdat dit voor onduidelijkheid zal zorgen.
5.8
De raad heeft ter zitting in hoger beroep onder meer het volgende verklaard. De situatie is op dit moment bijna hetzelfde als ten tijde van het onderzoek en advies van 29 september 2021. Toen was er naar de mening van de raad geen basis voor co ouderschap, in verband met de conflictueuze relatie van de ouders. De raad heeft de rechtbank geadviseerd een zorgregeling te bepalen waarbij [minderjarige] elk weekend bij de vrouw is van zaterdag 09:30 uur tot maandag 08:30 uur. Er is nu nog steeds een gebrek aan samenwerking, overleg, afstemming en wederzijds vertrouwen tussen de ouders. Belangrijk is dat de GI een koers gaat uitzetten om te bepalen welke methodiek kan worden ingezet om dit te verbeteren. Pas als hulpverlening effect heeft, kan worden gekeken of co ouderschap tot de mogelijkheden behoort. Nu zijn de ouders daar nog niet toe in staat. Het verdelen van het halen en brengen van [minderjarige] dient op geleide van de GI te gebeuren, maar vooralsnog moet de regeling van de bestreden beschikking worden gehandhaafd. De raad adviseert het hof om de bestreden beschikking te bekrachtigen ten aanzien van de reguliere zorgregeling.
Beoordeling
5.9
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Door partijen is verklaard dat de communicatie tussen hen erg stroef verloopt, hetgeen ook is gebleken ter zitting. De ondertoezichtstelling - die hopelijk verbetering kan brengen in de onderlinge verstandhouding van partijen - loopt op dit moment een jaar. In dat kader zijn er nog geen resultaten bereikt, mede door personele krapte bij de GI. In zijn rapport van september 2021 heeft de raad de zorgregeling geadviseerd die door de rechtbank in de bestreden beschikking is vastgelegd. De huidige situatie blijkt weinig te zijn veranderd ten opzichte van de situatie ten tijde van het opstellen van dat rapport. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat partijen wantrouwend ten opzichte van elkaar staan met betrekking tot hun manier van opvoeden. Bovendien is tussen partijen geen, dan wel onvoldoende sprake van communicatie, samenwerking, overleg en afstemming. Onder deze omstandigheden is er dan ook geen basis voor een co-ouderschapsregeling, zoals de vrouw die heeft verzocht. Het hof is, met de raad, van oordeel dat de zorgregeling zoals die in de bestreden beschikking is bepaald thans het meest in het belang van [minderjarige] is.
Het hof merkt nog op dat het, zoals de raad ook ter zitting heeft verklaard, noodzakelijk is dat de GI snel een plan opstelt, zodat in het belang van [minderjarige] onder meer kan worden gewerkt aan verbetering van de onderlinge verstandhouding van partijen.
5.1
Het bovenstaande betekent dat, in principaal hoger beroep, het verzoek van de vrouw ten aanzien van de zorgregeling zal worden afgewezen.
5.11
Met betrekking tot de haal- en brengregeling overweegt het hof als volgt. In de bestreden beschikking is bepaald dat de man [minderjarige] op zaterdag naar de vrouw brengt en dat de vrouw [minderjarige] maandag naar school dan wel naar de man brengt. Inmiddels is hier door de GI wijziging in aangebracht en brengt de man niet ieder weekend maar twee keer in de vier weken [minderjarige] naar de vrouw op zaterdagochtend. De vrouw brengt [minderjarige] nog wel iedere maandagochtend naar school. Het hof is van oordeel dat het halen en brengen van [minderjarige] als onderdeel van (de verdeling van) de zorg- en opvoedingstaken, in beginsel gelijkelijk en in redelijkheid tussen de ouders moet worden verdeeld. Als sprake is van bijzondere omstandigheden kan op deze verdeling een uitzondering worden gemaakt, maar van dergelijke bijzondere omstandigheden is het hof niet gebleken. Dat de vrouw inmiddels in [plaats A] woont maakt dit niet anders. Het hof ziet geen reden om, zoals door de man is verzocht, te bepalen dat de vrouw zorg draagt voor al het halen en brengen van [minderjarige] in het kader van de zorgregeling. De afstand tussen de woning van de man en de woning van de vrouw is naar het oordeel van het hof niet zodanig groot dat van de man niet kan worden gevergd dat hij ook een deel van de taken hierin op zich neemt en [minderjarige] naar de vrouw brengt. Bovendien is door de GI hierin inmiddels een wijziging aangebracht, hetgeen voor de man een halvering van zijn ‘brengtaak’ inhoudt.
5.12
Het bovenstaande betekent dat het verzoek van de man in incidenteel hoger beroep zal worden afgewezen.
Vervangende toestemming vakantie
Standpunten
5.13
De vrouw heeft in hoger beroep verzocht haar vervangende toestemming te verlenen voor een vakantie met [minderjarige] naar Venezuela en Spanje in de zomervakantie. De vrouw wil graag de kans krijgen om [minderjarige] mee te nemen naar haar familie die in het buitenland woont. Nu is het veel geregel omdat de man toestemming moet geven voor een reis naar het buitenland. In het verleden heeft de vrouw wel eens gezegd dat zij naar Venezuela zou vertrekken en daar dan zou blijven, maar haar situatie is inmiddels totaal veranderd. De man hoeft niet te vrezen voor een vertrek uit Nederland van de vrouw met [minderjarige] , aldus de vrouw.
5.14
De man heeft gesteld dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek, nu zij dit voor het eerst in hoger beroep doet en het verzoek geen verband houdt met de procedure in eerste aanleg.
Voorts is de man van mening dat dit verzoek van de vrouw moet worden afgewezen. Hij voert daartoe het volgende aan. Voorafgaand aan de zomervakantie van 2022 wilde de vrouw met [minderjarige] op vakantie maar het was de man onder andere onduidelijk waar [minderjarige] zou verblijven. Uiteindelijk heeft de vrouw de man hierover geïnformeerd en heeft hij toestemming gegeven voor deze vakantie. Als er een duidelijk plan is met concrete gegevens ziet de man geen reden om zijn toestemming te onthouden voor een reis binnen Europa.
Daar hoeft de vrouw geen vervangende toestemming voor te vragen aangezien de man zich niet weigerachtig opstelt. Zuid-Amerikaanse landen zijn echter niet zo veilig en als de vrouw naar Venezuela op vakantie wil, is de man er daarnaast niet gerust op dat de vrouw met [minderjarige] terug komt, gelet op uitspraken van de vrouw in het verleden dat zij naar Venezuela zou willen verhuizen. Bovendien heeft de vrouw nog recent, zonder toestemming van de man, een Venezolaans paspoort aangevraagd voor [minderjarige] , aldus de man.
Beoordeling
5.15
Anders dan de man aanvoert, is het hof van oordeel dat de vrouw wel ontvankelijk is in haar verzoek met betrekking tot de vervangende toestemming voor vakantie. De vrouw mag, als verzoekster in eerste aanleg, in hoger beroep haar verzoek wijzigen dan wel aanvullen, waarbij connexiteit met het verzoek in eerste aanleg geen voorwaarde is. Met betrekking tot de inhoud van het verzoek overweegt het hof als volgt. Naar het oordeel van het hof is het verzoek van de vrouw in deze vorm te onbepaald en te ruim geformuleerd om te kunnen worden toegewezen. Als de vrouw voornemens is om met [minderjarige] (voor vakantie) naar het buitenland te reizen zal zij zo nodig per reis met de man hierover in overleg moeten treden en - indien de man zijn toestemming weigert - vervangende toestemming aan de rechtbank kunnen vragen. Het hof merkt in dit verband nog wel op dat het in beginsel in het belang van [minderjarige] is om haar familie in het buitenland, ook buiten Europa, te kunnen bezoeken en dat van de man hierin een realistische, meewerkende en niet te achterdochtige houding mag worden verwacht.
5.16
Het bovenstaande betekent dat het verzoek van de vrouw in hoger beroep ten aanzien van de vervangende toestemming voor de vakantie wordt afgewezen.
Proceskosten
5.17
De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure. Het hof is gelet op de aard van de zaak van oordeel dat iedere partij de eigen proceskosten kosten dient te dragen. Het hof zal het verzoek van de man afwijzen en de proceskosten compenseren.
5.18
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. C.E. Buitendijk en mr. M. Groenleer, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Risseeuw als griffier en is op 14 februari 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.