ECLI:NL:GHAMS:2023:3529

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
23-001148-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep mensensmokkel en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 20 april 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1962, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor mensensmokkel. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging, die werd vernietigd. De verdachte had de illegale reis van getuige [getuige01] uit Syrië naar Nederland opzettelijk gefaciliteerd. Het hof oordeelde dat de verdachte en [getuige01] bewust samen reisden, wat bleek uit hun gezamenlijke boeking en de documenten die onder de verdachte werden aangetroffen. De verdachte had verklaard dat hij enkel behulpzaam was, maar het hof achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De politierechter had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van 21 weken geëist, waarvan 10 weken voorwaardelijk. Het hof besloot uiteindelijk tot een gevangenisstraf van 20 weken, waarvan 10 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, wat leidde tot een aanpassing van de straf. De op te leggen straf is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001148-21
datum uitspraak: 28 december 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 april 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-171262-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1962,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen zal aanpassen op de wijze zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest en dat het hof een nadere bewijsoverweging hanteert.

Nadere bewijsoverweging

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de verdachte van meet af aan heeft ontkend en een alternatieve verklaring heeft afgelegd over zijn reis en verhouding tot de mogelijk gesmokkelde, te weten [getuige01] . Die verklaring wordt ondersteund door de verklaring die [getuige01] in hoger beroep als getuige bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd. De verdachte is naar Guinee-Bissau afgereisd om zijn vriend [naam01] , die psychische problemen had, te helpen. Zijn vriend zou vanuit Guinee-Bissau samen met [getuige01] , diens geliefde, naar Nederland reizen, maar bij het boeken van deze vluchten moet een fout zijn gemaakt, als gevolg waarvan niet zijn vriend, maar hij op dezelfde boeking als [getuige01] stond. Het was puur toeval dat de verdachte op de vluchten naast [getuige01] zat. Wat betreft de documenten die de verdachte op de luchthaven Schiphol bij zich droeg en die op naam stonden van de persoon als wie [getuige01] (valselijk en in strijd met de waarheid) was ingecheckt, te weten [naam02] , heeft te gelden dat zij die documenten in het vliegtuig had achtergelaten. De verdachte heeft deze documenten vervolgens meegenomen, omdat hij dacht dat zij ze was vergeten; hij probeerde enkel behulpzaam te zijn.
Het hof overweegt – in aanvulling op hetgeen de politierechter reeds heeft overwogen – als volgt.
[getuige01] (alias [naam02] ) en de verdachte hebben op 27 juni 2019 dezelfde reisroute afgelegd: van Bissau (Guinee-Bissau) naar Casablanca (Marokko) en vervolgens van Casablanca naar Amsterdam. Hun vliegtickets voor beide vluchten zijn geboekt onder hetzelfde boekingsnummer (PNR: [nummer01] ), de ticketnummers zijn opeenvolgend (- [nummer02] respectievelijk - [nummer03] ) en de verdachte en [getuige01] zaten op beide vluchten naast elkaar. Ook hadden de verdachte en [getuige01] opeenvolgende sequence nummers, wat inhoudt dat zij gezamenlijk of direct na elkaar hebben ingecheckt. De verklaring van de verdachte dat zij in het begin niet naast elkaar zaten in het vliegtuig, maar dat zijn stoelnummer geschrapt is en hij toen naast haar is komen te zitten, is dan ook aantoonbaar onjuist.
Opmerkelijk is verder dat [getuige01] eerst onder haar eigen naam op 19 juni 2019 van Beirut (Libanon) naar Casablanca is gevlogen en vervolgens van Casablanca naar Bissau, waar zij op 20 juni 2019 arriveerde. De verdachte bleek op zijn mobiele telefoon een afbeelding te hebben van de instapkaart van [getuige01] voor haar vlucht van Casablanca naar Bissau op 19 juni 2019. Deze afbeelding is op 19 juni 2019 naar de verdachte verzonden. Dit is opmerkelijk aangezien [getuige01] heeft verklaard dat zij de verdachte pas heeft ontmoet op de dag voordat zij in Nederland aankwam (26 juni 2019).
Blijkens zijn paspoortgegevens is de verdachte op 25 juni 2019 in Guinee-Bissau gearriveerd.
De vliegtickets voor de reis op 27 juni 2019 (slechts twee dagen later) – op naam van de verdachte en [naam02] – zijn op 25 juni 2019 tegen contante betaling in Bissau afgegeven. De verdachte heeft niet willen verklaren over wie de reis betaald heeft.
Verder zijn bij aankomst op Schiphol op 27 juni 2019 documenten onder de verdachte aangetroffen op naam van [naam02] , waarmee [getuige01] eerder op die vlucht was ingecheckt, te weten een (vervalst) Syrisch vluchtelingenpaspoort voor Palestijnse vluchtelingen en een Zweedse verblijfsvergunning. [getuige01] was bij aankomst op Schiphol in het bezit van onder meer een kassabon van de [winkel01] in [plaats01] , de woonplaats van de verdachte.
Het voorgaande maakt dat er naar het oordeel van het hof geen sprake was van toeval dat de verdachte en [getuige01] naast elkaar zaten op de beide vluchten. Uit alles blijkt dat zij bewust samen reisden. Daarbij acht het hof van belang dat bij het boeken van de reis naar Nederland zowel de personalia van de verdachte als die van [naam02] zijn opgegeven. Dat hierbij sprake zou zijn geweest van een fout, is niet aannemelijk.
De verklaring die [getuige01] bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof acht die verklaring ongeloofwaardig. Zo heeft [getuige01] weliswaar verklaard dat de verdachte (kort gezegd) geen betrokkenheid heeft gehad bij haar illegale reis naar Nederland, maar zij heeft bij voorbeeld niet kunnen verklaren hoe de gezamenlijke boeking dan tot stand is gekomen, terwijl zij verklaart dat zij zelf (zonder haar partner [naam01] ) alles heeft geregeld. Ook verklaart zij dat de verdachte op de reis van Bissau naar Casablanca aanvankelijk niet naast haar zat, wat in strijd is met de hiervoor genoemde ticket- en boekingsgegevens. Op vele andere concrete en specifieke vragen heeft [getuige01] niet geantwoord.
Naar het oordeel van het hof is redelijkerwijs geen andere conclusie mogelijk dan dat de verdachte [getuige01] opzettelijk heeft geholpen en begeleid bij haar illegale reis naar Nederland onder een valse naam. Het hof acht zodoende wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel, zoals door de politierechter is bewezen verklaard.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 weken, waarvan 10 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name zijn gezondheidsproblemen, het tijdsverloop en de omstandigheid dat de verdachte een first offender is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensensmokkel door [getuige01] , afkomstig uit Syrië, bij haar illegale reis naar Nederland opzettelijk behulpzaam te zijn, met name door haar tijdens de reis te begeleiden. Mensensmokkel druist in tegen de maatregelen tot bestrijding inzake de illegale toegang tot Nederland en andere lidstaten van de Europese Unie. Daarnaast heeft het handelen van de verdachte het vertrouwen geschaad dat in het internationale personenverkeer in op naam gestelde (identiteits-)documenten moet kunnen worden gesteld.
Gelet op de aard en de ernst van het feit is het hof van oordeel dat enkel een vrijheidsbenemende straf als straf in aanmerking komt. Hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
In aanmerking genomen de omstandigheid dat de verdachte het kwalijke van zijn handelen niet lijkt in te zien en geen enkele verantwoordelijkheid daarvoor wenst te nemen, acht het hof de door de politierechter opgelegde gevangenisstraf in beginsel passend.
Overschrijding van de redelijke termijn
De redelijke termijn is in eerste aanleg niet overschreden, maar in hoger beroep wel. De overschrijding in hoger beroep bedraagt bijna acht maanden. Het hof zal daarmee ten gunste van de verdachte rekening houden en het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf met twee weken vergroten. Het hof acht, alles afwegende, een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van 20 weken, waarvan 10 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 197a van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Jongeling, mr. R.D. van Heffen en mr. B.E. Dijkers, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
28 december 2023.
mr. Jongeling, Dijkers en Vosman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.