ECLI:NL:GHAMS:2023:3536

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
23-002035-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk verkeersongeval door alcoholinsult en ongeldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1969, was betrokken bij een dodelijk verkeersongeval op 14 januari 2019 te Beverwijk, waarbij hij met zijn Peugeot 106 een rotonde met hoge snelheid benaderde en een andere auto, bestuurd door de heer [slachtoffer], ramde. De verdachte had een geschiedenis van alcoholmisbruik en was op het moment van het ongeval niet in het bezit van een geldig rijbewijs, dat ongeldig was verklaard na eerdere veroordelingen voor rijden onder invloed. Het hof oordeelde dat de verdachte zich zeer onvoorzichtig had gedragen en dat zijn acties direct leidden tot het fatale ongeval. De verdediging voerde aan dat de verdachte in een situatie van verontschuldigbare onmacht verkeerde door een epileptisch insult, maar het hof oordeelde dat de verdachte de risico's van zijn alcoholgebruik kende en dat hij had moeten weten dat hij niet mocht rijden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf van acht maanden op, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor drie jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van het veroorzaken van een dodelijk ongeval en de verantwoordelijkheid van bestuurders om zich bewust te zijn van hun rijvaardigheid.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002035-20
datum uitspraak: 29 december 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 september 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-155995-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw en de nabestaande en haar advocaat naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 14 januari 2019, te Beverwijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, merk Peugeot, type 106, daarmee rijdende over de weg, de Zeestraat, ter hoogte van de kruising met de Binnenduinrandweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een zodanig hoge snelheid een goed zichtbare en duidelijk aangegeven rotonde te naderen en op te rijden waardoor het onmogelijk was de rijbaan van de rotonde op veilige wijze te volgen en vervolgens rechtdoor over het verhoogde plateau van de rotonde te rijden waardoor zijn, verdachtes, voertuig werd gelanceerd en met grote impact is gebotst of is aangereden tegen een personenauto, merk Hyundai, type Tucson, waardoor de bestuurder van de Hyundai, genaamd [slachtoffer] , werd gedood;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 14 januari 2019, te Beverwijk, als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, merk Peugeot, type 106, daarmee rijdende weg over de weg, de Zeestraat, ter hoogte van de kruising met de Binnenduinrandweg, met een zodanig hoge snelheid een goed zichtbare en duidelijk aangegeven rotonde heeft genaderd en heeft opgereden, waardoor het onmogelijk was de rijbaan van de rotonde op veilige wijze te volgen en vervolgens rechtdoor over het verhoogde plateau van de rotonde te rijden waardoor zijn, verdachtes, voertuig werd gelanceerd en met grote impact is gebotst of is aangereden tegen een personenauto, merk Hyundai, type Tucson, waardoor de bestuurder van de Hyundai, genaamd [slachtoffer] , is overleden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 14 januari 2019, te Beverwijk, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten AM, A1, A2, A en B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Zeestraat, als bestuurder een motorrijtuig, een Peugeot, type 106, van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring en strafoplegging.

Bewijsoverwegingen

Standpunt verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Daartoe heeft zij primair aangevoerd dat met het enkele verzuim voldoende vaart te verminderen bij het oprijden van de rotonde, geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de verdachte verkeerde in een situatie van verontschuldigbare onmacht als gevolg van een epileptisch insult kort voorafgaand aan en ten tijde van het ongeval. Daarmee zou volgens de verdediging sprake zijn van afwezigheid van alle schuld.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is door de verdediging gesteld dat de verdachte niet wist, maar wel redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat de ontzegging van de rijbevoegdheid was geëindigd op 28 december 2018, en dat hij daarna weer mocht rijden ondanks het feit dat zijn rijbewijs niet aan hem teruggezonden was, maar hij had de brief die hierover ging beter moeten lezen.
Oordeel hof
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie over de verdachte van 30 november 2023 blijkt dat hij op 3 juli 2018 door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland is veroordeeld ter zake van rijden onder invloed op 2 april 2018. De verdachte had een zeer hoog alcoholpromillage per liter uitgeademde lucht, namelijk 930 ug/l. De verdachte kreeg daarvoor een geldboete van € 1000,00 en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 maanden opgelegd. De verdachte heeft tegen deze veroordeling geen hoger beroep ingesteld. De door de strafrechter opgelegde rijontzegging eindigde op 28 december 2018.
Bij bestuurders met een zeer hoog alcoholpromillage volgt (op grond van artikel 5 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011) naast een strafrechtelijk traject ook een bestuursrechtelijk traject dat ziet op het rijbewijs, omdat dit, zoals geformuleerd in artikel 130, eerste lid WVW 1994 ‘het vermoeden oplevert dat de houder van dat rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een motorrijtuig’.
Bij de stukken van het dossier bevinden zich onder meer:
  • Een aangetekend aan de verdachte op zijn BRP-adres gerichte brief van het CBR van 26 april 2018, die onder meer inhoudt dat een onderzoek naar het alcoholgebruik wordt ingesteld en de verdachte voorlopig zijn rijbewijs niet mag gebruiken en voorlopig niet mag rijden.
  • Een aangetekend aan de verdachte op zijn BRP-adres gerichte brief van het CBR van 12 juli 2018, die onder meer inhoudt dat het rijbewijs van de verdachte ongeldig is verklaard, omdat hij niet heeft deelgenomen aan het onderzoek naar zijn alcoholgebruik.
  • Een aan het BRP-adres van de verdachte gerichte brief van het CBR van 28 december 2018, die inhoudt dat het CBR het rijbewijs van de verdachte heeft ontvangen van het Centrale Verwerking Openbaar Ministerie.
  • Een e-mailbericht van een medewerkster van het CBR divisie Rijgeschiktheid aan het openbaar ministerie van 20 augustus 2020, die onder meer inhoudt dat geen van de hiervoor genoemde brieven retour is gekomen en dat de verdachte geen bezwaar heeft aangetekend.
De verdachte heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij de brieven van het CBR, waaronder de brief van 12 juli 2018 via zijn moeder heeft ontvangen. In zijn verhoor door de politie heeft de verdachte op 16 januari 2019 verklaard dat zijn rijbewijs is ingenomen wegens rijden onder invloed en dat dit rijbewijs volgens hem bij het CBR ligt. Ook heeft hij toen verklaard: “Ik was me bewust dat ik niet mocht rijden in een auto, maar ik dacht als ik rustig doe dan word ik niet aangehouden door de politie”.
Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat de verdachte op 14 januari 2019 wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en dat hij niet mocht autorijden.
Uit de medische informatie over de verdachte die is bijeengebracht in het deskundigenrapport van neuroloog dr. [naam] van 8 januari 2023 blijkt verder dat de verdachte, zoals hijzelf ook heeft verklaard, al geruime tijd veel alcohol drinkt en dat:
- de verdachte eind juni 2017 is gezien op de spoedeisende eerste hulp (SEH) van het Zaans Medisch Centrum na een insult waarbij hij door collega’s was gevonden met trekkingen van armen en benen. De neuroloog concludeerde dat slaapgebrek en alcoholgebruik uitlokkende factoren waren geweest voor dit insult, adviseerde om met alcohol te minderen en verbood de verdachte te rijden gedurende in elk geval drie maanden;
- de verdachte eind juli 2018 opnieuw aanvallen heeft doorgemaakt, waarbij hij met trekkingen van armen en benen onder meer op een camping uit een stoel is gevallen, waarbij de SEH-arts aanvankelijk dacht aan een epileptisch insult. De neuroloog kwam echter, na van de verdachte te hebben gehoord dat hij 6 tot 12 bier per dag dronk, maar de dag voor een insult veel water en geen bier, tot de werkhypothese dat sprake was van een alcoholonttrekkingsinsult. Vanwege de veranderde anamnese is afgezien van medicatie tegen epilepsie. De neuroloog heeft hierover met de verdachte gesproken, maar de verdachte had geen behoefte aan verdere begeleiding. Hij heeft zelf het infuus verwijderd en is weggegaan uit het ziekenhuis;
- de verdachte door de huisarts is verwezen naar een instelling voor verslavingszorg en dat de huisarts in een gesprek van 7 augustus 2018 aan de verdachte heeft aangegeven dat hij niet abrupt moest stoppen met het drinken van alcohol, maar langzaam moet afbouwen, omdat er anders een kans op een onttrekkingsinsult bestond;
- de verdachte op 20 augustus 2018 met de huisarts heeft besproken dat hij last had van trillen en dat hij niet kon werken na de insulten, omdat hij niet kon rijden.
Uit het dossier blijkt verder dat de verdachte op 14 januari 2019 desalniettemin is gaan autorijden. Hij reed omstreeks 10:30 uur van [plaats] richting Beverwijk over de Zeestraat, waar een maximumsnelheid geldt van 80 km/u. Met ongeveer die snelheid is de verdachte aangekomen bij de rotonde waar de Zeestraat de Binnenduinrandweg kruist. De verdachte heeft bij het naderen van de rotonde niet afgeremd en niet gestuurd. Hij reed zo hard over het verhoogde middeneiland van de rotonde, dat zijn auto is gelanceerd en in een roterende beweging gebracht. Na enkele meters door de lucht te hebben bewogen, botste de auto van de verdachte tegen die van de bestuurder van de Hyundai, de heer [slachtoffer] . Door de impact van de botsing is het slachtoffer ernstig gewond en bekneld geraakt. Hij is dezelfde dag aan zijn verwondingen overleden.
Deze wijze van rijden moet als zeer onvoorzichtig in de zin van artikel 6 WVW 1994 worden aangemerkt, anders dan de verdediging wil in haar primaire verweer. De vraag die resteert is of dit aan de schuld van de verdachte te wijten is, zoals ook in het subsidiaire verweer aan de orde is gesteld.
Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. In het hiervoor genoemde deskundigenrapport komt de neuroloog tot de conclusie dat de verdachte voorafgaand aan het ongeval een wegraking heeft doorgemaakt. Die wegraking werd veroorzaakt door een combinatie van onttrekking van alcohol en slaaptekort. Het hof volgt de conclusie van de neuroloog, wat betekent dat de verdachte in onmacht verkeerde op het moment van het veroorzaken van het ongeval.
Deze onmacht is niet verontschuldigbaar, zoals de verdediging heeft aangevoerd. De verdachte kon de wegraking voorzien. De verdachte was zijn rijbewijs kwijt wegens een alcoholverkeersmisdrijf en wist dat hij niet mocht rijden. Hij wist van de medische beletselen om te gaan autorijden en hij was ermee bekend dat het plotseling stoppen met alcohol en een gebrek aan slaap factoren zijn die bij hem een insult konden uitlokken. De verdachte is expliciet gewaarschuwd door de huisarts voor het risico van een onttrekkingsinsult bij abrupt stoppen met alcohol. Ook de neuroloog heeft met de verdachte besproken dat hij eind juli 2018 een onttrekkingsinsult had doorgemaakt.
Blijkens de inhoud van het deskundigenrapport heeft de verdachte tegen de SEH-arts op de dag van het ongeval gezegd dat hij vier dagen voor het ongeval acuut was gestopt met alcoholgebruik, en heeft hij in zijn politieverhoor van 16 januari 2019 verklaard dat hij de dag voor het ongeval ziekig werd en dat hij bijzonder slecht had geslapen en de dagen voor het ongeval zo rillerig was dat hij geen kopje thee kon vasthouden zonder dat de thee over de rand ging.
Kort samengevat is de verdachte, terwijl voor hem kenbaar alle alarmbellen afgingen, in zijn auto gestapt en is door zijn schuld een dodelijk ongeval veroorzaakt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 14 januari 2019 te Beverwijk, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, te weten een personenauto, merk Peugeot, type 106, daarmee rijdende over de weg, de Zeestraat, ter hoogte van de kruising met de Binnenduinrandweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig, met een zodanig hoge snelheid een goed zichtbare en duidelijk aangegeven rotonde te naderen en op te rijden waardoor het onmogelijk was de rijbaan van de rotonde op veilige wijze te volgen en vervolgens rechtdoor over het verhoogde plateau van de rotonde te rijden waardoor zijn, verdachtes, voertuig werd gelanceerd en met grote impact is gebotst tegen een personenauto, merk Hyundai, type Tucson, waardoor de bestuurder van de Hyundai, genaamd [slachtoffer] , werd gedood;
2.
hij op 14 januari 2019, te Beverwijk, terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten AM, A1, A2, A en B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, de Zeestraat, als bestuurder een motorrijtuig, een Peugeot, type 106, van die categorie heeft bestuurd.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 weken, waarvan 8 voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met bijzondere voorwaarden. Ook heeft de rechtbank ter zake van feit 1 primair de verdachte veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 weken, waarvan 8 voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 jaren.
De verdediging heeft in aansluiting op het betoog over het bewijs gesteld dat maximaal sprake is van een lichte mate van schuld en heeft erop gewezen dat de verdachte zijn medeleven heeft geuit naar de nabestaanden. Ook heeft de verdediging gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en op de ontwrichtende werking van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op het leven van de verdachte. Volgens de verdediging is ook een ontzegging van de rijbevoegdheid niet passend bij het aan de verdachte te maken verwijt. Het zou bovendien als mosterd na de maaltijd komen, omdat de verdachte inmiddels weer beschikt over zijn rijbewijs.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op 14 januari 2019 door, terwijl hij al niet meer beschikte over zijn rijbewijs, zeer onvoorzichtig te rijden een fataal verkeersongeval veroorzaakt. Hij heeft een wegraking gehad en is daardoor zonder af te remmen met hoge snelheid een rotonde opgereden, waardoor zijn auto is gelanceerd en tegen de auto van het slachtoffer aangebotst. Het slachtoffer, die als echtgenoot, vader en grootvader nog vol in het leven stond, is ten gevolge daarvan overleden. De wegraking kon de verdachte zien aankomen. Hij had eerder wegrakingen gehad – de laatste minder dan een half jaar voor het ongeluk – en wist dat die werden veroorzaakt door (abrupt stoppen met) alcohol en slaapgebrek. Zijn huisarts en neuroloog hebben hem daarvoor gewaarschuwd. Toch is de verdachte op de dag van het ongeval gaan rijden, terwijl hij een paar dagen voor het ongeval abrupt gestopt was met het drinken van alcohol, en die nacht heel slecht had geslapen en hij al een aantal dagen last had van hevige trillingen. Anders dan de verdediging is naar het oordeel van het hof sprake van een zeer hoge mate van schuld aan de zijde van de verdachte. Hij heeft alle waarschuwingen van medici in de wind geslagen, heeft zich niks gelegen laten liggen aan het feit dat hij wegens een eerder alcoholverkeersmisdrijf geen rijbewijs meer had en is, hoewel hij er fysiek slecht aan toe was en in omstandigheden verkeerde waarvan hij wist dat zij het risico op een wegraking vergrootten achter het stuur gekropen en gaan rijden. Met alle gevolgen van dien. Opvallend is dat hij daarbij wel aan zijn eigen bescherming lijkt te hebben gedacht door in de auto een bouwhelm te dragen.
Het door de verdachte veroorzaakte ongeval is een dramatische gebeurtenis die diep ingrijpt in de levens van alle betrokkenen. De heer [slachtoffer] is om het leven gekomen en zijn nabestaanden moeten leven met het tragische en onomkeerbare verlies van hun dierbare. De enorme impact daarvan is op indringende wijze naar voren gebracht in de ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring. Het hof realiseert zich dat geen enkele straf de pijn en het verdriet dat het overlijden van de heer [slachtoffer] heeft veroorzaakt kan wegnemen.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en de gevolgen daarvan, is het hof van oordeel dat de straffen zoals opgelegd in eerste aanleg en zoals gevorderd door de advocaat-generaal, onvoldoende recht doen aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
Het hof zoekt bij de strafoplegging aansluiting bij straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de landelijke door strafrechters ontwikkelde Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin is voor het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijk slachtoffer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden genoemd en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van 3 jaren voor gevallen waarin bij de verdachte sprake is van een zeer hoge mate van schuld. Dat is in dit geval zo. Dat een rijontzegging hier niet passend zou zijn, is een gedachte van de verdediging die het hof niet volgt.
Het hof stelt tot slot vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Door de verdachte is op 16 september 2020 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, terwijl het hof op 29 december 2023 arrest wijst. Bij het opleggen van de straf heeft het hof in strafverminderende zin rekening gehouden met de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, in die zin dat een gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk wordt opgelegd.
Dat heeft tot voordeel dat aan dit voorwaardelijk strafdeel de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden die ertoe strekken te voorkomen dat de verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt.
Al met al is het hof van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met de na te noemen deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden en ontzegging van de rijbevoegdheid.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 9, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
- zich zal melden bij Fivoor Reclassering op het adres [adres 2] , zo vaak en zolang Fivoor Reclassering dit noodzakelijk acht. Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
- zich laat behandelen door forensische polikliniek van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het meewerken aan diagnostiek en het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Kuiper, mr. M.J.A. Duker en mr. M. Jeltes, in tegenwoordigheid van mr. R. Bleumers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 december 2023.
De voorzitter, de oudste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]