ECLI:NL:GHAMS:2023:3527

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
23-002251-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag, bedreiging, opzetheling en overtredingen van de Wet wapens en munitie met verwerping beroep op noodweer

Op 28 december 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1997, was eerder veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag, bedreiging, opzetheling en overtredingen van de Wet wapens en munitie. Het hof heeft het beroep op noodweer en noodweerexces verworpen. De verdachte had op 21 maart 2020 in Den Helder meerdere keren met een vuurwapen op een slachtoffer geschoten, wat leidde tot ernstige verwondingen. Daarnaast was hij betrokken bij een schietincident op 15 maart 2020 en had hij verschillende wapens en gestolen goederen in zijn bezit. Het hof heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van andere feiten gehandhaafd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden en de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege is opgelegd, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak van behandeling voor zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002251-21
datum uitspraak: 28 december 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-075588-20 (zaak A) en 15-025514-20 (zaak B) tegen
[verdachte 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 1997,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-075588-20 (hierna: zaak A):
1.
hij op of omstreeks 21 maart 2020 te Den Helder tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) meerdere malen met een vuurwapen geschoten op die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. primair
hij op of omstreeks 15 maart 2020 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, immers heeft verdachte meerdere malen met een vuurwapen geschoten op voornoemde perso(o)n(en), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. subsidiair
hij op of omstreeks 15 maart 2020 te Den Helder [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met gestrekte arm gedurende enige tijd een vuurwapen op deze perso(o)n(en) te richten en/of gericht te houden terwijl hij op hen afliep en/of meerdere malen met een vuurwapen te schieten op en/of in de richting voornoemde perso(o)n(en).
3.
hij in of omstreeks de periode van 15 maart 2020 tot en met 21 maart 2020 te Den Helder een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch pistool (inclusief patroonhouder), van het merk Cz Vz 27 (voorzien van wapennummer [nummer] ), kaliber 7,65mm x 17 zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad.
Zaak met parketnummer 15-025514-20 (hierna: zaak B):
1. primair
hij op of omstreeks 16 augustus 2019 te Den Helder tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een woning aan [adres 1] , een paspoort en/of een ID-kaart en/of een portemonnee en/of een geldbedrag van ongeveer 460 euro en/of een een tas en/of een of meerdere bankpassen in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [medeverdachte] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
1. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 16 augustus 2019 tot en met 11 september 2019 te Den Helder , althans in Nederland een of meer goederen, te weten een paspoort en/of een ID-kaart en/of een portemonnee en/of een geldbedrag van ongeveer 460 euro en/of een een tas en/of een of meerdere bankpassen heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
2.
hij op of omstreeks 11 september 2019 te Den Helder , althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, - te weten een vuurwapen (type: lady killer, kleur: zwart, merk: Ekol, type: Volga, kaliber: 9 mm P.A.K.), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, voorhanden heeft gehad.
3.
hij op of omstreeks 11 september 2019 te Den Helder , althans in Nederland, een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof heeft geoordeeld op basis van een in hoger beroep gewijzigde tenlastelegging en tot een enigszins andere bewezenverklaring komt.

Vrijspraak

Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend zijn bewezen de in zaak A onder 1 ten laste gelegde bestanddelen ‘medeplegen’ en ‘voorbedachte raad’. De verdachte zal hiervan dan ook partieel worden vrijgesproken.
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof eveneens van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte in zaak A onder 2 primair en in zaak B onder 1 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1, 2 subsidiair en 3 en in zaak B onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 21 maart 2020 te Den Helder ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meerdere malen met een vuurwapen
heeftgeschoten op die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. subsidiair
hij op 15 maart 2020 te Den Helder [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door met gestrekte arm gedurende enige tijd een vuurwapen op deze personen te richten en gericht te houden terwijl hij op hen afliep en meerdere malen met een vuurwapen te schieten in de richting
vanvoornoemde personen;
3.
hij in de periode van 15 maart 2020 tot en met 21 maart 2020 te Den Helder een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een semi automatisch pistool (inclusief patroonhouder), van het merk Cz Vz 27 (voorzien van wapennummer [nummer] ), kaliber 7,65mm x 17 zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
Zaak B:
1. subsidiair
hij op 11 september 2019 te Den Helder , een ID-kaart en meerdere bankpassen voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
2.
hij op 11 september 2019 te Den Helder , een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen (type: lady killer, kleur: zwart, merk: Ekol, type: Volga, kaliber: 9 mm P.A.K.), zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 11 september 2019 te Den Helder , een wapen van categorie II, onder 6 van de Wet wapens en munitie, te weten pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen voorhanden heeft gehad.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 15-075588-20 onder 1, 2 subsidiair en 3 en in de zaak met parketnummer 15-025514-20 onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Ten aanzien van zaak A, feit 1 primair
Nu de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 juli 2021.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 22 maart 2020 inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] (nummer PL1100-2020055587-1, pagina 73 e.v. onderzoek Hollfeld).
Een medische verklaring d.d. 28 april 2020 (pagina 114 e.v. onderzoek Hollfeld).
Ten aanzien van zaak A, feit 2 subsidiair
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 juli 2021. Deze verklaring houdt - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende in:
Ik liep op 15 maart 2020 in de [adres 2] . Ik kwam [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 2] ) en [slachtoffer 3] (de
rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) tegen. Ik heb toen mijn vuurwapen getrokken. Ik heb één keer links en één keer rechts van [slachtoffer 2] geschoten.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 maart 2020 (nummer PL1100-2020051370-10, pagina 635 e.v. onderzoek Hollfeld). Dit proces-verbaal houdt-
zakelijk weergegeven-
onder meer in als relaas van bevindingen van de verbalisant:
Ik was bij Parkeerbeheer [plaats 1] aan de [adres 2] . Ik was
daar om camerabeelden te bekijken waar mogelijk de schietpartij van 15 maart 2020 op zou staan.
3.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juni 2020 (nummer 20200609 2179 1120, pagina 644 e.v. onderzoek Hollfeld). Dit proces-verbaal houdt- zakelijk weergegeven-
onder meer in als relaas van bevindingen van de verbalisant:
Ik kreeg opdracht om nogmaals de camerabeelden uit te kijken welke zijn aangeleverd door parkeerbeheer [plaats 1] gevestigd aan de [adres 2] .
Twee mannen lopen de [adres 2] in. Met mijn kennis van het onderzoek weet ik dat het gaat om [verdachte 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1997 te [geboorteplaats] en [geboortedatum 2] . Aan de overkant van de [adres 2] lopen op dat moment [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
[verdachte 1] heeft in zijn rechter hand een voorwerp welke hij met gestrekte arm in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wijst. Met mijn kennis van het onderzoek weet ik dat [verdachte 1] op dat moment een vuurwapen in zijn rechterhand heeft.
[medeverdachte] en [verdachte 1] lopen nog steeds in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] waarbij [verdachte 1] nog steeds zijn rechter arm in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] wijst, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] staan nu min of meer stil op het trottoir en hun lichamen staan gedraaid in de richting van [medeverdachte] en [verdachte 1] . [verdachte 1] richt nog steeds met zijn vuurwapen op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] c.q. in de richting van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
4.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2020 (nummer 20200616.0900.5062, pagina 284 e.v. onderzoek Hollfeld). Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in als relaas van bevindingen van de verbalisant:
Ik deed onderzoek naar de mobiele telefoon, een iPhone 6, van [verdachte 1] .
Op de iPhone 6 van [verdachte 1] zag ik verschillende chatgesprekken, gevoerd via de applicatie WhatsApp.
Tussen de chats zag ik een gesprek tussen [verdachte 1] en ‘ [naam 1] ’.
Het chatgesprek wordt gevoerd van 15 maart 2020 tot en met 22 maart 2020. Kort samengevat gaat het gesprek over het volgende:
[verdachte 1] stuurt een screenshot van een nieuwsbericht naar [naam 1] . Het bericht gaat over een schietincident in de [adres 2] op 15 maart 2020. [verdachte 1] noemt de namen ‘ [slachtoffer 2] ’ en ‘ [slachtoffer 2] ’ en dat hij er ‘drie op ze gelost had’.
Ten aanzien van zaak A, feit 3
Nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 juli 2021.
Een proces-verbaal van herkenning/onderzoek wapen d.d. 27 maart 2020 (nummer PL1100-2020055848-38, pagina 603 e.v. onderzoek Hollfeld).
Ten aanzien van zaak B, feit 1 subsidiair
1.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 september 2019 (nummer PL1100-2019176123-4, pagina 17 e.v. onderzoek Filderstad). Dit proces-verbaal houdt-
zakelijk weergegeven-
onder meer in als relaas van bevindingen van de verbalisant:
Bij de doorzoeking op 11 september 2019 aan de [adres 3] te [plaats 1] troffen wij bankpasjes aan die van diefstal afkomstig waren. De gestolen bankpasjes op naam van [naam 2] en [naam 3] trof ik in een ladekastje aan die in de slaapkamer naast het bed van de verdachte stond.
Verdachte: [verdachte 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1997 te [plaats 1]
2.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 september 2019 (nummer PL1100-2019176123-8, pagina 25 e.v. onderzoek Filderstad). Dit proces-verbaal houdt-
zakelijk weergegeven-
onder meer in als relaas van bevindingen van de verbalisant:
Op 11 september 2019 bevond ik mij in de woning [adres 3] te [plaats 1] . Aldaar zag ik een ING bankpas liggen op naam van [naam 4] en een identiteitskaart op naam van [naam 2] .
3.
Een proces-verbaal van verhoor (los) d.d. 31 januari 2020. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven-
onder meer in als de op 31 januari 2020 door de verdachte ten overstaan van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, afgelegde verklaring:
U houdt mij voor dat er spullen in mijn woning zijn aangetroffen die afkomstig zijn van een inbraak. Ik heb die spullen bewaard voor [naam 5] . Hij had mij gevraagd dat te doen. Hij heeft mij niet verteld hoe hij er aan kwam, maar ik begreep ook wel dat een ID-kaart van iemand anders niet van hem was.
Ten aanzien van zaak B, feit 2
Nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 juli 2021.
Een proces-verbaal van onderzoek wapen d.d. 28 februari 2020 (nummer PL1100-2019176123-59, pagina 56 e.v. onderzoek Filderstad).
Ten aanzien van zaak B, feit 3
Nu de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
De verklaring van de verdachte afgelegd, ter terechtzitting in eerste aanleg van 15 juli 2021.
Een proces-verbaal van onderzoek wapen d.d. 10 oktober 2019 (nummer 20191010 1345 02047, pagina 72 e.v. onderzoek Filderstad).
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde een beroep op noodweer toekomt.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen.
Het hof verwerpt evenals de rechtbank het beroep op noodweer en overweegt in dit kader - in zeer grote lijnen gelijk aan de rechtbank - als volgt.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder, onder omstandigheden, mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Hierin ligt besloten dat moet zijn voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De te hanteren maatstaf luidt dat één en ander aannemelijk moet zijn geworden.
Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft - zakelijk weergegeven - ter zitting in eerste aanleg verklaard dat hij een afspraak had om cocaïne te kopen en dat hij die deal wilde sluiten in een schuur achter de [adres 4] omdat hij die plek goed kende. Die schuur lag aan een steeg. Vlakbij heeft hij kennisgemaakt met de koper (hierna: [slachtoffer 1] ) en een vriend. De verdachte heeft verklaard dat hij de steeg inliep voor de anderen uit op weg naar de schuur en dat hij achter zich het geluid hoorde van een vuurwapen dat werd doorgeladen en dat hij ineens geen twee maar vier mensen in de steeg zag. Toen hij zich omdraaide keek hij recht in de loop van een vuurwapen. De verdachte hoorde, toen hij zich had omgedraaid, dat [slachtoffer 1] zijn wapen nogmaals doorlaadde. Hij zag toen dat er een patroon uit de zijkant van het wapen van [slachtoffer 1] vloog. De verdachte heeft verder verklaard dat hij zijn wapen, waarin volgens zijn zeggen 7.65 mm patronen zaten, heeft gepakt en dat hij daarmee in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten. Desgevraagd door de politie heeft hij verklaard dat als FO heeft vastgesteld dat er vier van de in de aangetroffen hulzen bij zijn wapen horen, hij dan wel vier keer heeft geschoten. Ter terechtzitting in hoger beroep is de verdachte gebleven bij hetgeen hij in eerste aanleg heeft verklaard.
Verklaringen van het slachtoffer
[slachtoffer 1] heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij vanuit Amsterdam samen met [naam 6] naar Den Helder is gegaan, naar een door de verdachte opgegeven adres. Daar aangekomen is hij met [naam 6] op aangeven van de verdachte naar een steeg gegaan. De verdachte was eerst alleen en toen kwamen er ineens nog twee mensen uit tuinen lopen. Hij heeft verklaard dat die mannen alle drie hebben geschoten; eerst schoot iemand op de grond. Ook heeft iemand zijn bril gepakt. Verder heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij in zijn buik werd geschoten door [verdachte 1] , de man met de baard en dat hij aan zijn jas werd vastgehouden. Ook door [verdachte 1] . Hij heeft ook verklaard dat hij weg wilde maar "ze wilden alles hebben wat ik had" en dat [verdachte 1] hem twee keer heeft geschoten en dat hij geraakt is in zijn buik en aan zijn voet. [slachtoffer 1] heeft
verklaard dat hij ongewapend was en dat [naam 6] , die eveneens ongewapend was, niet in de steeg was.
Beoordeling
Het hof stelt vast dat de verklaringen van de verdachte en van het slachtoffer over wat heeft plaatsgevonden in de steeg op cruciale punten lijnrecht tegenover elkaar staan. De zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen geven geen duidelijkheid over wat er in de steeg is voorgevallen en wat de aanleiding voor het schieten in de steeg was en evenmin over de aanwezigheid van (de hoeveelheid) personen op en bij de plaats delict en wie bij wie hoorde.
Het hof stelt ook vast dat uit de resultaten van vergelijkend munitieonderzoek naar de aangetroffen hulzen aanwijzingen naar voren komen dat in de steeg met twee verschillende vuurwapens is geschoten. Het vergelijkend onderzoek levert voorts sterke aanwijzingen op dat een van die vuurwapens een Ceska Zbrojovka model 27 is geweest, het wapen van de verdachte. Dit komt ook overeen met de verklaring van de verdachte dat hij meerdere keren heeft geschoten met dit wapen. Dat er mogelijk door meer personen zou zijn geschoten, past zowel in het verhaal van de verdachte als in dat van het slachtoffer. De resultaten van het forensisch onderzoek naar de munitie geven eveneens geen uitsluitsel of er een andere schutter is geweest en zo ja of deze uit het kamp van de verdachte of uit dat van het slachtoffer kwam, en levert daarmee ook geen bevestiging op voor het scenario van de verdachte.
De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer 1] een 9 mm pistool moet hebben gehad. Bij het (nogmaals) doorladen zou de verdachte hebben gezien dat er een patroon uit vloog. Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de steeg een 9 mm patroon is aangetroffen. De rechtbank stelt vast dat een patroon van dit kaliber niet kan worden verschoten met een van de hiervoor genoemde twee (kleiner kaliber) vuurwapens. Het hof overweegt dat de enkele omstandigheid dat er een 9 mm patroon in genoemde steeg is gevonden, niet zonder meer tot de conclusie kan leiden dat een vuurwapen van dit kaliber in de steeg aanwezig is geweest ten tijde van het treffen tussen de verdachte en [slachtoffer 1] . Evenmin kan worden geconcludeerd dat een dergelijk wapen daadwerkelijk is gebruikt tijdens het incident. Op basis van de beschikbare stukken in het dossier is namelijk niet duidelijk geworden wie dit patroon in de steeg heeft achtergelaten en wanneer. Het enkele aantreffen van dit patroon kan naar het oordeel van het hof dan ook niet de conclusie dragen dat [slachtoffer 1] beschikte over een 9 mm pistool en dat doorgeladen heeft. Het aangetroffen 9 mm patroon leidt dus ook niet tot bevestiging van het door de verdachte geschetste scenario.
In de steeg zijn verder de kapotte bril en de pet van [slachtoffer 1] op de grond aangetroffen. Naar het oordeel van het hof kan dit passen bij de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij is beetgepakt, zijn bril is afgepakt en men alles van hem af wilde pakken. Hoewel [slachtoffer 1] niet direct openheid van zaken heeft gegeven over de achtergrond van de ontmoeting, heeft hij steeds verklaard dat de verdachte niet alleen was en dat hijzelf wel alleen en ongewapend in de steeg was. Het aantreffen van de kapotte bril en pet van [slachtoffer 1] ondersteunt derhalve veeleer het scenario waarin de aanranding vanuit de zijde van de verdachte is gekomen, dan het scenario waarin [slachtoffer 1] de agressor is.
Gelet op het gebrek aan bevestiging van het door de verdachte geschetste scenario afgezet tegen de op cruciale punten consistente verklaring van [slachtoffer 1] in combinatie met het aantreffen van de kapotte bril en pet van [slachtoffer 1] in de steeg, acht het hof de feiten en omstandigheden die aan het noodweerverweer ten grondslag zijn gelegd niet aannemelijk geworden. Het hof betrekt hierbij dat [slachtoffer 1] kort na de gebeurtenis en terwijl hij in het ziekenhuis lag, aangifte heeft gedaan en daarin een verklaring heeft afgelegd over het schietincident waarbij hij ernstig gewond is geraakt, zonder dat hij kennis had van de op dat moment bekende onderzoeksbevindingen. Deze verklaring heeft [slachtoffer 1] een maand later op cruciale onderdelen herhaald. De verdachte is daarentegen weggegaan van de plaats delict, is ondergedoken voor de politie en heeft pas verklaringen afgelegd toen hij al kennis had kunnen nemen van een (groot) gedeelte van het dossier.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de verdachte de hem in zaak A onder 1 verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer wordt daarom verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan de bewezen verklaarde feiten zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
Het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het in zaak A onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
en
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Het in zaak A onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het in zaak B onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
opzetheling.
Het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het in zaak B onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.

Strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat, mocht het beroep op noodweer niet worden gehonoreerd, de verdachte ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde een beroep op noodweerexces toekomt.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat bij de verdachte sprake was van een door een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof met de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom faalt.
Ook dit verweer wordt dus verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1, 2 subsidiair en 3, en in zaak B onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege (hierna: TBS met verpleging).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1, 2 subsidiair en 3, en in zaak B onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden en TBS met verpleging.
De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek geformuleerd inhoudende dat de zaak ten aanzien van de sanctieoplegging wordt aangehouden, indien het hof van oordeel is dat sprake was van noodweer, dan wel noodweerexces. In dat geval dienen de Pro Justitia-rapporteurs nader te rapporteren met inachtneming van dat oordeel over de strafbaarheid van de in zaak A onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag. Als het hof het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, verwerpt, heeft de raadsman verzocht de verdachte TBS met voorwaarden op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Met de rechtbank overweegt het hof over de ernst van de feiten als volgt.
Bij een uit de hand gelopen drugsdeal tussen de verdachte en het slachtoffer heeft de verdachte in een steeg in een woonwijk meerdere malen op en in de richting van het slachtoffer geschoten. Hierbij heeft het slachtoffer onder meer een schotwond opgelopen in zijn buik. Dit kan levensbedreigend letsel veroorzaken. Dat het niet erger met het slachtoffer is afgelopen, is niet aan het handelen van de verdachte te danken. Ook is het niet aan de verdachte te danken dat er geen anderen - zoals buurtbewoners of voorbijgangers – gewond zijn geraakt.
Zes dagen voor dit schietincident, waarbij een slachtoffer ernstig gewond is geraakt, heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan een schietincident op de openbare weg. Hij heeft in een winkelstraat, op klaarlichte dag, geschoten in de richting van twee personen. Ook ten aanzien van dit schietincident is het niet aan de verdachte te danken geweest dat er niemand gewond is geraakt.
Het hof rekent de verdachte de bewezenverklaarde poging tot doodslag en bedreigingen door meermalen te schieten met een vuurwapen zwaar aan. Het behoeft geen toelichting dat de verdachte een groot gevaar heeft veroorzaakt voor de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Daarnaast geldt dat dergelijke incidenten - zeker wanneer die overdag buiten op straat plaatsvinden, zoals in de [adres 2] - voor veel onrust zorgen in de maatschappij. De kennelijke lichtzinnigheid waarmee de verdachte is overgegaan tot het gebruik van vuurwapens, ook op klaarlichte dag op de openbare weg, en het gebrek aan inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen, baren het hof ernstige zorgen.
Verder heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een semiautomatisch pistool, een vuurwapen en pepperspray. Het eerstgenoemde wapen heeft hij bij de twee schietpartijen gebruikt.
Het ongeoorloofd gebruik van vuurwapens zorgt jaarlijks voor vele slachtoffers, hetgeen ook in dit geval is gebleken. Met name gelet op het gevaarlijke karakter van feiten als deze, dient wapenbezit ontmoedigd te worden door het opleggen van een forse straf.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 december 2023 is hij eerder voor een geweldsdelict onherroepelijk veroordeeld.
Het hof heeft, in aanvulling op de reclasseringsadviezen en de Pro Justitia-rapportages die zich reeds in eerste aanleg in het dossier bevonden, acht geslagen op de Pro Justitia-rapportages van psychiater [naam 7] van 22 december 2022 en GZ-psycholoog [naam 8] van 23 december 2022. Deze deskundigen hebben – samengevat en voor zover hier van belang – het volgende gerapporteerd en geadviseerd.
Volgens de psychiater is bij de verdachte sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een ongespecificeerde trauma of stressor gerelateerde stoornis en een lichte stoornis in het cannabisgebruik. Deze stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en beïnvloedden de gedragingen van de verdachte. De psychiater adviseert het wapenbezit in 2020 (het hof begrijpt: zaak A feit 3) de verdachte in (licht) verminderde mate toe te rekenen. Dit geldt ook voor het schietincident op 21 maart 2020 mits het scenario zoals betrokkene dat heeft verteld bewezen wordt geacht (het hof begrijpt: de noodweersituatie). Mocht echter het scenario zoals aangever dat heeft beschreven bewezen worden geacht, dan is het advies het ten laste gelegde volledig toe te rekenen, daar het element van berekening dan vooropstond in het handelen van betrokkene en niet de bijkomende componenten van impulsiviteit (vanuit de antisociale persoonlijkheidsstoornis) en angst (vanuit de mogelijke traumagerelateerde problematiek). Ten aanzien van het schietincident op 15 maart 2020 (het hof begrijpt: zaak A feit 2 primair en subsidiair) wordt geadviseerd dit in verminderde mate toe te rekenen. Voorts wordt geadviseerd de inbraak, dan wel heling (het hof begrijpt: zaak B feit 1 primair en subsidiair) volledig toe te rekenen. Of er een doorwerking was van de stoornissen in het wapenbezit in september 2019 (het hof begrijpt: zaak B feiten 2 en 3) kan niet goed worden beantwoord. De psychiater schat het recidiverisico in als hoog. Er zijn slechts weinig beschermende factoren. Daarentegen zijn er veel risicofactoren, zowel gelegen in de geschiedenis van de verdachte als in het heden. De psychiater stelt dat de beschermende factoren onvoldoende zijn om de risicofactoren te neutraliseren. Er zijn geen argumenten om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Het hoge recidiverisico maakt dat het advies is een klinische behandeling te laten plaatsvinden. Binnen een gestructureerde setting heeft de verdachte minder stressfactoren die maken dat hij zich tot antisociaal gedrag wendt. De mate van antisociale cognities is hoog, de verdachte is zeer externaliserend en bagatelliserend. Dit geeft aan dat de antisociale persoonlijkheidsstoornis ernstig is en dat maakt een langere behandelduur aangewezen. De psychiater adviseert gelet op het voorgaande TBS met verpleging op te leggen. TBS met voorwaarden is overwogen, waarbij de voorwaarde dan met name is zich laten behandelen in een klinisch forensische setting. Een voorwaardelijk kader heeft echter als risico dat de verdachte zich niet aan voorwaarden zal houden en dat de behandeling vertraging zal oplopen. De verdachte komt onbetrouwbaar over in zijn uitlatingen en een antisociale levensstijl is duidelijk aanwezig de afgelopen jaren. De verdachte toont ook zeer weinig motivatie voor een behandeling, waardoor het stellen van voorwaarden waarschijnlijk onhaalbaar is, aldus de psychiater.
De psycholoog stelt dat bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde psychotrauma of stressor-gerelateerde stoornis, een stoornis in cannabisgebruik en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen waren ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig en beïnvloedden de gedragingen van de verdachte. Ten aanzien van het schieten in de steeg (het hof begrijpt: zaak A feit 1) adviseert de psycholoog het feit de verdachte verminderd toe te rekenen, in het scenario dat de verdachte de aangever probeerde te bestelen. In het scenario dat juist de aangever de verdachte probeerde te bestelen, kan het feit de verdachte in (enigszins) verminderde mate worden toegerekend. Ten aanzien van het schieten op straat (het hof begrijpt: zaak A feit 2 primair en subsidiair) adviseert de psycholoog het feit in (enigszins) verminderde mate toe te rekenen. De psycholoog ziet voor het vuurwapenbezit en de opzetheling (het hof begrijpt: zaak A feit 3 en zaak B feiten 1 subsidiair en 2) geen gedragskundige factoren die een advies tot vermindering van toerekening onderbouwen. Ten aanzien van de diefstal door middel van braak en het bezit van pepperspray (het hof begrijpt: zaak B feiten 1 primair en 3) onthoudt de psycholoog zich van advies met betrekking tot de mate van toerekening. Het risico op recidive van gewelddadig gedrag wordt door de psycholoog op zowel de korte als de middellange termijn als hoog ingeschat als de verdachte geen behandeling krijgt. De verdachte heeft enkele beschermende functies. Het beperkte probleembesef en de neiging van de verdachte om zijn problematiek te minimaliseren geven de psycholoog echter weinig hoop op verandering van gedrag. Volgens de psycholoog zijn er onvoldoende redenen om toepassing van het minderjarigenstrafrecht te adviseren. Er zal een langdurige behandeling dienen plaats te vinden (gedacht moet worden aan meerdere jaren), die in eerste instantie klinisch moet plaatsvinden binnen een sterk gestructureerde setting zoals een forensisch psychiatrisch centrum. Deze behandeling kan volgens de psycholoog niet plaatsvinden in het kader van bijzondere voorwaarden omdat een dergelijk kader onvoldoende waarborgen biedt dat de verdachte de behandeling aangaat en afrondt. Er is nauwelijks sprake van behandelmotivatie bij de verdachte. Daarom is een stringenter kader noodzakelijk om de kans op recidive voldoende te verminderen. De psycholoog is van mening dat alleen een klinische behandeling in het kader van TBS met verpleging of met voorwaarden voldoende waarborg geeft. Nu de verdachte, behoudens agressie-regulatietraining, tot op heden geen behandelgeschiedenis in een justitieel kader heeft, kan TBS met voorwaarden worden overwogen. Daar staat tegenover dat de verwachting is dat de verdachte grote moeite zal hebben om zich te houden aan voorwaarden. De verdachte heeft een beperkt probleembesef en is geneigd de oorzaak van zijn problemen en justitiële contacten voornamelijk buiten zichzelf te leggen. Hierdoor zal een behandeling vermoedelijk met grote moeite tot stand komen en in een later stadium kunnen stagneren. Er is bij de verdachte geen sprake van enige interne behandelmotivatie. Daarom komt de psycholoog, alles afwegend, tot het advies van TBS met verpleging.
Het hof verenigt zich met de conclusies van de deskundigen en legt deze ten grondslag aan zijn beslissing. Het hof past het sanctiestrafrecht voor meerderjarigen toe. Het hof beschouwt de verdachte ten aanzien van de in zaak A onder 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde feiten (enigszins) verminderd toerekeningsvatbaar.
Straf
Het hof acht alles afwegende in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend en geboden. Echter, het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is overschreden. De redelijke termijn is in eerste aanleg overschreden met ongeveer 2 maanden. In hoger beroep is de redelijke termijn overschreden met ongeveer 13 maanden.
Het hof zal daarom de op te leggen gevangenisstraf matigen en een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 45 maanden, met aftrek van voorarrest.
Maatregel
Het hof is van oordeel dat daarnaast de maatregel van TBS met verpleging dient te worden opgelegd. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens. De verdachte wordt onder meer veroordeeld voor poging tot doodslag. Doodslag is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De algemene veiligheid van personen eist ook het opleggen van deze maatregel.
Met de Pro Justitia-rapporteurs is het hof van oordeel dat het recidiverisico hoog is en dat dit slechts ingeperkt kan worden door een langdurige, klinische behandeling in het kader van TBS met verpleging. Het hof constateert dat de verdachte nooit eerder een intensieve forensische behandeling heeft gehad. Het hof acht TBS met voorwaarden, zoals door de raadsman verzocht, niet afdoende om het recidiverisico in te perken. Bij TBS met voorwaarden is immers het risico aanzienlijk dat de verdachte zich zal onttrekken aan deze voorwaarden en dat de behandeling daardoor vertraging oploopt of stagneert. Het hof acht TBS met verpleging dan ook noodzakelijk.
Nu de maatregel wordt opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt door de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten poging doodslag, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Voorwaardelijk verzoek
Nu het hof het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, verwerpt, komt het hof niet toe aan de beoordeling van het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om de zaak te heropenen voor nader onderzoek naar de persoon van de verdachte.

Beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de in beslag genomen iPhone 6 wordt verbeurd verklaard en dat voor het overige op het beslag wordt beslist zoals de rechtbank heeft gedaan.
De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
Het hof overweegt als volgt.
De hiernavolgende goederen zijn onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven:
Zaak A:
STK Vuurwapen (1130274) (Omschrijving: Cz)
1 STK GSM (1137361) (Omschrijving: Wit, merk: iPhone (6))
1 STK Patroon (Omschrijving: Goednummer: 1130848, 9mm)
1 STK Huls (Omschrijving: Goednummer: 1152381)
Zaak B:
STK Pistool (Omschrijving: Goednummer: 1059967, zwart, merk: Lady Killer)
3 STK Munitie (Omschrijving: Goednummer: 1059933)
1 STK Munitie (Omschrijving: Goednummer: 1059934)
9 STK Munitie (Omschrijving: Goednummer: 1059920)
1 BUS Pepperspray (Omschrijving: Goednummer: 1059937, zwart)
1 STK Pistool (Omschrijving: Goednummer: 1059935, zwart)
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd ondubbelzinnig
afstand gedaanvan alle hiervoor genoemde goederen, zodat het hof daarover geen beslissing meer hoeft te nemen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45, 55, 57, 285, 287 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-075588-20 (zaak A) onder 2 primair en in de zaak met parketnummer 15-025514-20 (zaak B) onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 15-075588-20 (zaak A) onder 1, 2 subsidiair en 3 en in de zaak met parketnummer 15-025514-20 (zaak B) onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 15-075588-20 (zaak A) onder 1, 2 subsidiair en 3 en in de zaak met parketnummer 15-025514-20 (zaak B) onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
45 (vijfenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Plaisier, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. E.C.M. Bouman, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 december 2023.
mr. E.C.M. Bouman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
.