ECLI:NL:GHAMS:2023:3523

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
200.311.338/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens te late indiening in hoger beroep

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam op 11 december 2023 uitspraak gedaan over twee wrakingsverzoeken die zijn ingediend door Monticello Limited, vertegenwoordigd door mr. M. Raaijmakers. De wrakingsverzoeken zijn ingediend in het kader van een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat de verzoeken te laat zijn ingediend, waardoor verzoekster niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoeken tot wraking. De verzoekster had de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven voor het wrakingsverzoek al eerder kunnen aanvoeren, maar heeft dit pas op 20 oktober 2023 gedaan, terwijl de feiten al bekend waren sinds het tussenarrest op 14 februari 2023. De wrakingskamer heeft benadrukt dat het tijdsverloop van meer dan acht maanden tussen het wijzen van het tussenarrest en het indienen van het wrakingsverzoek niet is gerechtvaardigd. De verzoekster heeft geen toereikende verklaring gegeven voor deze vertraging. De wrakingskamer heeft ook het aanvullende wrakingsverzoek, dat op 28 november 2023 is ingediend, afgewezen om dezelfde redenen. De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken, waarbij de rechters de verzoekster niet ontvankelijk hebben verklaard in haar verzoeken tot wraking.

Uitspraak

Gerechtshof Amsterdam

zaaknummer : 200.311.338/02
zaaknummer hoofdzaak : 200.311.338/01
Beslissing van de wrakingskamer van 11 december 2023
op het wrakingsverzoek ingediend door
MONTICELLO LIMITED,
gevestigd te Douglas (Isle of Man),
bijgestaan door mr. M. Raaijmakers, advocaat te Hoofddorp,
hierna: verzoekster.

1.De procedure

1.1
De hoofdzaak betreft het hoger beroep van verzoekster tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 december 2021 (zaak-/rolnummer C/15/303206 HA ZA 20-329) voor zover gewezen tussen de ontvanger van de belastingdienst/midden-en kleinbedrijf als eiseres en verzoekster als gedaagde.
1.2
Op 14 februari 2023 heeft de burgerlijke kamer van dit hof in de hoofdzaak een tussenarrest gewezen. In dit tussenarrest is bepaald dat verzoekster een akte mocht nemen om zich uit te laten over bepaalde stellingen van de wederpartij en dat de wederpartij bij antwoordakte mocht reageren.
1.3
Op 11 april 2023 heeft mr. C.P.R.M. Dekker, advocaat te Den Haag, namens verzoekster een akte ingediend. De wederpartij heeft een antwoordakte ingediend op 20 juni 2023.
1.4
Op 4 juli 2023 heeft mr. Dekker namens verzoekster verzocht om een mondelinge behandeling te plannen. De mondelinge behandeling is gepland op 18 december 2023.
1.5
Op 26 september 2023 heeft mr. Raaijmakers zich voor verzoekster gesteld, in plaats van mr. Dekker.
1.6
Mr. Raaijmakers heeft namens verzoekster bij op 20 oktober 2023 ingekomen schriftelijk stuk de wraking verzocht van de raadsheren die (in het incident) de hoofdzaak behandelen, te weten mrs. L. Alwin, W.A.H. Melissen en mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten (hierna gezamenlijk te noemen: de raadsheren).
1.7
De raadsheren hebben op 23 oktober 2023 schriftelijk gereageerd op het verzoek tot wraking.
1.8
Verzoekster heeft bij op 28 november 2023 ingekomen schriftelijk stuk een aanvullend wrakingsverzoek ingediend ten aanzien van mr. L. Alwin, alsmede gereageerd op het verweer van de raadsheren.
1.9
Het wrakingsverzoek is op 1 december 2023 door de wrakingskamer behandeld. Op de zitting waren aanwezig:
- [naam], namens verzoekster,
- bijgestaan door mr. Raaijmakers.
De raadsheren hebben laten weten niet te zullen verschijnen.
1.1
Aangezien op dat moment door omstandigheden nog geen reactie van mr. Alwin was ontvangen op het aanvullend wrakingsverzoek, is aan verzoekster toegezegd dat zij op een eventueel nog te ontvangen reactie van mr. Alwin, nog schriftelijk zou mogen reageren.
1.11
Mr. Alwin heeft op 1 december 2023 schriftelijk gereageerd op het aanvullend wrakingsverzoek.
1.12
Verzoekster heeft op 7 december 2023 gereageerd op de reactie van mr. Alwin.

2.Het wrakingsverzoek en de standpunten daarover

2.1
De gronden van het wrakingsverzoek blijken uit het schriftelijke verzoek van verzoekster en het aanvullende schriftelijke verzoek tevens reactie op het verweer van de raadsheren. De advocaat van verzoekster en [naam] (hierna: [naam]) hebben het verzoek op de zitting van de wrakingskamer toegelicht. Kort samengevat vindt verzoekster dat de partijdige en afhankelijke opstelling van de raadsheren in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Deze partijdige en afhankelijke opstelling blijkt uit het feit dat in het tussenarrest een bewijsopdracht is gegeven aan verzoekster met betrekking tot de vraag of mr. Dekker bevoegd was namens verzoekster hoger beroep in te stellen, aldus verzoekster. Als een advocaat stelt dat hij een bepaalde partij in rechte vertegenwoordigt, wordt hij immers op zijn woord geloofd, aldus nog steeds verzoekster. Verzoekster meent dat de bewijsopdracht in het tussenarrest duidt op partijdigheid en afhankelijkheid omdat overduidelijk is dat er bevoegd hoger beroep is ingesteld. Verzoekster vindt het voorts opvallend dat de zaken van [naam] en verzoekster eerst gezamenlijk zouden worden behandeld, en nu ineens niet meer. Verzoekster verdenkt de rechtspraak ervan samen te werken met de Staat alsook andere rechters om te bezien hoe de waarheid niet hoeft te worden besproken.
2.2
De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie meegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking berusten. Kort samengevat vinden de raadsheren dat het wrakingsverzoek (veel) te laat is ingesteld, waardoor verzoekster niet in het verzoek kan worden ontvangen. Er is geruime tijd verstreken sinds het tussenarrest terwijl bovendien na het tussenarrest een aktewisseling heeft plaatsgehad. Indien de wrakingskamer hierover anders oordeelt, moet het verzoek volgens de raadsheren worden afgewezen omdat de inhoud van een processuele of inhoudelijke beslissing geen grond kan opleveren voor wraking. In het tussenarrest is volgens de raadsheren in de kern alleen maar beslist dat verzoekster mocht reageren op bepaalde stellingen van de wederpartij. Met betrekking tot het loskoppelen van de beide beroepen tegen hetzelfde vonnis geldt dat de behandeling in de zaak met nummer 200.311.335/01 stilligt totdat is beslist op het incident in onderhavige zaak, zoals ook aan partijen is bericht.
2.3
Verzoekster heeft in het aanvullende wrakingsverzoek samengevat betoogd dat mr. Alwin in de hoofdzaak grotendeels moet oordelen over een punt waarover zij al eerder een oordeel heeft gevormd, namelijk over de vraag of bij de aanbesteding van een opdracht tot het updaten van de administratie te goeder trouw is gehandeld. Verzoekster verwijst in dit kader naar rechtsoverweging 4.3.12 van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 augustus 2023 dat mr. Alwin mede heeft gewezen (zaaknummer / rolnummer: C/09/540085 / HA ZA 17-1003) (hierna: het vonnis van de rechtbank Den Haag). In deze rechtsoverweging heeft mr. Alwin een oordeel gegeven terwijl zij uit een akte zoals genomen op 16 maart 2022 in die zaak had moeten afleiden dat [naam] met vals bewijs is veroordeeld. Het zou verzoekster gezien het voorgaande niets verbazen als de bewijsopdracht in het incident voortkwam uit de positie van mr. Alwin die in strijd is met artikel 6 van het EVRM. Mr. Alwin zal haar gevormde oordeel tot uiting willen brengen in het onderhavige incident en de bodemzaak, aldus steeds verzoekster
2.4
Ten aanzien van de late indiening van het wrakingsverzoek heeft verzoekster in reactie op het verweer van de raadsheren samengevat het volgende naar voren gebracht. Een wrakingsverzoek moet een oplossing zijn voor een ontstane situatie. Het afwijzen van het verzoek is geen oplossing voor de situatie, die in strijd is met artikel 6 EVRM. Verzoekster stelt verder dat mr. Dekker het wrakingsverzoek niet heeft willen indienen om de goede relatie met het hof te behouden. Ten slotte staat een sanctie op een ‘niet tijdig’ ingediend wrakingsverzoek niet in de wet. Een laat ingediend wrakingsverzoek is dus niet te allen tijde te laat, aldus verzoekster.
2.5
Mr. Alwin heeft in een schriftelijke reactie medegedeeld dat zij niet in het aanvullende wrakingsverzoek berust. Kort samengevat vindt mr. Alwin dat het wrakingsverzoek te laat is ingesteld, waardoor verzoekster niet in het verzoek kan worden ontvangen. Mr. Alwin acht het niet aannemelijk dat verzoekster pas kort voor 28 november 2023 op de hoogte is geraakt van dit vonnis. Indien de wrakingskamer hierover anders oordeelt, moet het verzoek volgens mr. Alwin worden afgewezen gezien het volgende. Los van de vraag of het inderdaad om hetzelfde punt gaat en of een eerdere beslissing in een andere zaak tussen andere partijen over eenzelfde punt zonder meer tot toewijzing van een wrakingsverzoek moet leiden, stoelt het aanvullend wrakingsverzoek volgens mr. Alwin ten onrechte op de gedachte dat zij de hoofdzaak zal behandelen. Mr. Alwin behandelt de zaak in het door de wederpartij opgeworpen incident. Indien het hoger beroep ontvankelijk wordt geacht, zal verder worden geprocedeerd in de hoofdzaak met een memoriewisseling met inhoudelijke standpunten over het bestreden vonnis, door nog toe te wijzen raadsheren.
2.6
In haar reactie heeft verzoekster haar standpunt ten aanzien van de tijdigheid herhaald. Daaraan heeft zij toegevoegd dat – kort samengevat – mr. Raaijmakers niet in staat was de omvangrijke zaak van Loterijverlies.nl B.V. eerder te bestuderen. Voorts meent zij dat die zaak en de onderhavige hoofdzaak ‘the same case’ betreffen, zodat de behandeling van de hoofdzaak strijdig is met artikel 6 EVRM. Dat in die zaak een incident is opgeworpen waarover moet worden beslist, doet daaraan niet af.

3.De beoordeling

Juridisch kader
3.1
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) houdt in dat op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Deze bepaling is ook van toepassing op de raadsheren die het hoger beroep behandelen. Volgens artikel 37, lid 1, Rv moet het verzoek worden gedaan zodra die feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Beoordeling in deze zaak
3.2
Het verzoek moet zoals gezegd worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die daarvoor aanleiding geven aan verzoekster bekend zijn geworden. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de procedure te voorkomen. Het wrakingsverzoek is op 20 oktober 2023 ingekomen, terwijl de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden aan haar omstreeks de uitspraakdatum van het tussenarrest op 14 februari 2023 bekend zijn geworden. Verzoekster heeft op 11 april 2023 zelfs nog gebruik gemaakt van de gelegenheid die haar in het tussenarrest was geboden om bij akte te reageren op bepaalde stellingen van de wederpartij. De wederpartij heeft daarop eveneens een akte genomen. De raadsheren hebben vervolgens op verzoek van verzoekster een mondelinge behandeling bepaald.
Voor het tijdsverloop van meer dan acht maanden tussen het wijzen van het tussenarrest en het indienen van het wrakingsverzoek heeft verzoekster geen toereikende verklaring gegeven.
3.3
De stelling van verzoekster dat de zaak hoe dan ook in de toekomst door de Hoge Raad zal worden terugverwezen in verband met een schending van artikel 6 EVRM en dat de beslissing van de wrakingskamer een oplossing dient te bieden voor het ontstane probleem is, wat daar overigens ook van zij, voor de wrakingskamer geen reden om over het zeer ruime tijdsverloop heen te stappen. Verder komt de handelwijze van mr. Dekker voor rekening en risico van verzoekster en ziet de wrakingskamer ook daarin geen aanleiding om de te late indiening van het wrakingsverzoek verschoonbaar te achten. Tot slot is ook voortschrijdend inzicht van verzoekster en/of haar advocaat geen rechtvaardiging voor het zeer ruime tijdsverloop. Het wrakingsverzoek ten aanzien van de raadsheren voldoet daarom niet aan de eis van artikel 37, lid 1, Rv en is dus te laat ingediend.
3.4
Hetzelfde geldt voor het aanvullende wrakingsverzoek ten aanzien van mr. Alwin, dat op 28 november 2023 is ingekomen. Het aanvullende wrakingsverzoek ziet op rechtsoverweging 4.3.12 in het vonnis van de rechtbank Den Haag dat op 30 augustus 2023 is uitgesproken. Deze procedure betreft een schadestaatprocedure van Loterijverlies.nl B.V. tegen Staatsloterij B.V. Uit dit vonnis blijkt dat mr. Raaijmakers in deze procedure als (opvolgend) advocaat van Loterijverlies.nl B.V. is gaan optreden. Mr. Raaijmakers heeft ter zitting van de wrakingskamer verklaard dat het vonnis hem omstreeks 30 augustus 2023 is toegestuurd. Daar komt nog bij dat in het initiële wrakingsverzoek staat dat een van de raadsheren bij [naam] al bekend was uit een zaak tussen Loterijverlies.nl B.V. en de Staatsloterij, en dat het wrakingsverzoek niets van doen heeft met die zaak. Ter zitting heeft mr. Raaijmakers desgevraagd verklaard dat die passage verwijst naar het vonnis van de rechtbank Den Haag. Dit alles betekent dat het aanvullend wrakingsverzoek ten aanzien van mr. Alwin niet is gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag zijn gelegd aan verzoekster bekend zijn geworden.
Noch voor het ontbreken van deze wrakingsgrond in het initiële wrakingsverzoek, noch voor het tijdsverloop van meer dan drie maanden tussen het vonnis en het indienen van het aanvullende wrakingsverzoek, is gebleken van een voldoende rechtvaardiging.
3.5
De slotoverweging is dat beide verzoeken te laat zijn ingediend waardoor verzoekster niet kan worden ontvangen in de verzoeken. De wrakingskamer komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken.

4.De beslissing

De wrakingskamer verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in de verzoeken tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.F. Aalders, H.A. van den Berg en E.M. de Stigter, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Dermout als griffier en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 11 december 2023.