ECLI:NL:GHAMS:2023:3530

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
23-002857-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door middel van babbeltruc met taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978, werd beschuldigd van oplichting door middel van een babbeltruc, waarbij zij zich voordeed als een (oud) buurtbewoner van een 87-jarige vrouw. Op 29 december 2018 heeft de verdachte de benadeelde partij, die licht dementerend was, benaderd en haar om geld gevraagd voor een etentje, met de belofte dit de volgende dag terug te betalen. De verdachte heeft in totaal ongeveer €650,- van de benadeelde partij verkregen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd om proceseconomische redenen. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en heeft een geschiedenis van middelenproblematiek. Het hof heeft een taakstraf van 80 uren opgelegd, te vervangen door 40 dagen hechtenis, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €1.150,00 toegewezen, bestaande uit €650,00 materiële schade en €500,00 immateriële schade. De verdachte is ook verplicht om de wettelijke rente te betalen vanaf 29 december 2018. Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, evenals de impact van het delict op het slachtoffer, en heeft besloten om af te zien van een voorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002857-22
datum uitspraak: 14 december 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-094056-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1978,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij, op of omstreeks 29 december 2018 te Amsterdam, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde01] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een of meer geldbedragen, van in totaal ongeveer €650,-, door
- zich voor te doen als een (oud) buurtbewoner van die [benadeelde01] ,
- ( telkens) te herhalen dat ze het leuk vond om voornoemde persoon weer te zien,
- tegen die [benadeelde01] te zeggen dat zij geld nodig had voor een etentje,
- aan te geven dat ze dit geld de volgende dag terug zou betalen en/of
- dit geld niet de volgende dag terug te betalen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd om proceseconomische redenen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 29 december 2018 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels [benadeelde01] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen van in totaal ongeveer €650,-, door
- zich voor te doen als een (oud) buurtbewoner van die [benadeelde01] ,
- te herhalen dat ze het leuk vond om voornoemde persoon weer te zien,
- tegen die [benadeelde01] te zeggen dat zij geld nodig had voor een etentje,
- aan te geven dat ze dit geld de volgende dag terug zou betalen en/of
- dit geld niet de volgende dag terug te betalen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
oplichting.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van voorarrest, waarvan 2 weken voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
De raadsvrouw heeft verzocht tot een andere strafmodaliteit dan een gevangenisstraf te komen en een voorwaardelijk strafdeel op te leggen als stok achter de deur, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer, een destijds licht dementerende vrouw van 87 jaar, opgelicht door middel van een babbeltruc. De verdachte, die de intentie gehad de vrouw geld afhandig te maken, sprak het slachtoffer voor haar woning aan en deed zich voor als een (oud) buurtbewoner. Zij zei tegen het slachtoffer dat zij geld nodig had voor een etentje en dat zij het geld de volgende dag zou komen terugbrengen. De aangeefster heeft een bedrag uit haar portemonnee aan de verdachte gegeven en heeft daarna ook nog een geldbedrag voor haar gepind.
Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer. De verdachte heeft slechts gehandeld uit eigen financieel gewin. Zij heeft op slinkse wijze misbruik gemaakt van de goedheid van het slachtoffer, waardoor de verdachte haar vertrouwen in de medemens heeft geschaad. Des te kwalijker is dat de verdachte hiervoor een kwetsbare, oudere dame heeft gekozen. Dat het incident een grote impact heeft gehad op het slachtoffer is gebleken uit de onderbouwing van de civiele vordering door haar zoon – die als gemachtigde van zijn moeder als benadeelde partij ter terechtzitting aanwezig was – welke verklaring onder meer inhield dat de gezondheidstoestand van het slachtoffer door het incident met grote stappen achteruit is gegaan.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 december 2023 is de verdachte eerder veelvuldig voor vermogensdelicten onherroepelijk veroordeeld. Tevens constateert het hof dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing is, nu de verdachte na het onderhavige feit meerdere malen is veroordeeld tot verschillende straffen. De verdachte is onder meer op 25 oktober 2022 door dit gerechtshof veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met een proeftijd van 3 jaren en met bijzondere voorwaarden. De proeftijd van deze inmiddels onherroepelijke veroordeling loopt tot 9 november 2025.
Uit het reclasseringsadvies van Fivoor van 24 november 2023 en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat bij de verdachte sprake is van middelenproblematiek, psychische problematiek en fysieke gezondheidsklachten. De verdachte is in verband met haar cocaïneverslaving opgenomen geweest. Zij is voor de kerst van 2022 uit de kliniek ontslagen en heeft sindsdien één terugval in middelengebruik gehad. Zij krijgt thans hulp van haar inwonende dochter, Fivoor en Stichting Amsta, die twee keer in de week bij haar thuis langskomt voor praktische hulp. Er is sprake van een kwetsbaar evenwicht. De reclassering adviseert de verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en begeleiding door Stichting Amsta of een soortgelijke zorgverlener.
Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, de toepasselijkheid van artikel 63 Sr en de ouderdom van het onderhavige feit aanleiding om af te zien van het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.170,00, bestaande uit € 670,00 materiële schade en € 500,00 immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 1.150,00, bestaande uit € 650,00 materiële schade en € 500,00 immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.150,00, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft de vordering niet betwist en verklaart het door de politierechter toegewezen bedrag geheel te willen betalen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden welke schade door de benadeelde partij is begroot op een bedrag van in totaal € 1.150,00. Naar het oordeel van het hof zijn de aard en ernst van de normschending door de verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde van dien aard dat sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze, als bedoeld in artikel 6:106, sub b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit de onderbouwing bij het verzoek tot schadevergoeding blijkt immers dat de reeds kwetsbare benadeelde partij naar aanleiding van het feit wantrouwend is geworden en haar gezondheid met grote stappen achteruit is gegaan. Nu de verdachte deze vordering voorts niet heeft betwist, ligt deze voor toewijzing gereed. Het hof stelt de materiële schade vast op een bedrag van
€ 650,00. Ten aanzien van de immateriële schade acht het hof een bedrag van € 500,00 billijk. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 1.150,00 zal worden toegewezen.
Voor het overige is onvoldoende gebleken dat de gestelde schade door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom voor het overige in de vordering niet worden ontvangen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.150,00 (duizend honderdvijftig euro) bestaande uit
€ 650,00 (zeshonderdvijftig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.150,00 (duizend honderdvijftig euro) bestaande uit € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 december 2018.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. E.C.M. Bouman, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2023.
mrs. A.M.P. Geelhoed en E.C.M. Bouman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.