In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 28 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De betrokkene, geboren in 1969, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep. Het openbaar ministerie had in eerste aanleg gevorderd dat de betrokkene een geldbedrag van € 18.842,10 zou betalen aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De politierechter had de betrokkene veroordeeld tot betaling van € 14.320,00. De betrokkene ging in hoger beroep tegen deze vonnissen.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 december 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, evenals de argumenten van de betrokkene en haar raadsman. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan het telen van hennep door haar woning ter beschikking te stellen. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de betrokkene voordeel had verkregen uit de hennepkwekerij die in haar woning was opgezet.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de betrokkene verplicht om € 6.000,00 te betalen aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag is gebaseerd op de schatting van het voordeel dat de betrokkene heeft behaald uit vier geslaagde oogsten van hennepplanten. Het hof heeft geoordeeld dat de betrokkene voldoende draagkracht heeft om aan deze betalingsverplichting te voldoen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.