ECLI:NL:GHAMS:2023:3511

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
23-001422-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor deelname aan criminele organisatie met geweldsmisdrijven

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Amsterdam was veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie. De verdachte was betrokken bij een organisatie die zich bezighield met ernstige misdrijven, waaronder moord, gijzeling, afpersing en zware mishandeling. De zaak is voortgekomen uit het onderzoek 26Douglasville, waarin de verdachte en medeverdachten werden verdacht van het plegen van geweldsmisdrijven. Het hof heeft overwogen dat de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen een eerdere vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die tot doel had het plegen van ernstige misdrijven. De verdachte heeft opdrachten uitgevoerd voor de leider van de organisatie en was op de hoogte van de plannen voor geweld. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, waarbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie zwaar hebben meegewogen. De uitspraak benadrukt de onacceptabele aard van de criminele activiteiten en de noodzaak van een stevige straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001422-22
datum uitspraak: 20 december 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-997103-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
thans uit anderen hoofde gedetineerd [detentieadres] ,

1.Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen die beslissing tot vrijspraak. Hoger beroep door een verdachte tegen een vrijspraak is echter niet mogelijk. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen deze vrijspraak.

2.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging

2.1
Ne bis in idem
De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte. Primair omdat sprake zou zijn van de vervolging voor een feit (deelneming aan een criminele organisatie) waarvoor de verdachte al eerder is vervolgd en inmiddels onherroepelijk veroordeeld, namelijk door de rechtbank Rotterdam naar aanleiding van het onderzoek 26Sartell. De vervolging naar aanleiding van het onderzoek 26Douglasville is volgens de verdediging daarom in strijd met het bepaalde in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
De verdediging heeft aan het verweer – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd:
  • i) [verdachte] maakte deel uit van een criminele organisatie die zich bezig hield met de grootschalige invoer van en handel in cocaïne;
  • ii) die organisatie bestond in de kern uit [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [persoon 1] , [medeverdachte 3] en hemzelf;
  • iii) [verdachte] is naar aanleiding van het onderzoek 26Sartell vervolgd voor deelneming aan deze criminele organisatie en onherroepelijk veroordeeld;
  • iv) [persoon 1] heeft heel veel geld dat met de drugshandel is verdiend gestolen;
  • v) [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] hebben geprobeerd dat geld terug te halen wat, mede naar aanleiding van de liquidatie van [medeverdachte 2] (volgens [verdachte] in opdracht van [persoon 1] ), resulteerde in (voorgenomen) geweld;
  • vi) dit is niet gedaan door een andere organisatie maar, in opdracht van [medeverdachte 1] , door (met name) [medeverdachte 3] , die er in zoverre een taak bij kreeg en waarvoor hij zelf een aantal anderen heeft ingeschakeld;
  • vii) dit laat onverlet dat de in 26Douglasville ten laste gelegde criminele organisatie bestaat uit dezelfde kerndeelnemers, te weten: [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] ;
  • viii) er zijn bovendien overeenkomstige periodes ten laste gelegd;
  • ix) en er is geen verschil in gedragingen van de verdachte op grond waarvan zijn deelneming aan de criminele organisatie kan worden bewezen;
  • x) het bewijs is bovendien grotendeels afkomstig uit dezelfde bron, namelijk EncroChat-berichten en is in zowel het dossier 26Sartell als (grotendeels) in het dossier 26Douglasville opgenomen.
Afgezien hiervan dient volgens de raadsman bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ‘hetzelfde feit’ als bedoeld in artikel 68 Sr de ratio van de strafbaarstelling van artikel 140 Sr te worden betrokken: de bescherming van de samenleving tegen het gevaar dat uitgaat van criminele organisaties, zonder dat de beoogde misdrijven nader geconcretiseerd zijn (een abstract gevaarzettingsdelict). Voor een bewezenverklaring is dan ook niet vereist dat een verdachte opzet had op één of meer concreet omschreven misdrijven. Bij het bestanddeel deelneming gaat het erom dat de verdachte tot het samenwerkingsverband behoort en daarin een aandeel heeft, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, het plegen van misdrijven. Hiervoor is [verdachte] volgens de raadsman in 26Sartell al veroordeeld. Dat die criminele organisatie zich, in dezelfde periode en met in de kern dezelfde personen, ook ging bezighouden met geweldsdelicten die bovendien verband hielden met de drugsdelicten, maakt volgens de raadsman niet dat er daarmee een nieuwe organisatie is ontstaan.
Toetsingskader artikel 68 Sr
In artikel 68 Sr is bepaald dat niemand nogmaals kan worden vervolgd voor een feit waarover door een Nederlandse rechter al onherroepelijk is beslist. Over de daarbij aan te leggen maatstaf heeft de Hoge Raad het volgende bepaald (bijv. HR 14 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1559):
“Bij de beoordeling of sprake is van ‘hetzelfde feit’, moet de rechter in de situatie waarop artikel 68 Sr ziet de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten vergelijken. Bij die toetsing moeten de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren worden betrokken.
( A) De juridische aard van de feiten.
Als de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft (i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheiden delictsomschrijvingen strekken, en (ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
( B) De gedraging van de verdachte.
Als de tenlasteleggingen niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelfde feit’ vloeit al voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is echter dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin van artikel 68 Sr.”
Juridische aard van de feiten
De verdachte wordt in het onderhavige onderzoek, net als in het onderzoek 26Sartell het geval was, vervolgd ter zake van deelneming aan een criminele organisatie. De juridische aard van de beide ten laste gelegde feiten is dus grotendeels dezelfde, maar er zijn twee belangrijke verschillen. In 26Sartell is het oogmerk van de organisatie beperkt tot witwassen en Opiumwetdelicten. Met dat laatste heeft het Openbaar Ministerie kennelijk artikel 11b van de Opiumwet (Ow) ten laste gelegd, een specialis van de ‘gewone’ – en naar zijn aard dus andersoortige – criminele organisatie. In 26Douglasville is het oogmerk van de organisatie beperkt tot een zestal commune feiten, waaronder moord, gijzeling, afpersing in vereniging en zware mishandeling met voorbedachte rade. Op deze commune feiten staat twaalf jaar of meer gevangenisstraf. Op grond van het bepaalde in artikel 140, derde lid, Sr is de maximumstraf dan (sinds 1 januari 2020) tien jaargevangenisstraf, in plaats van zes jaar voor deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in het eerste lid en acht jaar voor deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b Ow. In zoverre is er dus ook een belangrijk verschil in strafrechtelijke consequenties.
Vervolgens moeten de aard van de gedragingen en de overige omstandigheden van het geval onderzocht worden. Daarbij is eerst van belang hoe de verschillende tenlasteleggingen luiden en wat ten aanzien daarvan het relevante beoordelingskader is.
Tenlastelegging 26Sartell
De verdachte is door de rechtbank Rotterdam op 11 april 2022 veroordeeld voor – samengevat – (feit 1) het medeplegen van de invoer van ongeveer 1.200 kilo cocaïne, (feit 2) het medeplegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot invoer van verdovende middelen en (feit 3) deelneming aan een criminele organisatie. De tenlastelegging ten aanzien van feit 3 luidt:
“(zaaksdossier Barca, art. 140 Sr)
hij in of omstreeks de periode van 29 oktober 2018 tot en met 22 juni 2020,
- te Rotterdam en/of althans (elders) in Nederland; en/of
- te Barcelona en/of op Mallorca en/of althans (elders) in Spanje; en/of
- te Milaan althans (elders) in Italië;
heeft deelgenomen aan een organisatie, onder meer bestaande uit verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of een of meer andere personen,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- (gewoonte)witwassen (artikel 420bis/ter Sr); en/of
- misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en/of 10a eerst lid Opiumwet.”
Tenlastelegging 26Douglasville
Voor het gemak geeft het hof hieronder nogmaals de onderhavige tenlastelegging weer:
“hij in de periode van 1 november 2019 tot en met 22 juni 2020 te Capelle aan den IJssel, Den Haag, Nieuwegein, Rotterdam, Schiedam, Utrecht, Wouw, Wouwse Plantage en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte, [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 12] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- moord (artikel 289 Wetboek van Strafrecht),
- opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 Wetboek van Strafrecht),
- gijzeling (artikel 282a Wetboek van Strafrecht),
- afpersing in vereniging, althans afpersing (artikel 317 jo. 312, tweede lid, onder 2, Wetboek van Strafrecht),
- zware mishandeling met voorbedachten rade (artikel 302 jo. 303 Wetboek van Strafrecht),
- opzetheling (artikel 416 Wetboek van Strafrecht) en/of
- het voorhanden hebben van een of meer vuurwapens (artikel 26 jo. 55 Wet Wapens en Munitie)”.
Artikel 140 Sr
De rechtspraak van de Hoge Raad over de bestanddelen van artikel 140 lid 1 Sr laat zich op hoofdlijnen als volgt weergeven.
Van een 'organisatie' als bedoeld in artikel 140 Sr is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon.
Van 'deelneming' aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr kan slechts dan sprake zijn als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de betrokkene heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de betrokkene op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de betrokkene. Voor 'deelneming' in de zin van artikel 140 Sr is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De betrokkene hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Het gaat bij het misdrijf van artikel 140 Sr niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het 'oogmerk' tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is. Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Aard van de gedragingen
Vastgesteld kan worden dat de gedragingen van de verdachte in de tenlasteleggingen niet nader zijn omschreven, anders geformuleerd: waar de deelneming door de verdachte uit heeft bestaan. Hiervan zal dus moeten blijken uit de bewijsmiddelen. Bij de beoordeling van de aard van de ‘gedraging van de verdachte’ is van belang dat het in dit geval niet uitsluitend gaat om een specifieke gedraging van de verdachte zelf, maar zijn vanwege de aard van de strafbaarstelling bij de beoordeling ook de ‘gedragingen’ van de criminele organisatie van belang. Dat zal nader worden toegelicht.
Voor het bewijs voor deelname aan de criminele organisatie zal, gelet op het hiervoor weergegeven toetsingskader, moeten worden vastgesteld dat:
  • i) sprake is geweest van een organisatie;
  • ii) deze organisatie als oogmerk had het plegen van misdrijven;
  • iii) het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als deelneming aan deze organisatie.
Bij onderdeel (ii) geldt dat het niet noodzakelijk is dat de door de organisatie beoogde misdrijven al zijn gepleegd. Het is in beginsel zelfs niet relevant welk soort misdrijven door de organisatie wordt beoogd, als het maar gaat om misdrijven en niet om overtredingen. De beoogde misdrijven
hoevendan ook, zoals door de verdediging is benadrukt, niet nader te worden geconcretiseerd in de tenlastelegging. Dat betekent echter niet dat het Openbaar Ministerie er ook niet voor
magkiezen om de beoogde misdrijven te specificeren in de tenlastelegging om in zoverre het oogmerk van de ten laste gelegde criminele organisatie te begrenzen. De tenlastelegging krijgt dan een meer ‘accessoir karakter’. Het standpunt van de verdediging dat de wetsgeschiedenis zich hiertegen verzet, deelt het hof niet. Dat is niet uitdrukkelijk als bedoeling van de wetgever geformuleerd en bovendien in strijd met het volgende.
Soms zal het Openbaar Ministerie namelijk
moetenspecificeren en dus begrenzen. Dat volgt om te beginnen uit de wettelijke systematiek, waar in aanvulling op de deelname aan de ‘algemene’ criminele organisatie (artikel 140 Sr) ook de deelname aan de terroristische organisatie (artikel 140a Sr) en de deelname aan de criminele Opiumwetorganisatie (artikel 11b Ow) strafbaar zijn gesteld. De deelname aan deze organisaties kan naast elkaar, zoals bij herhaling gebeurt bij 140 Sr- en 11b Ow-organisaties, maar ook afzonderlijk ten laste worden gelegd. Bij dergelijke vervolgingen moeten de misdrijven waarop het oogmerk van de organisaties is gericht logischerwijs nader worden omschreven. Dat zelfde geldt in het geval het Openbaar Ministerie een verdachte wil vervolgen, zoals hiervoor onder het kopje ‘Juridische aard van de feiten’ is toegelicht’ voor deelname aan een criminele organisatie die als oogmerk heeft het plegen van feiten waarop twaalf jaar of meer gevangenisstraf staat (artikel 140, derde lid, Sr). Ook dan zal het oogmerk dus nader gespecificeerd moeten worden door in de tenlastelegging te vermelden welke misdrijven de organisatie beoogde te plegen.
De vraag is dan of zodanige begrenzing, als die bij een eerste vervolging (tenlastelegging) wordt aangebracht, ertoe kan leiden dat de verdachte, bij gelegenheid van een tweede vervolging, de deelname aan (min of meer) dezelfde criminele organisatie, maar die andere misdrijven tot oogmerk heeft, ten laste kan worden gelegd.
Die vraag moet in zijn algemeenheid bevestigend worden beantwoord. In de eerste plaats omdat ten opzichte van een vervolging voor overtreding van artikel 140 Sr de overtreding van artikel 140a Sr of artikel 11b Ow in elk geval wettelijk gezien een ander strafbaar feit oplevert.
In de tweede plaats is van belang dat de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht weliswaar niet op de tenlastelegging behoeven te worden gespecificeerd, maar dat het oogmerk wel uit de bewijsvoering moet blijken. In het dossier dat het Openbaar Ministerie aan de rechter presenteert, waartegen de verdachte zich ter terechtzitting verweert en waaraan de rechter vervolgens zijn bewijsmiddelen ontleent zullen de beoogde misdrijven in enige mate moeten zijn geconcretiseerd, al was het maar om vast te kunnen stellen dát het om misdrijven gaat. Het zijn ook enkel die (voorgenomen) misdrijven die de rechter bij het bepalen van de strafmaat kan betrekken. Het zou voor de vervolging van criminele organisaties die in de loop van de tijd het criminele vizier, al dan niet deels, hebben verlegd praktisch zeer bezwaarlijk, en maatschappelijk onwenselijk, zijn wanneer bij een vervolging – als de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven – geen scheiding zou mogen worden aangebracht in de door de criminele organisatie beoogde misdrijven.
In dat verband is van belang dat volgens de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 1] de criminele organisatie waaraan [verdachte] heeft deelgenomen het vizier daadwerkelijk is gaan verleggen. Er was naar eigen zeggen aanvankelijk enkel een drugsorganisatie en ‘die was niet van het geweld’. [medeverdachte 1] zou daar zelfs om bekend hebben gestaan; om die reden zou de groep lange tijd uit handen van justitie hebben kunnen blijven. Dat de groep eerder niet van geweld was volgt volgens de verdediging ook uit EncroChat-berichten. In de woorden van de verdediging: geweld was dus nieuw voor de organisatie.
De opsteller van de tenlasteleggingen in 26Sartell en 26Douglasville heeft deze ontwikkeling duidelijk aangebracht: de criminele organisatie in het onderzoek 26Sartell betreft blijkens de tenlastelegging een organisatie die tot oogmerk had het plegen van (gewoonte)witwassen en Opiumwetdelicten. In het onderzoek 26Douglasville gaat het om een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van geweldsmisdrijven, opzetheling en het voorhanden hebben van vuurwapens. In zoverre is duidelijk dat de bedoeling van de opsteller van de tenlastelegging is geweest om in het onderzoek 26Douglasville aan de verdachte deelname aan een andersoortige criminele organisatie te verwijten dan de criminele organisatie in het onderzoek 26Sartell. De officier van justitie heeft dit ook nadrukkelijk ter terechtzitting in zowel 26Sartell als in 26Douglasville benoemd. Bovendien vindt dit steun in de wijze waarop de overige strafrechtelijke verwijten, en de samenhang hiervan met de criminele organisatie, op de beide tenlasteleggingen zijn opgenomen. In het onderzoek 26Sartell is aan [verdachte] verweten, samengevat, dat hij als medepleger (feit 1) cocaïne heeft ingevoerd en (feit 2) de invoer van verdovende middelen heeft voorbereid, waarna (feit 3) de deelname aan de criminele organisatie is genoemd met het oogmerk van het plegen van (onder meer) deze delicten. In het onderzoek 26Douglasville is aan [verdachte] verweten, samengevat, dat hij onder (feit 1) als medepleger verschillende geweldsdelicten heeft voorbereid, waarna (feit 2) de deelname aan de criminele organisatie is genoemd met het oogmerk van het plegen van wederom (onder meer) deze delicten. Dat [verdachte] van feit 1 door de rechtbank is vrijgesproken, is in dit verband voor de beoordeling niet van belang.
Wel van belang is verder dat de ten laste gelegde periodes, de pleegplaatsen en de groep van deelnemers aan de beide criminele organisaties weliswaar deels overeenkomen, maar niet dezelfde zijn of beter gezegd: behoorlijk verschillen. Dat een verdachte niet bekend hoeft te zijn met alle deelnemers van een organisatie, doet daar niet aan af. En de omstandigheid dat het bewijs voor de beide criminele organisaties in belangrijke mate uit dezelfde bron, te weten EncroChat-data, afkomstig is, is in het licht van de maatstaf die bij deze beoordeling wordt aangelegd evenmin relevant.
Tussenconclusie
Het voorgaande houdt samengevat in dat het Openbaar Ministerie een begrenzing mag aanbrengen in de vervolging voor deelneming aan een criminele organisatie door het oogmerk van die organisatie te beperken tot meer specifiek omschreven misdrijven. Dit staat onder omstandigheden een tweede vervolging voor deelneming aan (min of meer) dezelfde organisatie niet in de weg voor zover het oogmerk van die organisatie is beperkt tot andere specifiek omschreven misdrijven. Een andere uitleg zou tot de ongerijmde uitkomst leiden dat bij de vervolging van een verdachte voor de deelname aan een criminele organisatie, het door de organisatie gewijzigde oogmerk – tot uitdrukking komend in andersoortige strafbare feiten waarop het vizier werd gericht – niet meer betrokken zouden kunnen worden in een tweede vervolging, ook niet als die wijziging pas later bekend wordt, bijvoorbeeld nadat een encryptietelefoon is gekraakt. Deze uitkomst kan niet als juist worden aanvaard.
Van deze omstandigheden is in dit geval sprake. Uit het voorgaande volgt immers dat de verdachte aanvankelijk slechts deelnemer was van een criminele organisatie die zich uitsluitend bezig hield met de grootschalige invoer van en handel in cocaïne en het witwassen van de inkomsten die daaruit voortvloeiden. In zoverre was het oogmerk van die organisatie enkel daar op gericht. Door twee bijzondere omstandigheden, te weten de diefstal van miljoenen drugsinkomsten en de liquidatie van één van de leden, is de organisatie zich ook gaan bezig houden met (de voorbereiding van) geweldsdelicten. Dit leverde een nieuw oogmerk op en daarmee samenhangend wezenlijk andere gedragingen van de organisatie en haar deelnemers, waaronder [verdachte] . En die gedragingen vonden plaats in een veel beperktere periode en met een grote groep andere deelnemers. In zoverre staan de gedragingen die waren gericht op de drugshandel en de gedragingen die waren gericht op het plegen van geweld niet in zodanig verband met elkaar dat moet worden gesproken van één feitencomplex. De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat de organisatie zozeer van karakter wijzigde dat gesproken moet worden van een andere organisatie in de zin van artikel 140 Sr.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de juridische aard van de feiten en de aard van de gedragingen is het hof van oordeel dat de tenlastelegging in 26Douglasville niet hetzelfde feit, in de zin van artikel 68 Sr, betreft als opgenomen in de tenlastelegging van 26Sartell. In zoverre wordt het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie verworpen.
2.2
Beginselen van een goede procesorde
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de vervolging van [verdachte] in 26Douglasville in strijd is met de beginselen van een goede procesorde, te weten
ne bis in idemals ongeschreven beginsel van een goede procesorde, het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging en het vertrouwensbeginsel.
Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het OM in de vervolging van een verdachte op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur, in dit verband ook wel omschreven als het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging (vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280 en HR 19 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:23).
Uit hetgeen hiervoor in verband met
ne bis in idemis overwogen vloeit naar het oordeel van het hof voort dat geen sprake is van aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat een (verdere) vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur. Er waren juist goede redenen de vervolging naar aanleiding van 26Sartell te scheiden van de vervolging naar aanleiding van 26Douglasville, ook al bestond er een zeker verband tussen beide zaken. Ook overigens valt uit hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht een aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing niet af te leiden. In zoverre wordt het verweer verworpen. Voor zover het verweer gestoeld is op schending van
ne bis in idemals ongeschreven beginsel van een goede procesorde, treft dit hetzelfde lot.
Een uitzonderlijk geval als hiervoor bedoeld doet zich ook voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het Openbaar Ministerie gedane, of aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Van de zijde van het Openbaar Ministerie of door aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen uitlatingen of gedragingen van functionarissen, zijn in deze zaak geen concrete toezeggingen gedaan aan de verdachte van niet-vervolging ter zake het onderhavige feit. Verder stuit de stelling van de verdediging, dat [verdachte] er op mocht vertrouwen dat hij in 26Sartell vervolgd zou worden voor de – in zijn visie – gehele criminele organisatie, en niet slechts voor een deel (verdovende middelen en witwassen), af op hetgeen hiervoor ten aanzien van het verschil in organisaties is overwogen. Ook dit onderdeel van het verweer wordt verworpen.
2.3
Conclusie
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.

3.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 21 december 2022, 14 juni 2023, 30 oktober 2023, 1 november 2023, 3 november 2023, 6 november 2023, 13 november 2023, 29 november 2023 en 13 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, Sv, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

4.Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging van de tenlastelegging, en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij in de periode van 1 november 2019 tot en met 22 juni 2020 te Capelle aan den IJssel, Den Haag, Nieuwegein, Rotterdam, Schiedam, Utrecht, Wouw, Wouwse Plantage en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte, [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 12] en/of een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • moord (artikel 289 Wetboek van Strafrecht),
  • opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 Wetboek van Strafrecht),
  • gijzeling (artikel 282a Wetboek van Strafrecht)
  • afpersing in vereniging, althans afpersing (artikel 317 jo. 312, tweede lid, onder 2, Wetboek van Strafrecht),
  • zware mishandeling met voorbedachten rade (artikel 302 jo. 303 Wetboek van Strafrecht),
  • opzetheling (artikel 416 Wetboek van Strafrecht) en/of
  • het voorhanden hebben van een of meer vuurwapens (artikel 26 jo. 55 Wet Wapens en Munitie).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

6.Beoordeling van het bewijs

6.1
Inleiding
De beschuldigingen tegen de verdachte vloeien voort uit het onderzoek 26Douglasville. Dat onderzoek richt zich op een groep personen die ervan wordt verdacht deel te hebben uitgemaakt van een criminele organisatie die tot doel had het plegen van zeer zware misdrijven, waaronder moord, wederrechtelijke vrijheidsberoving, gijzeling, afpersing in vereniging en zware mishandeling met voorbedachte rade. Met dat doel is onder meer een tweetal loodsen gehuurd. Eén daarvan was kennelijk bestemd als uitvalsbasis voor degenen die mensen van hun vrijheid moesten beroven. De andere loods was ingericht met zeecontainers die geschikt waren gemaakt om mensen in op te sluiten en pijn en/of letsel toe te brengen.
Het onderzoek 26Douglasville is voortgekomen uit het onderzoek 26Antigo. In dat onderzoek is het vermoeden ontstaan dat de – inmiddels overleden – [medeverdachte 3] , die verdacht werd van overtreding van de Opiumwet en voorbereiding van moord, op zoek was naar een loods. Onderzoek naar de verblijfplaats van [medeverdachte 3] leidde vervolgens naar [medeverdachte 6] , die via zijn bedrijf [bedrijf] een loods bleek te huren, gelegen aan de [adres 1] te Wouwse Plantage. Het vermoeden bestond dat hij dit deed ten behoeve van [medeverdachte 3] . Op 7 april 2020 heeft de politie gezien dat op het perceel [adres 1] vier loodsen stonden. Aan de buitenzijde van de meest rechter loods (de vierde loods) hingen camera’s en binnen stond een zeecontainer. Naar aanleiding hiervan is op 20 april 2020 het onderzoek 26Douglasville gestart. Relevante onderzoeksbevindingen uit 26Antigo zijn gevoegd in het dossier 26Douglasville.
Op 22 april 2020 vond heimelijk een inkijk plaats in de hierboven beschreven vierde loods en werden camera’s geplaatst in en buiten de loods. Op deze wijze is geobserveerd tot de dag van de inval op 22 juni 2020.
Vanaf 8 april 2020 werden in een ander strafrechtelijk onderzoek – 26Lemont – data verkregen van het EncroChat-telefoontoestel met IMEI-nummer [IMEI nummer] , met daaraan gekoppeld de gebruikersnaam [EncroChatnaam 1] @encrochat.com, waarvan vermoed werd dat de gebruiker [medeverdachte 3] was. De voor de verdenking jegens [medeverdachte 3] relevant geachte berichten zijn aan het onderzoeksteam 26Douglasville ter beschikking gesteld. Een deel van de verzonden en ontvangen berichten leek namelijk verband te houden met de loods in Wouwse Plantage. Naar aanleiding van verder onderzoek is ook het berichtenverkeer van andere EncroChat-gebruikers aan het dossier toegevoegd. In paragraaf 6.3 zal – voor zover relevant – nader worden ingegaan op de identificatie van verschillende EncroChat-gebruikers.
Uiteindelijk heeft het onderzoek naar de loods in Wouwse Plantage, een loods in Rotterdam, de in en om die loodsen waargenomen activiteiten en het daarmee samenhangende berichtenverkeer geleid tot de huidige verdenkingen. Die verdenkingen richten zich tot de verdachte en een aantal medeverdachten. Genoemde [medeverdachte 3] behoorde daartoe, maar vanwege diens overlijden is de officier van justitie in de zaak tegen hem niet-ontvankelijk verklaard. Verder zijn de medeverdachten [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] inmiddels onherroepelijk veroordeeld. In hoger beroep staat de verdachte gelijktijdig terecht met de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] en [medeverdachte 4] . Omwille van de leesbaarheid worden de verdachte en de (gewezen) medeverdachten hierna (ook) bij hun naam aangeduid.
6.2
Conflict in het criminele milieu
Alvorens het hof toekomt aan de nadere bespreking van het ten laste gelegde feit wordt eerst de achtergrond geschetst van het conflict in het criminele milieu dat de katalysator is geweest voor het handelen van de verdachten. Hiervan bleek al uit het dossier, maar is te meer duidelijk geworden ter terechtzitting in hoger beroep vanwege de door [medeverdachte 1] (als getuige) en, met name, [verdachte] afgelegde verklaringen. Hieruit volgt dat zij deel uitmaakten van een criminele organisatie, onder leiding van [medeverdachte 1] , die zich bezig hield met de grootschalige invoer van en handel in cocaïne. De groep bestond uit (onder andere) [medeverdachte 1] , [verdachte] , [persoon 1] , [medeverdachte 2] , [persoon 7] en na de aanhouding van die laatste, [medeverdachte 3] . Volgens [verdachte] behoorde deze groep tot de top van de drugshandel en er werd kennelijk heel veel geld verdiend. Dat ging goed tot het moment dat [persoon 1] (in onderlinge communicatie steevast aangeduid als ‘ [persoon 1] ’) geld had gestolen dat toebehoorde aan [medeverdachte 1] en de zijnen. Het ging vermoedelijk om een bedrag van ongeveer 85 miljoen euro. Men heeft geprobeerd dat geld terug te halen. Uit het dossier blijkt dat [persoon 1] ‘in de stoel heeft gezeten’ en dat naar aanleiding daarvan ongeveer 22,5 miljoen euro is terug betaald. De groep heeft [persoon 1] weer laten gaan na diens toezegging dat hij de rest ook terug zou betalen. Het gesprek dat op 12 mei 2020 in dit verband is gevoerd door [EncroChatnaam 3] (op dat moment in gebruik bij [medeverdachte 1] ) met ene [EncroChatnaam 2] is ontluisterend:
[EncroChatnaam 3] Jongmocro (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) was erbij toen ik [persoon 1] op stoel had gezet...mijn fout dat ik hem heb laten gaan daarom is jongmocro dood... [persoon 1] moest mij betalen door die actie kwam 22.5 terug na zweren smeken allah kinderen moeder heb ik hem laten gaan hij zou de rest oplossen... tijdens dat hij op de stoel zat zei hij laat me gaan jongmocro staat voor mij in ... jongmocro zei nee dat doe ik niet en het feit dat hij zich had ondergepoept dus geichtsverlies trots eer etc hebben hem tot deze daad gebracht..audi en ik zijn volgend en nog paar maar heb wat geregeld maar dubai is moeilijk
Van verdere terugbetaling is het echter nooit gekomen en [persoon 1] heeft, zo veronderstelt men, wraak genomen door [medeverdachte 2] dood te (laten) schieten. Vanaf dat moment was het ‘oorlog’ tussen de groep van [medeverdachte 1] en de groep van [persoon 1] en werd niet enkel jacht gemaakt op [persoon 1] , maar ook op aan hem gelieerde personen. Dat blijkt (onder andere) ook uit genoemd gesprek van 12 mei 2020, waarbij [medeverdachte 1] een lijst met beoogde doelwitten doorstuurt:
[EncroChatnaam 3] [...] dit is groep ongeveer
[EncroChatnaam 2] [persoon 1] moet als eerst
[EncroChatnaam 2] Misschien haken anderen af
[EncroChatnaam 2] Is niet hun oorlog
[EncroChatnaam 2] Als een van de anderen eerst
[EncroChatnaam 2] Dan is het totdat er niemand meer is
[EncroChatnaam 2] Welke kant ook
[EncroChatnaam 3] maat [...] deze drie moeten ik heb voor hun betaald ze gaan niet worden geklaard in dubai maar wat anders…als zover is laat ik je weten
[EncroChatnaam 3] Heb alliantie met ander iemand en die heeft veel allianties want ze hebben veel vijanden
[EncroChatnaam 3] Veel mensen willen hun pakken
(…)
[EncroChatnaam 3] Heel deze groep moet dood
[EncroChatnaam 3] En familie mag ook
Het conflict heeft er onder andere toe geleid dat de loods in Wouwse Plantage is ingericht als een soort cellencomplex waar daarin opgesloten slachtoffers de meest gruwelijke behandeling stond te wachten. Sommige medeverdachten hebben in dit verband verklaard dat het ‘zo’n vaart niet zou lopen’, maar gelet op het feit dat uit de hiervoor genoemde berichten blijkt dat ‘ [persoon 1] ’ al eens (kennelijk op een andere locatie) in de ‘stoel heeft gezeten’, is dat een illusie. Bovendien is in de loods in Rotterdam een ‘tandartsstoel’ aangetroffen met bloedsporen – op het rechter steunkussen van de hoofdsteun – die zeer waarschijnlijk afkomstig zijn van [persoon 4] . Hij werd op 2 februari 2020 door zijn ouders als vermist opgegeven en op 5 februari 2020 omstreeks 2.50 uur meldde hij zich met z’n vader op het politiebureau met de mededeling dat hij weer terecht was. In dit verband heeft [verdachte] verklaard dat eerst ‘ [persoon 1] ’ (in december of januari, het hof begrijpt 2019/2020) werd vastgehouden en daarna het ‘ventje van 900k’. Daarmee refereerde [verdachte] aan berichten van 28 maart 2020 tussen [EncroChatnaam 5] ( [medeverdachte 1] ) aan [EncroChatnaam 4] ( [medeverdachte 2] ) en tussen [EncroChatnaam 4] ( [medeverdachte 2] ) en [EncroChatnaam 3] ( [verdachte] ), waarin het volgende is te lezen:
[EncroChatnaam 5] Ok en vraaag h2 (het hof begrijpt: [verdachte] ) achternaam van dat ventje die we hadden meegenomen ivm de 900k
en
[EncroChatnaam 4] Moss soa (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) vraagt achternwwm ventje 900k
[EncroChatnaam 3] Ja dat dacht ik al aan
(…)
[EncroChatnaam 4] Die jonge die die doekoe kwam brenge had [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ) m ff meegenomen
Ook de politie nam de inhoud van de berichten uiterst serieus. Uit het navolgende zal bijvoorbeeld blijken dat de zoektocht naar de hiervoor genoemde ‘ [persoon 5] ’ (geïdentificeerd als [persoon 5] , ook aangeduid met [persoon 5] ) ertoe leidde dat men zijn vrouw en kind wilde ontvoeren. Het plan leek zo ver gevorderd dat de politie hen heeft gewaarschuwd. Ook overigens zal blijken dat het stadium van louter plannen maken al ver was gepasseerd.
6.3
Identificatie EncroChat-gebruikers
Het bewijs tegen de verdachten in het onderzoek 26Douglasville bestaat voor een belangrijk deel uit berichtenverkeer (chatgesprekken) dat verschillende gebruikers hebben gevoerd met hun EncroChat-telefoon.
Ten behoeve van de identificatie van de gebruiker van een bepaalde gebruikersnaam (EncroChat-account) heeft de politie onder meer gekeken naar de onderlinge verbanden tussen de inhoud van chatberichten, het taalgebruik, paallocaties (zendmastgegevens) van EncroChat-telefoons en van andere mobiele telefoons, de inhoud en tijdstippen van afgeluisterde telefoongesprekken, tijdtippen van chatberichten, observaties (al dan niet met behulp van camera’s) en de tijdstippen en locaties daarvan, verstuurde foto’s, in beslag genomen goederen en de persoonlijke omstandigheden van de in het onderzoek naar voren gekomen verdachten. Hiervan is verslag gedaan in verschillende processen-verbaal van bevindingen.
In deze processen-verbaal van bevindingen, afzonderlijk of in onderling verband beschouwd, zijn de redengevende feiten en omstandigheden opgenomen op grond waarvan de koppeling per (gewezen) verdachte aan een bepaalde EncroChat-gebruikersnaam kan worden bewezen. Het hof heeft er voor gekozen om – met gebruik making van voetnoten – te verwijzen naar de inhoud van bedoelde processen-verbaal, omdat naast de verdachte ook de meeste medeverdachten in hoger beroep een andere proceshouding hebben ingenomen dan in eerste aanleg. Zij bestrijden niet langer dat zij de gebruiker zijn geweest van de EncroChat-accounts die de politie aan hen heeft toegeschreven. De verklaringen die de verdachten daarover, ook als getuige, hebben afgelegd gelden eveneens als bewijsmiddel, waarnaar het hof ook met voetnoten heeft verwezen.
Het voorgaande geldt uiteraard niet voor [medeverdachte 3] aangezien hij, zoals reeds vermeld, ten tijde van de zitting in hoger beroep was overleden. Over hem hebben de verdachte en een aantal medeverdachten, als getuigen, echter wel een verklaring afgelegd.
6.3.1
[medeverdachte 3] – [EncroChatnaam 1] @encrochat.com
In het proces-verbaal van bevindingen ‘IMEI [IMEI nummer] in gebruik bij [medeverdachte 3] ’ zijn de feiten en omstandigheden opgesomd op grond waarvan de politie heeft geconcludeerd dat [medeverdachte 3] de gebruiker was van het EncroChat-account [EncroChatnaam 1] @encrochat.com [1] . Deze bevindingen en de daaraan verbonden conclusie heeft de verdediging niet bestreden. In hoger beroep hebben (onder andere) [verdachte] en [medeverdachte 7] , als getuige, bovendien verklaard dat [medeverdachte 3] ‘ [EncroChatnaam 1] ’ was. [2] Het hof concludeert dan ook dat [medeverdachte 3] de gebruiker was van het EncroChat-account [EncroChatnaam 1] @encrochat.com (hierna ook: [EncroChatnaam 1] ).
6.3.2
[medeverdachte 7] – [EncroChatnaam 6] @encrochat.com
In het proces-verbaal van bevindingen ‘ [medeverdachte 7] als EncroChat gebruiker [EncroChatnaam 6] ’ [3] zijn de feiten en omstandigheden opgesomd op grond waarvan de politie heeft geconcludeerd dat [medeverdachte 7] de gebruiker was van het EncroChat-account [EncroChatnaam 6] @encrochat.com. Deze bevindingen en conclusie zijn door de verdediging niet bestreden. In hoger beroep heeft [medeverdachte 7] , als getuige, bovendien verklaard dat hij de gebruiker was van [EncroChatnaam 6] @encrochat.com (hierna ook: [EncroChatnaam 6] ). Hij heeft tevens verklaard dat hij ook wel ‘ [bijnaam 1] ’ werd genoemd. [4] Het hof concludeert dan ook dat [medeverdachte 7] de gebruiker was van dit EncroChat-account.
6.3.3
[medeverdachte 10] – [EncroChatnaam 7] @encrochat.com
In het proces-verbaal van bevindingen ‘identificatie van de EncroChat gebruiker [EncroChatnaam 7] @encrochat.com’ [5] zijn de feiten en omstandigheden opgesomd op grond waarvan de politie heeft geconcludeerd dat [medeverdachte 10] de gebruiker was van het EncroChat-account [EncroChatnaam 7] @encrochat.com (hierna ook: [EncroChatnaam 7] ). De verdediging heeft deze bevindingen en conclusie van de politie niet bestreden. In hoger beroep heeft [medeverdachte 10] , als getuige, bovendien verklaard dat hij de gebruiker was van [EncroChatnaam 7] @encrochat.com. [6] Het hof concludeert dan ook dat [medeverdachte 10] de gebruiker was van dit EncroChat-account.
6.3.4
[medeverdachte 12] – [EncroChatnaam 8] @encrochat.com
In het proces-verbaal van bevindingen ‘Identificatie [medeverdachte 12] als de gebruiker van encronaam [EncroChatnaam 8] ’ zijn de feiten en omstandigheden opgesomd op grond waarvan de politie heeft geconcludeerd dat [medeverdachte 12] de gebruiker was van het EncroChat-account [EncroChatnaam 8] @encrochat.com (hierna ook: [EncroChatnaam 8] ) [7] . De verdediging heeft deze bevindingen en conclusie van de politie niet bestreden. In hoger beroep heeft [medeverdachte 12] , als getuige, bovendien verklaard dat hij de gebruiker was van [EncroChatnaam 8] @encrochat.com [8] . Het hof concludeert dan ook dat [medeverdachte 12] de gebruiker was van dit EncroChat-account.
6.3.5
[verdachte] – [EncroChatnaam 3] @encrochat.com, [EncroChatnaam 9] @encrochat.com en [EncroChatnaam 10] @encrochat.com
In het proces-verbaal van bevindingen ‘identificatie [EncroChatnaam 3] @encrochat.com, [EncroChatnaam 9] @encrochat.com en [EncroChatnaam 10] @encrochat.com’ zijn de feiten en omstandigheden opgesomd op grond waarvan de politie heeft geconcludeerd dat [verdachte] de gebruiker was van deze EncroChat-accounts. [9] De verdediging heeft deze bevindingen en conclusie van de politie niet bestreden. In hoger beroep heeft [verdachte] bovendien bevestigd dat hij de gebruiker was van [EncroChatnaam 3] @encrochat.com (hierna ook: [EncroChatnaam 3] ), [EncroChatnaam 9] @encrochat.com (hierna ook: [EncroChatnaam 9] ) en [EncroChatnaam 10] @encrochat.com. [10] Het hof concludeert dan ook dat [verdachte] de gebruiker was van deze EncroChat-accounts. Hierbij past de kanttekening dat de politie het vermoeden heeft geuit dat [medeverdachte 1] op een aantal momenten gebruik heeft gemaakt van de accounts van [verdachte] . Dat heeft [verdachte] bevestigd in die zin dat hij heeft verklaard dat na 11 mei 2020 het voornamelijk [medeverdachte 1] was die gebruikt maakte van deze accounts. Het hof komt daar hieronder op terug.
6.3.6
[medeverdachte 2] – [EncroChatnaam 4] @encrochat.com, [EncroChatnaam 11] @encrochat.com en [EncroChatnaam 12] @encrochat.com
In het proces-verbaal van bevindingen ‘Identificatie Encrochat-accounts [medeverdachte 2] ’ [11] en in het proces-verbaal van bevindingen ‘identificatie [EncroChatnaam 4] @encrochat.com, [EncroChatnaam 11] @encrochat.com en [EncroChatnaam 12] @encrochat.com = [medeverdachte 2] ’ [12] zijn de feiten en omstandigheden opgesomd op grond waarvan de politie heeft geconcludeerd dat [medeverdachte 2] de gebruiker was van deze EncroChat-accounts. In het eerstgenoemde proces-verbaal is tevens opgenomen dat uit het onderzoek 26Tumwater het sterke vermoeden is ontstaan dat [medeverdachte 2] werkzaam was voor [medeverdachte 1] en dat zij een direct, nauw contact van elkaar waren. En ook is daarin opgenomen dat [medeverdachte 2] de bijnaam ‘ [bijnaam 2] ’ had. De verdediging heeft deze bevindingen en conclusie van de politie niet bestreden. In hoger beroep heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [medeverdachte 2] tot zijn criminele groep behoorde, maar dat hij – zo begrijpt het hof – is geliquideerd [13] . Het staat verder niet ter discussie dat [medeverdachte 1] hiermee doelde op de op [datum] geliquideerde [medeverdachte 2] . [14] Ten slotte is van belang dat [verdachte] heeft verklaard dat ‘ [bijnaam 2] ’ een bijnaam van [medeverdachte 2] was. Het hof concludeert op grond hiervan dat [medeverdachte 2] de gebruiker was van genoemde EncroChat-accounts.
6.3.7
[medeverdachte 1] – [EncroChatnaam 5] @encrochat.com en [EncroChatnaam 13] @encrochat.com
Met betrekking tot [medeverdachte 1] is er niet één proces-verbaal van bevindingen waarin de politie alle feiten en omstandigheden heeft opgesomd op grond waarvan zij concludeert dat hij de gebruiker was van de EncroChat-accounts [EncroChatnaam 5] @encrochat.com en [EncroChatnaam 13] @encrochat.com. De politie heeft hieraan verschillende processen-verbaal ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft hieraan de feiten en omstandigheden ontleend op grond waarvan zij ook tot de conclusie is gekomen dat [medeverdachte 1] de gebruiker was van deze accounts. Het hof verwijst hiervoor naar de overwegingen van de rechtbank op pagina 35 tot en met 41 van het vonnis onder het kopje “ [medeverdachte 1] ” en neemt deze over. De verdediging heeft dit oordeel van de rechtbank niet bestreden.
Daarnaast is van belang dat [medeverdachte 1] in hoger beroep, als getuige, een verklaring heeft afgelegd. Dat betrof een vooraf opgestelde verklaring op schrift en deze is door [medeverdachte 1] voorgelezen. Vragen daarover heeft hij niet willen beantwoorden. In deze verklaring heeft [medeverdachte 1] niet met zoveel woorden erkend dat hij de gebruiker was van voornoemde EncroChat-acccounts. Wel heeft [medeverdachte 1] bekend dat hij een groep vormde met onder andere [verdachte] en dat zij zich bezig hielden met de invoer en handel in verdovende middelen [15] . Dat heeft [verdachte] bevestigd. In dat verband heeft hij tevens verklaard dat [medeverdachte 1] de gebruiker was van het EncroChat-account [EncroChatnaam 5] @encrochat.com en dat het kan kloppen dat hij ook gebruik heeft gemaakt van het account [EncroChatnaam 13] @encrochat.com. [16]
Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat [medeverdachte 1] de gebruiker was van de EncroChat-accounts [EncroChatnaam 5] @encrochat.com en [EncroChatnaam 13] @encrochat.com.
6.4
Loodsen in Wouwse Plantage en Rotterdam
In paragraaf 6.2 is reeds overwogen dat het conflict in het criminele milieu, waarbij [verdachte] ook betrokken was, er onder andere toe heeft geleid dat een loods in Wouwse Plantage is ingericht als een soort cellencomplex waar daarin opgesloten slachtoffers de meest gruwelijke behandeling stond te wachten. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat dit is gedaan door de medeverdachten met wie [verdachte] een criminele organisatie zou hebben gevormd. Door dezelfde medeverdachten is ook een loods in Rotterdam ingericht ten behoeve van de voorgenomen geweldsdelicten. Hoewel [verdachte] is vrijgesproken van de in verband hiermee verrichte voorbereidingshandelingen, zal hetgeen de medeverdachten met die loodsen beoogden wel nader worden toegelicht omdat het gewelddadige oogmerk van de aan [verdachte] ten laste gelegde criminele organisatie, en zijn eigen gedragingen in dat verband, hier niet los van gezien kan worden. Het oogmerk van een organisatie kan immers mede bewezen worden op grond van misdrijven die in het kader van de organisatie – al dan niet door één of meer medeverdachten – zijn gepleegd.
Inrichting van de loodsen
Op 22 juni 2020 heeft de politie een loods, met bijbehorende keuken en ontspanningsruimte, aan de [adres 1] in Wouwse Plantage doorzocht. Op dezelfde dag heeft de politie een tweede loods met kantoorruimte, aan de [adres 2] in Rotterdam, doorzocht.
In de loods in Wouwse Plantage stonden zeven zeecontainers. De containers konden met een hangslot worden afgesloten. Van binnen waren de containers afgetimmerd met multiplexhouten platen, met daaronder geluidsabsorberende materialen. In alle containers waren de containerwanden, plafonds, tussenmuren en deuren voorzien van geluidsisolerend materiaal. De wanden waren voorzien van warmte-isolerend folie en de vloer was voorzien van dik plastic folie. Alle containers waren voorzien van een tussenwand met daarin een deur die op slot kon. Op deze manier hadden de containers van binnen twee ruimtes: na het openen van de containerdeuren kwam men in een soort halletje, waarna de deur in de tussenwand toegang gaf tot een grotere binnenruimte (hierna ook aan te duiden als: de binnenruimte). In de binnenruimte was tegen de tussenwand een TL-lamp en, met uitzondering van zeecontainer 5, aan het plafond een domecamera (koepelcamera) bevestigd.
Aan elke lange zijde van de container was een boei geplaatst. Op de vloer waren, met uitzondering van container 5, op dezelfde hoogte twee bevestigingsplaten met elk een ring – een grondanker – geplaatst. Daaraan zaten kettingen bevestigd en in sommige containers ook al de boeien. Een persoon, met zijn armen gestrekt, zou een kruispositie kunnen innemen in die ruimte, waarbij de voeten en handen geketend zouden kunnen worden. In elke container, met uitzondering van container 5, was ter hoogte van de kettingen een chemisch toilet geplaatst; in container 7 stond dit nog in de verpakking.
De zeecontainers waren verder als volgt ingericht:
- Containers 1, 2, 3, 4, 6 en 7: in de binnenruimte waren kettingen aan de zijwanden bevestigd.
- Container 6: daarin werden diverse handboeiensleuteltjes gevonden.
- Container 2: hierin bevond zich een grote hoeveelheid politiekleding, -schoeisel en -uitrusting, een aantal politiekoppels met toebehoren en rangonderscheidingen, kogelwerende vesten, handschoenen, zwaailampen en een stoptransparant.
- Container 5: In het midden van deze container stond een ‘behandelstoel/tandartsstoel’ (hierna: tandartsstoel), waarvan armleuningen en voetsteun waren voorzien van riemen, banden en de voetsteun ook van boeien. De container was voorzien van een intercom en in het voorportaal stond een speciekuip met daarin en daarnaast bigshoppertassen. In die speciekuip en in die tassen zaten onder meer een snoeischaar, een takkenschaar, een takkenzaag, twee doosjes scalpels, diverse tangen, doosjes handboeien, vingerboeien, tiewraps, een gasbrander met navulfles, duct tape en bivakmutsen. Op de speciekuip werd ook een doos gevonden met daarin een grote hoeveelheid nieuwe zwarte katoenen zakken met een trekkoord.
De keuken en de ontspanningsruimte waren voorzien van een slaapbank, een televisie met PlayStation, een koelkast en vriezer met eten en drinken.
In de loods lagen werden verder verschillende bigshoppertassen met daarin onder andere gasbranders, diverse rollen duct tape, handboeien, vingerboeien en een klauwhamer. Tot slot stonden in de loods meerdere gestolen voertuigen.
In de loods in Rotterdam werde een tandartsstoel en een (gedemonteerde) mobiele operatietafel met spanbanden aangetroffen. Verder lagen in deze loods vuurwapens (een automatisch vuurwapen/aanvalsgeweer, vier pistolen en twee revolvers) en patroonhouders, kogelwerende vesten en zwarte zakken met trekkoord. Ook stonden er een gestolen Volkswagen Transporter en een gestolen Fiat Ducato. Verder was er een aparte ruimte die was voorzien van onder meer twee slaapbanken, een televisie en een PlayStation en in een andere kamer slaapzakken.
Communicatie tussen verdachten
In de ten laste gelegde periode heeft tussen verschillende verdachten communicatie via EncroChat of Telegram plaatsgehad die van betekenis is voor de duiding van de bestemming van de voorwerpen die zijn aangetroffen in de loodsen in Wouwse Plantage en Rotterdam. Het hof wijst in het bijzonder op de hieronder nader beschreven berichtenwisselingen.
In een bericht op 1 april 2020 schrijft [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 12] dat hij een ‘ebi 2.0’ heeft gebouwd, een heel cellencomplex met cipiers en camerasystemen en dat ze allemaal meegenomen gaan worden. [medeverdachte 3] spoort [medeverdachte 12] aan die ‘pannekoeken’ te zoeken, dan zou hij ervoor zorgen dat ze naar de ebi gaan en ‘afrekenen’. [medeverdachte 12] schrijft dat hij er wel een paar heeft, waarop [medeverdachte 3] schrijft dat hij meer cellen zal maken en dat hij drie arrestatieteams heeft, waarvoor hij bussen zoekt. [medeverdachte 12] moet gaan kijken voor bussen, het liefst met een dubbele deur. [medeverdachte 12] vraagt daarop of [medeverdachte 3] ook nog snelle auto’s moet hebben. Volgens [medeverdachte 3] zijn die altijd welkom, een onopvallende station of zo, een beetje groot in verband met meenemen (het hof begrijpt: van personen). [medeverdachte 12] informeert vervolgens die dag bij een onbekend gebleven gebruiker van een EncroChat-account ( [EncroChatnaam 14] ) of deze een auto en busjes kan regelen en, zo ja, voor welke prijs.
De volgende dag heeft een berichtenwisseling plaats tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 3] meldt aan [medeverdachte 1] dat deze een lek heeft. Ze bespreken vervolgens onder meer dat ‘zwager’ te veel weet en dat [persoon 1] alles van [medeverdachte 1] afweet. Vervolgens wordt geopperd om ‘tester’ één ‘stuk’ te geven om hem daarna te ontvoeren. [medeverdachte 1] merkt op om ‘15M’ (het hof begrijpt: 15 miljoen euro) terug te pakken. [medeverdachte 3] stelt dat als hij ‘die hond’ op de stoel heeft, dat er dan meer zal komen. [medeverdachte 1] schrijft vervolgens dat hij één rat heeft, die mocro die hij ‘leeg wilde trekken en ontvoeren’, maar door Corona ging dat niet. Die mag nu hun ‘ebi komen inwijden’.
Op 4 april 2020 informeert [medeverdachte 1] bij [medeverdachte 3] hoe ver deze is met de ebi en het vervoer. [medeverdachte 3] antwoordt dat de ebi volgende week dinsdag/woensdag helemaal af is; de ‘behandelkamer’ hebben ze vrijdag afgemaakt en maandag beginnen ze aan de verblijven. Wat het vervoer betreft zijn er nog steeds geen bussen, maar dat heeft [medeverdachte 3] bij vier leveranciers uitstaan. Verder merkt [medeverdachte 3] op dat hij ook al een ‘vaste cipier’ in dienst heeft die ook meebouwt. Die is het aanspreekpunt voor de eigenaar van het pand en ook cipier. Er is volgens [medeverdachte 3] dus 24/7 beveiliging. Diezelfde dag bericht [medeverdachte 1] aan [verdachte] dat hij een ‘obs bus’ (het hof begrijpt gelet op de verdere inhoud van de berichtenwisseling: een observatiebus) wil hebben, waarmee je tot op honderd meter kunt zien wie een huis in- en uitgaat. Er moet een bus worden gekocht op naam van een katvanger. [verdachte] bericht vervolgens diezelfde dag aan [medeverdachte 2] dat er een busje en een auto moeten worden gehaald, met een camera erin en op naam van een goede katvanger. Verder vraagt [medeverdachte 1] die dag aan [medeverdachte 12] of die al iets van die bussen heeft gehoord. [medeverdachte 1] schrijft dat hij een bus met dubbele deuren wil hebben en een totaal andere bus, een ander model met een andere kleur, voor de ‘overstap’. [medeverdachte 12] schrijft dat die regelmatig worden aangeboden en dat hij er een zal pakken als die langskomt. Enige dagen later bericht [medeverdachte 12] met een onbekend gebleven gebruiker van een EncroChat-account ( [EncroChatnaam 15] ) over busjes met twee schuifdeuren, die – zo bericht hij vervolgens aan [medeverdachte 3] – kunnen dienen als de ‘overstapper’. [medeverdachte 12] bespreekt verder met [medeverdachte 3] dat de ‘station’ (het hof begrijpt: stationwagen) en de bus tussen Roosendaal en Rotterdam zullen worden neergezet, dan laat [medeverdachte 3] deze daar ophalen.
Op 5 april 2020 is er een berichtenwisseling tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Ze communiceren onder meer over [persoon 1] die gevolgd wordt; [medeverdachte 2] zal ervoor zorgen dat diens auto wordt voorzien van een peilbaken (zo leidt het hof af uit de door beiden gebruikte woorden ‘geplakt’, ‘gps’ en ‘geen achterbumper (…) die vind hij gelijk (…) wielkas (…) komt goed’). [medeverdachte 2] merkt over hem op dat hij sowieso (het hof begrijpt: op de) ‘stoel’ moet. [medeverdachte 1] antwoordt dat dit gaat gebeuren. [medeverdachte 2] voegt daaraan toe dat dat is omdat [persoon 1] niet eerlijk is geweest. In lijn met deze laatste opmerking schrijft [medeverdachte 1] enkele dagen later – op 8 april 2020 – aan de (onbekend gebleven) gebruiker van het account [EncroChatnaam 16] @encrochat.com dat [persoon 1] hem zwaar heeft bestolen en dat het ‘oorlog’ is. [medeverdachte 1] heeft [persoon 1] miljonair gemaakt en als dank krijgt hij een mes in zijn rug. [medeverdachte 1] merkt op dat hij op hun lijst staat: ze proberen mensen om [medeverdachte 1] heen te ‘klaren’ (het hof begrijpt: te doden).
Op 8 april 2020 stuurt [medeverdachte 3] een zestal foto’s aan [medeverdachte 1] , waarop de containers en de tandartsstoel (naar het hof aanneemt: uit de loods in Wouwse Plantage) te zien zijn. [medeverdachte 3] schrijft bij de foto’s dat het drie keer geïsoleerd is; ook als je er naast staat hoor je niets. [medeverdachte 1] reageert met een blije smiley en schrijft dat hij het top vindt, met de toevoeging ‘voertuigen nog’. [medeverdachte 1] spoort [medeverdachte 3] aan alles te pakken wat deze nodig denkt te hebben, ook wapens. Op de vraag welke wapens hij moet hebben antwoordt [medeverdachte 3] met de woorden handwapens en wat automatische misschien; met een demper is altijd handig. Daaraan voegt hij toe dat als ze niet meewerken, gelijk in de knie (het hof begrijpt: dan worden ze gelijk in de knie geschoten). Ook hierop reageert [medeverdachte 1] goedkeurend, met een blije smiley. [medeverdachte 3] schrijft verder dat hij twee teams heeft en dat het derde team er ook bij komt. Het ‘OT’ (het hof begrijpt: het observatieteam) is vol bezig; iedereen heeft honger. [medeverdachte 1] ook, zo besluit deze de conversatie. [medeverdachte 1] zoekt ondertussen contact met [medeverdachte 2] en vraagt of hij tien handwapens, ‘wat automatische’ en ‘iets met demper’ kan regelen. Die avond berichten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] verder over de wapens. [medeverdachte 2] schrijft dat hij handwapens heeft liggen en ook nog meer gaat kopen; hij heeft ook automatische wapens, twee ‘m16 met trommels’. [medeverdachte 1] vraagt [medeverdachte 2] of hij hun bajes voor [persoon 1] en diens ‘matties’ wil zien, stuurt enkele (voor de politie onbekend gebleven) foto’s aan [medeverdachte 2] toe met de toelichting dat er plek voor een man of tien is; de loods is schoon. Volgens [medeverdachte 1] mogen ze schreeuwen.
De volgende dag, op 9 april 2020, sturen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] elkaar berichten over verschillende types vuurwapens en politiekleding waarover ze beschikken – [medeverdachte 3] geeft aan maat XXL te kunnen gebruiken – en elektronische stopborden. Volgens [medeverdachte 1] is ‘deur eruit en huis uittrekken’ beter. [medeverdachte 3] reageert dat hij ‘AT-vesten’ heeft. [medeverdachte 1] bericht gelijk aan [medeverdachte 2] dat hij ‘Popo kleding AT kleding’ wil hebben in de maten XL en XXL. [medeverdachte 2] bericht later die dag dat hij die ‘popo’ (het hof begrijpt: die – kennelijk corrupte – politieagent) gaat vragen voor die kleding.
[medeverdachte 2] neemt een dag later, 10 april 2020, via EncroChat contact op met een onbekend gebleven gebruiker van EncroChat ( [EncroChatnaam 17] ). [medeverdachte 2] vraagt aan [EncroChatnaam 17] of die aan ‘apeeltjws’ (het hof begrijpt ‘speeltjes’ oftewel – gelet op het vervolg van de correspondentie – vuurwapens) kan komen, AK’s, Glocks en automatische. Enkele dagen later bericht [EncroChatnaam 17] aan [medeverdachte 2] dat hij de ‘pipas’ met ‘snoepjes erbij’ (het hof begrijpt: de vuurwapens met patronen) heeft. [medeverdachte 2] laat vervolgens weten dat hij de spullen zo bij hem laat ophalen.
Op 18 april 2020 schrijft [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 3] dat hij pas weer in de spiegel zal kijken als zijn lijst is afgewerkt. [medeverdachte 3] antwoordt dat ze allemaal vroeg of laat aan de beurt gaan komen; hoe lang willen ze zich verstoppen. Als de bussen er zijn gaan ze beginnen, zonder genade. [medeverdachte 1] schrijft dat hij normaal gesproken niet van ‘deze afdeling’ is, maar er zijn er nu een paar die hij hoopt te kunnen ‘martelen’. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] concluderen samen dat ze door hen worden gedwongen: het is – in de woorden van [medeverdachte 3] – ‘neuken of geneukt worden’.
Op 4 mei 2020 is er berichtenverkeer tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 10] . [medeverdachte 3] merkt op dat ‘bolle’ (het hof begrijpt: [medeverdachte 6] ) weer heeft gelogen: hij moet worden gelokt, meegenomen en ‘die cel worden ingekankerd’. [medeverdachte 10] reageert met de opmerking dat hij die ‘kk homo junkie’ niet begrijpt.
Op 7 mei 2020 bericht [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 10] dat hij een locatie voor de ‘boys’ heeft: een loods met een kantoor; van het kantoor maken ze een huiskamer. Het is een ‘soort AT hoofdkwartier’ in de omgeving van Rotterdam. [medeverdachte 3] licht toe dat je vanaf daar – een ‘uitval basis’ – gelijk kunt uitrukken. [medeverdachte 10] reageert instemmend op de verschillende berichten; hij heeft er ‘zin in’. [medeverdachte 3] schrijf verder dat hij daar een auto, een bus, een motorscooter, wapens en vesten neerzet. Er komt een ‘OT’ (het hof begrijpt: een observatieteam) bij de gym; als daar dan mensen aan het posten zijn ‘op ons’, sturen ze hun team op hen af: gelijk ‘drive bye’ en ‘Ratatatata’. Zo hoort het volgens [medeverdachte 10] .
Op 12 mei 2020 is er een berichtenwisseling tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 10] . [medeverdachte 3] stuurt een screenshot aan [medeverdachte 10] van een bericht van ‘ [bijnaam 1] ’ (het hof begrijpt: [medeverdachte 7] ). In dit bericht wordt meegedeeld dat de slaapbank, tv en PlayStation nu op L2 (het hof begrijpt: de loods in Rotterdam) zijn; morgen volgen de gordijnen, zodat ‘ze’ kunnen slapen. [medeverdachte 3] bericht vervolgens aan [medeverdachte 10] dat L2 ‘hun slaaplocatie’ wordt en dat ze gelijk een snelle auto, bus en motor erin zetten.
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 10] schrijven op 15 mei 2020 opnieuw berichten aan elkaar. [medeverdachte 3] bericht [medeverdachte 10] dat hij druk is geweest: ze hebben vandaag vijf bussen, twee snelle auto’s en vier motors opgehaald. [medeverdachte 3] vraagt [medeverdachte 10] wat hij qua budget nodig heeft om alles te halen: zenders, portofoons, telegramtoestellen, bivakmutsen, tiewraps et cetera. [medeverdachte 3] merkt op dat ze maandag ‘ready’ moeten zijn. Die dag laat hij vesten en een tas met ijzer (het hof begrijpt: vuurwapens) leveren. [medeverdachte 3] vraagt [medeverdachte 10] vervolgens of hij ook politiekleding nodig heeft, maar dit is volgens [medeverdachte 10] niet nodig. [medeverdachte 3] draagt [medeverdachte 10] op zelf te controleren of alles goed is en niets kwijt te raken, want hij krijgt 25000 aan ijzer (het hof begrijpt: voor 25 duizend euro aan vuurwapens); hij heeft alles nieuw gekocht. [medeverdachte 10] reageert dat hij zijn leven erop zet; hij heeft er bovendien heel veel zin in. [medeverdachte 10] schrijft dat het simpel is: ophalen en afleveren, daar is niet veel voor nodig. [medeverdachte 3] bevestigt dat, maar voegt daaraan toe dat het weghalen ook gaat gebeuren, dus [medeverdachte 10] moet alles voorbereiden en moet alles kopen wat hij nodig heeft: kleding, ducttape, tiewraps, portofoons, zenders, et cetera. Alles moet ‘prof’ worden gemaakt: niemand mag ontkomen. [medeverdachte 10] antwoordt dat dat ook niet gaat gebeuren. [medeverdachte 3] sluit af met de opmerking dat maandag alles klaar moet zijn.
Op 20 mei 2020 zijn [medeverdachte 10] en [medeverdachte 7] bij de loods in Rotterdam geweest. [medeverdachte 10] bericht de volgende dag aan [medeverdachte 3] dat hij gisteren met [bijnaam 1] had afgesproken en dat hij alles heeft gezien. [medeverdachte 10] schrijft dat het een topplek is en dat ze er vanaf morgen in gaan.
Op 31 mei 2020 heeft een berichtenwisseling plaats tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 12] , waarin wordt besproken dat [persoon 5] ( [persoon 5] ) die spullen nog ergens heeft; het zou volgens [medeverdachte 3] een leuke bonus zijn als ze die vinden. [medeverdachte 3] schrijft dat desnoods zijn familie moet worden meegenomen en dan te zeggen dat 30 ‘mil’ (het hof begrijpt: miljoen) moet worden overgemaakt naar colo (het hof begrijpt: Colombia), anders krijgt hij hen niet terug. Volgens [medeverdachte 3] is dit zo’n ‘anoniem jackpot gevalletje’. [medeverdachte 12] merkt op dat die (het hof begrijpt: de familie van [persoon 5] ) gewoon thuis zijn. [medeverdachte 3] vraagt zich af waar ze die kunnen meenemen. Het zou lekker zijn om losgeld te vragen voor die 1000 stuks; dat ‘hoerenkind’ komt volgens [medeverdachte 3] later wel, om vervolgens losgeld – 25 miljoen plus boete – te vragen voor die 1000 stuks. [medeverdachte 3] draagt [medeverdachte 12] op zijn huiswerk te gaan doen: het team staat klaar om ‘in te laden’ en het ‘verblijf is er ook’. Volgens [medeverdachte 12] zijn ‘ze wijf en en kind geen hogere wiskunde’. [medeverdachte 3] eindigt met de opmerking dat [medeverdachte 12] maar moet zeggen wanneer hij kan inplannen: ‘plek en tijd dat ze getrokken kunnen worden’.
Op 22 juni 2020 is in de woning van [medeverdachte 7] een Samsung A10s en een Samsung S10+ in beslag genomen. De Samsung A10 bevond zich in diens slaapkamer, op een nachtkastje aan de oplader. [medeverdachte 7] had in januari 2020 op de Samsung A10 onder meer de volgende Telegram-berichten (van [medeverdachte 3] alias ‘ [bijnaam 3] ’ of ‘ [bijnaam 3] ’) aan zichtzelf doorgestuurd:
[bijnaam 3] :
We moeten genoeg riemen hebben om vast te maken
Ti reps
Ducktape
Specy kuip voor waterboarden
Tang set vppr (het hof begrijpt: voor) nagels
Kniptang voor vingers en tenen
Gasbrandertje
En ski of veiligheids bril binnenkant zwart gespoten
Ketting en een slot
Ankers voor in vloer
Op 3 mei 2020 is op de onder [medeverdachte 7] in beslag genomen Samsung S10+ tussen 12:43 uur en 12:49 uur via Google gezocht op de volgende items:
Arrestatie muts
Arrestatie zak over hoofd
Zwarte zak
Zwarte stoffen zak
Zwarte stofzak
Op 10 mei 2020 is op die Samsung S10+ onder meer het volgende opgezocht:
hoe zelf chloroform maken
chloroform of ether
chloroform maken
ether kopen
ether makem
diethyl ether kopen
diethyl ether in water
Verder is op 10 mei 2020 om 20:26 uur via Google gezocht op de vraag ‘
hoe zelf chloroform maken’, waarna een website werd bezocht met de titel ‘
Raak je snel bewusteloos als iemand je een doek met een chloroform voor je mond en neus drukt?’. Vervolgens is een website bezocht met de titel ‘
Wanneer raak je bewusteloos?’, gevolgd door de vraag op dezelfde website met de titel ‘
Waar kan ik chloroform kopen?’. Voorts is met de Samsung S10+ gezocht op een website met de titel ‘
Waar kan ik droogijs kopen?’. Hierna werd een website bezocht waarop diverse soorten gassen kunnen worden besteld, waaronder droogijs. Daarnaast werd er een website bezocht met de titel ‘
Waar kan ik Natriumacetaat kopen?’, waarna wederom werd gezocht op de zoekvragen ‘
hoe zelf chloroform Maken’, ‘
waar kan ik chloroform kopen’, ‘
Raak je snel bewusteloos als iemand je een doek met een chloroform voor je mond en neus drukt?’ en ‘
hoe kan ik aan chloroform komen?’.
Op 13 mei 2020 stuurde [medeverdachte 7] het volgende bericht aan zichzelf:
[bijnaam 3] :
Kan je een planning maken voor volledige bezetting 24/7
En wie pakt over van team A
Wil maar beperkt aantal mensen bij L3
En welke bus pakken we mee over
Kan je een plan maken voor dit?
Dan weet ik hoeveel mense ik nog moet aannemen
Team A en team B foen ophalen en afgeven
Team L3 doet overpakken en opsluiten tot verhoor team komt
Op drie uitgeprinte documenten die zijn aangetroffen bij de doorzoeking van de verblijfplaats van [medeverdachte 7] aan het [adres 3] te Den Haag zijn onder andere door [medeverdachte 7] handgeschreven aantekeningen aangetroffen. Op de achterzijde van een van de prints, van de op Google Maps opgezochte locatie ‘ [adres 4] ’ – een locatie in Wouwse Plantage, ongeveer vier kilometer van de loods aan de [adres 1] te Wouwse Plantage – staat het volgende geschreven:
Team a haalt paket op
Team B. eerste overstap
Team L3 2de overstap
L3
Daarnaast werd er een print aangetroffen van de op Google Maps opgezochte locatie ‘ [adres 5] ’, eveneens een locatie in Wouwse Plantage in de nabije omgeving van de loods aan de [adres 1] te Wouwse Plantage. Op de achterzijde van deze print zijn de volgende handgeschreven aantekeningen aangebracht:
L3 overdag
Bewaking avond
nacht
vragenstellers
bus voor laatste overstap
Op een telefoon die op 22 juni 2020 onder de inmiddels onherroepelijk veroordeelde medeverdachte [medeverdachte 8] in beslag is genomen is een foto aangetroffen van een goederenlijst met daarop onder meer de volgende opgesomde goederen:
Rollen zwarte ducktape
Ti rips groot van AT
Chirurgische set
Hamer
Messenset
Theedoeken
Brandslang
Zwarte ski bril
Zwarte zak en handboeien.
Conclusie
Op basis van de hiervoor weergegeven berichtenwisselingen en de overige bewijsmiddelen, kan het volgende worden vastgesteld over de misdrijven die [verdachte] en/of de medeverdachten wilden plegen.
( i) Er speelde een zeer ernstig conflict tussen de organisatie van [medeverdachte 1] en [persoon 1] en diens aanhangers. Aanvankelijk werd [persoon 1] gezocht vanwege de door hem kennelijk gestolen miljoenen euro’s, in verband waarmee hij al eens eerder ‘op de stoel had gezeten’ en ook een (naar het hof aanneemt) geldkoerier tijdelijk van zijn vrijheid beroofd is gehouden. Later wilde men ook wraak vanwege de liquidatie van [medeverdachte 2] en was niet enkel [persoon 1] een beoogd doelwit, maar ook diens aanhangers en desnoods familieleden.
( ii) Uit de wijze waarop zes van de zeven zeecontainers waren ingericht blijkt dat het de bedoeling was om mensen hierin tegen hun wil vast te houden. De containers waren voorzien van een tussenwand met daarin een deur die op slot kon. De containers konden ook nog van buiten met een hangslot worden afgesloten. Uit het feit dat er een toilet in de binnenruimte was geplaatst volgt dat het de bedoeling was om personen langere tijd vast te houden, waarbij zij dan kennelijk met een camera in de gaten konden worden gehouden. Het was (behalve in container 5) mogelijk om personen vast te ketenen, met de voeten in voetboeien en de handen daarboven in handboeien geplaatst, waarbij zij dan in staande positie van het chemisch toilet gebruik zouden moeten maken.
( iii) Dat het de bedoeling was om personen in de zeecontainers tegen hun wil vast te zetten volgt ook onmiskenbaar uit de hiervoor genoemde berichtenwisselingen, waarbij van belang is dat uit de foto’s die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 8 april 2020 uitwisselden blijkt dat de communicatie inderdaad betrekking heeft op de zeecontainers in de loods in Wouwse Plantage. Het hof wijst in het bijzonder op de berichten waarin wordt geschreven over:
 de bestemming van het loodsencomplex: de ene loods als gevangenis – een ‘ebi 2.0’, een ‘cellencomplex’ (berichten van 1 april 2020), een ‘bajes’ voor [persoon 1] en zijn ‘matties’, met containers die zo goed geïsoleerd zijn dat ‘je niets hoort, ook als je er naast staat’, met plek voor een man of tien die ‘mogen schreeuwen’ (berichten van 8 april 2020) – en de andere loods als uitvalsbasis voor de ‘arrestatieteams’: een ‘AT hoofdkwartier’, een ‘uitval basis’ is van waaruit je ‘gelijk kunt uitrukken’ (berichten van 7 mei 2020) en waar de mannen ook kunnen slapen (bericht van 12 mei 2020);
 de beveiliging: een ‘cipier’, ‘24/7 beveiliging’ (bericht van 4 april 2020);
 de teams die worden ingeschakeld om doelwitten op te pakken: ‘arrestatieteams’ (bericht van 1 april 2020) die zullen ‘ophalen en afleveren’ (bericht van 15 mei 2020),
 de wijze waarop dat zal gebeuren: met het gebruik van ‘handwapens’ en ‘automatische’ vuurwapens (en als de arrestanten niet meewerken moeten ze ‘gelijk in de knie’ worden geschoten) (berichten van 8 april 2020), met het gebruik van politiekleding, kleding van het arrestatieteam en elektronische stopborden (om aldus, zo begrijpt het hof, een doelwit te laten geloven dat hij met politieambtenaren te maken heeft) en door middel van ‘deur eruit en huis uittrekken’ (het hof begrijpt: met geweld een doelwit uit diens huis te halen) (berichten van 9 april 2020;
 de voertuigen die daarbij worden gebruikt: ‘snelle auto’s, ‘bussen met een dubbele deur’ (berichten van 1 april 2020), een ‘totaal andere’ bus voor de ‘overstap’ (berichten van 4 april 2020).
Verschillende goederen waarover in de genoemde berichten wordt geschreven zijn in de loodsen aangetroffen: vuurwapens, politiekleding, -schoeisel, -koppels met toebehoren, kogelwerende vesten, zwaailampen en een stoptransparant.
( iv) Uit de berichten blijkt dat het ook de bedoeling was om personen zwaar te mishandelen. Het hof wijst in de eerste plaats op de berichten waarin wordt geschreven over:
 de ‘behandelkamer’ (het hof begrijpt: de container met de tandartsstoel) die gereed is (bericht van 4 april 2020);
 [persoon 1] die sowieso ‘op de stoel’ (het hof begrijpt: de tandartsstoel die in één van de zeecontainers is aangetroffen) zal komen (bericht van 5 april 2020);
 de wens om ‘een paar te kunnen martelen’ (bericht van 18 april 2020).
( v) Het voornemen om mensen te martelen blijkt ook uit de verschillende goederen die in de loodsen zijn aangetroffen. De tandartsstoel in container 5 had armleuningen en een voetsteun die waren voorzien van riemen, banden en de voetsteun ook van boeien. Er kon dus iemand op de stoel worden vastgezet. Kennelijk was de bedoeling om deze persoon (vervolgens) aan martelingen te onderwerpen, getuige de aangetroffen snoeischaar, takkenschaar, takkenzaag, scalpels, diverse tangen (die blijkens de op de telefoon van [medeverdachte 7] aangetroffen aantekeningen van [medeverdachte 3] waren bestemd voor – het toepassen van geweld op – nagels, vingers en tenen), vingerboeien, gasbrander met navulfles en zwarte katoenen zakken met een trekkoord. Ook bevond zich in container 5 een speciekuip, die blijkens diezelfde aantekeningen van [medeverdachte 3] zou worden gebruikt om personen te onderwerpen aan ‘waterboarden’, een martelmethode waarbij bij iemand natte doek of zak over het hoofd krijgt waarover steeds opnieuw water wordt gegoten, waardoor diegene voortdurend het gevoel heeft te verdrinken.
( vi) Verder volgt uit de berichten dat geweld op personen zou moeten worden uitgeoefend om hen te bewegen geld te betalen
.Het hof wijst daarbij in het bijzonder op de berichten van 2 april 2020, waarin wordt geschreven over 15 miljoen euro die moeten worden teruggepakt; als [medeverdachte 3] ‘die hond’ op de stoel heeft zal er meer (het hof begrijpt: geld) volgen.
( vii) Tot slot volgt uit de berichten dat het voornemen was om geld te verkrijgen van personen door familieleden (vrouw en/of kinderen) in de zeecontainers vast te zetten. Het hof wijst in het bijzonder op de berichten van 31 mei 2020 waaruit volgt dat de partner en het kind van [persoon 5] ( [persoon 5] of [persoon 5] ) zouden moeten worden opgepakt, die dan pas zouden worden vrijgelaten als [persoon 5] dertig miljoen euro zou overmaken naar Colombia: een ‘anoniem jackpot gevalletje’.
6.5
Criminele organisatie
Beoordelingskader
Voor het beoordelingskader ‘deelname aan een criminele organisatie’ verwijst het hof naar hetgeen daarover in paragraaf 2.1 is opgenomen. Voor het bewijs voor deelname aan een criminele organisatie zal, gelet op het daar weergegeven beoordelingskader, dus moeten worden vastgesteld dat:
(i) sprake is geweest van een organisatie;
(ii) deze organisatie als oogmerk had het plegen van misdrijven;
(iii) het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als deelneming aan deze organisatie.
Organisatie
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt het hof vast dat tussen de verdachten [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 10] , [verdachte] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 12] een samenwerkingsverband heeft bestaan met een zekere duurzaamheid en structuur. Uit hetgeen in 6.4 is overwogen blijkt dat tussen de verdachten gedurende een langere periode veelvuldig communicatie plaatsvond. Uit deze communicatie blijkt dat sprake was van onderlinge afstemming om verschillende misdrijven, waaronder wederechtelijke vrijheidsberoving, gijzeling, afpersing, zware mishandeling met voorbedachten rade, opzetheling en het voorhanden hebben van een of meer vuurwapens, voor te bereiden dan wel uit te voeren.
Hierbij was sprake van een structuur met een zekere hiërarchie en rolverdeling, waarbij in opdracht van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] de loodsen in Rotterdam en Wouwse Plantage gereed werden gemaakt. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] voerden veelvuldig overleg over de (voorgenomen) misdrijven, hoe de loodsen moesten worden ingericht en de stand van zaken van de kluswerkzaamheden. [medeverdachte 1] had contact met [verdachte] en [medeverdachte 2] , aan wie hij verschillende opdrachten, die eveneens verband hielden met deze (voorgenomen) misdrijven, gaf en die vervolgens weer werden uitgezet bij andere personen. [medeverdachte 3] stuurde de verdachte [medeverdachte 6] aan om via witwasconstructies, waarbij [medeverdachte 6] hulp kreeg van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 11] , de loodsen voor een mede verdachte te huren en containers te kopen en te huren. [medeverdachte 12] vervulde de rol van ‘spotter’ en kreeg daartoe opdrachten van [verdachte] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 12] hield zich in die rol bezig met het achterhalen van informatie over en het zoeken naar beoogde slachtoffers. Daarnaast hield [medeverdachte 12] zich bezig met het regelen van auto’s. [medeverdachte 10] werd door [medeverdachte 3] aangestuurd om de loods in Rotterdam gereed te maken en daar op te gaan treden als de leider van ’het elite / A team’ (het hof begrijpt: arrestatieteam), dat tot taak had slachtoffers op te pakken en af te leveren. [medeverdachte 7] had een prominente rol bij de kluswerkzaamheden in beide loodsen en hij is door de eigenaar van de loods in de Wouwse Plantage herkend als ‘de voorman’ van de klussers. [medeverdachte 7] stuurde [medeverdachte 5] , [medeverdachte 9] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 4] aan tijdens de kluswerkzaamheden en daarnaast hield hij zich bezig met de uitbetaling van ‘salarissen’ aan verschillende leden van de criminele organisatie.
Oogmerk van de organisatie
In het voorgaande ligt besloten dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving, gijzeling, afpersing in vereniging en zware mishandeling met voorbedachten rade.
Ten aanzien van het oogmerk ‘opzetheling’ wijst het hof in het bijzonder op de volgende EncroChat-berichten:
- Op 26 maart 2020 vraagt [medeverdachte 2] aan een onbekend gebleven gebruiker van een EncroChat-account ( [EncroChatnaam 18] ) of hij ‘aan gestolen auto’s kan komen’. Een dag later, op 27 maart 2020 in de ochtend rond 10.35 uur vraagt [medeverdachte 2] aan [EncroChatnaam 18] of hij aan een contactpersoon van hem kan vragen of ‘hij ook busjes heeft’. Op diezelfde dag om 19.18 uur schrijft [EncroChatnaam 18] aan [medeverdachte 2] dat ‘die waggie zo klaar staat’. [medeverdachte 2] vraagt welke auto het is en [EncroChatnaam 18] antwoordt ‘BMW 535d dubbele turbo volgens mij is snelle auto’. Op 29 maart 2020 koppelt [medeverdachte 2] terug aan [medeverdachte 3] ‘maat geregelt zitgen nieuw pkaten op’ en ‘geen gestolen maat gedubbeld’. Op 19 april 2020 neemt [medeverdachte 2] weer contact op met [EncroChatnaam 18] en [EncroChatnaam 18] deelt aan [medeverdachte 2] mee dat hij voor hem een busje heeft ‘maar enkel cabine drie personen voor alleen’ en dat het een Transporter is. [EncroChatnaam 18] verzekert [medeverdachte 2] ook dat het ‘een snelle busje is’ en dat alleen ‘de platen nog gefixt moeten worden’. Op 20 april 2020 rond 13.45 uur vraagt [EncroChatnaam 18] aan [medeverdachte 2] of [EncroChatnaam 6] (de verdachte [medeverdachte 7] ) ‘iemand van hem is’. [medeverdachte 2] antwoordt dat het ‘wel eens voor die bus ophalen kan zijn’ en dat [medeverdachte 7] op hem wacht. Om 16.37 uur stuurt [EncroChatnaam 18] aan [medeverdachte 2] ‘heb afgeleverd bro’.
- Op 1 april 2020 vraagt [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 12] om nog ‘wat bussen te zoeken met dubbele deur het liefst’. [medeverdachte 12] antwoordt ‘moet je hebben kan ze zo bestellen maat alleennze vragen geld ervoor’. [medeverdachte 3] schrijft dat hij alleen ‘snelle auto’s wil met een dubbele deur’. In een gesprek later op die dag informeert [medeverdachte 12] op verzoek van [medeverdachte 3] bij een onbekend gebleven gebruiker van een EncroChat-account ( [EncroChatnaam 14] ) of deze een auto en busjes kan regelen en, zo ja, voor welke prijs.
- Op 4 april 2020 omstreeks 16.20 uur schrijft [verdachte] aan [medeverdachte 2] dat hij een ‘busje caddy en auto’ moet halen met een camera erin en dat hij deze op naam van een goede katvanger moeten zetten.
- Op 4 april 2020 hebben [medeverdachte 3] en [medeverdachte 12] gesprekken over het regelen van bussen. [medeverdachte 3] vraagt aan [medeverdachte 12] of hij al ‘iets gehoord heeft van de bussen’. [medeverdachte 12] schrijft dat ‘hij het zou laten weten als ze er 1 binnen hebben moet met 2 schuifeuren dua evem zoeken voor ze’. [medeverdachte 3] schrijft dat hij er ‘sowieso 1’ wil hebben ‘en 1 andere bus totaal anders voor overstap’. [medeverdachte 12] vraagt ‘dan 1 donkere kleur 1 witte of zilver’. [medeverdachte 3] antwoordt ‘ja en ander model’ en ‘witte sprinter ofzo als 2e’. [medeverdachte 12] schrijft dat hij het gaat regelen, maar dat hij alleen even moet kijken waar ze heen gebracht moeten worden omdat hij nu geen plek ervoor heeft. [medeverdachte 12] schrijft tevens ‘die ford heb ik gezegd wacht even tot ik platen heb amders staat die op straat’. [medeverdachte 3] schrijft dat hij de Ford wil laten ophalen als [medeverdachte 12] deze auto ‘met goede platen ergens zet’.
Uit camerabeelden die zijn opgenomen in de loods in Wouwse Plantage blijkt het volgende:
- Op camerabeelden van 14 mei 2020 is te zien dat [medeverdachte 8] samen met [medeverdachte 5] werkzaamheden verricht aan de kentekenplaten van een grijze Ford Focus. Dit doen zij die dag ook met kentekenplaten aan de voor- en achterzijde van een zwarte BMW en aan de kentekenplaten aan de achterzijde van een Volkswagen Transporter. Vervolgens worden de drie voertuigen schoongespoten met een hogedrukreiniger door [medeverdachte 5] en neemt [medeverdachte 8] de voertuigen af met een doek.
- Op camerabeelden van 19 mei 2020 is te zien dat [medeverdachte 8] samen met [medeverdachte 7] bezig is met een kentekenplaat aan de achterzijde van een witte Volkswagen Transporter.
- Op camerabeelden van 15 juni 2020 is te zien dat [medeverdachte 5] een Opel Vivaro, voorzien van kenteken [kenteken] schoonmaakt. Uit onderzoek is gebleken dat dit voertuig voorzien is van valse kentekenplaten en dat dit voertuig sinds 16 juni 2020 als gestolen staat opgegeven.
Tijdens de doorzoeking van de loodsen in Rotterdam en in Wouwse Plantage op 22 juni 2020 zijn meerdere voertuigen aangetroffen waarvan is vastgesteld dat deze gestolen waren. Uit onderzoek is gebleken dat de in de loodsen aangetroffen voertuigen grote gelijkenissen vertonen met de voertuigen waarover geconverseerd wordt in de hierboven beschreven EncroChat-berichten.
In de loods in Wouwse Plantage is tevens politiekleding aangetroffen. Uit een EncroChat-gesprek van 9 april 2020 blijkt dat [medeverdachte 3] bij [medeverdachte 1] aangaf dat hij ‘altijd politiekleding nodig heeft’ en dat [medeverdachte 1] heeft toegezegd daar achteraan te gaan. Op diezelfde dag stuurt [medeverdachte 1] [medeverdachte 2] een bericht over het regelen van ‘popo kleding AT kleding’, waarop [medeverdachte 2] aangeeft dit te gaan vragen aan ‘die popo’ (het hof begrijpt: die – kennelijk corrupte – politieagent). Van drie politiejassen die in de loods zijn gevonden is vastgesteld dat deze van diefstal uit een politiebureau in Haren afkomstig zijn. Op één van de politiejassen die is aangetroffen in de loods is sporenmateriaal aangetroffen waarvan het DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van een voormalig politieambtenaar die heeft verklaard op illegale wijze politiekleding te hebben verkocht.
Op grond van de hierboven weergegeven EncroChat-berichten en de hierboven beschreven camerabeelden in combinatie met de bevindingen met betrekking tot de in de loods aangetroffen voertuigen en politiekleding komt het hof tot de conclusie dat de criminele organisatie tot oogmerk had het plegen van opzetheling.
Ten aanzien van het oogmerk ‘het voorhanden hebben van een of meer vuurwapens’ wijst het hof in het bijzonder op de volgende EncroChat-berichten:
- Op 8 april 2020 spoort [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] aan alles te pakken wat deze nodig denkt te hebben, waaronder wapens. Op de vraag welke wapens hij moet hebben antwoordt [medeverdachte 3] ‘handwapens en wat automatische misschien; met een demper is altijd handig’. Rond dezelfde tijd op diezelfde dag vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] ‘maat kan je 10 handwapens regelen?’. [medeverdachte 1] vraagt verder ‘en wat automatische ook aub en iets met demper’. Later die avond schrijft [medeverdachte 2] dat hij handwapens heeft liggen en nog meer gaat kopen: hij heeft ook automatische wapens, namelijk ‘twee m16 met trommels’.
- De volgende dag, op 9 april 2020, hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] gesprekken over de wapens die zij nog hebben liggen. [medeverdachte 1] schrijft ‘M16 met trommel wat zeg jij heb 2 van liggen maar m16 loopt vaak vast huls in de kamer die niet goed eruit komt’. [medeverdachte 3] vraagt of [medeverdachte 1] iets kleiners heeft ‘zoals mp5 H&K’ want daar ‘zit meestal demper op’. [medeverdachte 3] schrijft verder ‘of die nieuwe scorpions schijnen ook goed te zijn en glocks met lange magazijn en automatisch ook top’. [medeverdachte 3] schrijft ook nog ‘dat ze geen fouten kunnen maken met vastlopers’. [medeverdachte 1] schrijft vervolgens ‘had glock 17 full auto met ombouwkit ik ga kijken of ik er meer van kan pakken’. [medeverdachte 3] antwoordt ‘ja die zijn top lopem zelden vast’. [medeverdachte 1] bevestigt dit en schrijft ‘ja helemaal met demper’. [medeverdachte 1] vraagt op diezelfde dag aan [medeverdachte 2] ‘die glocks met ombouwkit die jij had geregeld kan je daar meer van pakken’.
- Op 10 april 2020 stuurt [medeverdachte 2] naar een onbekend gebleven gebruiker van EncroChat-account [EncroChatnaam 17] of hij aan ‘apeeltjws’ (het hof begrijpt ‘speeltjes’ oftewel – gelet op het vervolg van de correspondentie – wapens) kan komen. [medeverdachte 2] geeft aan dat het gaat om ‘AK, glocks en automatische’ wapens. Een paar dagen later, op 15 april 2020, bericht [EncroChatnaam 17] ‘heb zo die pipas voor je’. [medeverdachte 2] vraagt of ze er ‘snoepjes’ bij hebben gedaan erbij’ (het hof begrijpt: de patronen voor de vuurwapens). [EncroChatnaam 17] antwoordt dat dit het geval is. [medeverdachte 2] stuurt aan [EncroChatnaam 17] ‘oke neef ik laat ze zometeen by je ophalen’.
- Op 7 mei 2020 bericht [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 10] over dat hij een loods heeft in (de omgeving van) Rotterdam, een ‘soort AT hoofdkwartier’. Hij schrijft dat hij daar verschillende spullen neerzet, waaronder wapens.
- Op 15 mei 2020 laat [medeverdachte 3] aan [medeverdachte 10] weten dat hij die dag een tas met ijzer (het hof begrijpt: vuurwapens) laat leveren. [medeverdachte 3] draagt [medeverdachte 10] op zelf te controleren of alles goed is en niets kwijt te raken, want hij krijgt 25000 aan ijzer (het hof begrijpt: voor € 25.000,00 aan vuurwapens); hij heeft alles nieuw gekocht.
In de loods in Rotterdam zijn meerdere vuurwapens aangetroffen, te weten een automatisch wapen, vier pistolen en twee revolvers en patroonhouders. Zoals in 6.4 is overwogen blijkt uit verschillende EncroChat-berichten dat deze wapens bedoeld waren om personen tegen hun wil van hun vrijheid te beroven en vervolgens in de zeecontainers in Wouwse Plantage vast te zetten. In één van de berichten wordt bijvoorbeeld geschreven dat als ‘de arrestanten’ niet meewerken ze ‘gelijk in de knie moeten krijgen’.
Gelet op de hierboven weergegeven EncroChat-berichten en het aantreffen van de vuurwapens in de loods in Rotterdam komt het hof tot de conclusie dat de criminele organisatie tot oogmerk had het voorhanden hebben van vuurwapens.
Ten aanzien van het oogmerk ‘moord’ wijst het hof op de volgende EncroChat-berichten:
- Op 2 april 2020 hebben [medeverdachte 1] en de onbekend gebleven gebruiker van een EncroChat-account ( [EncroChatnaam 2] ) een gesprek over of er ‘lekkage’ in hun groep is, omdat een beoogd slachtoffer van [medeverdachte 1] dat hij beschouwt als ‘tegenstander’ op de hoogte is van dat er ‘gewerkt is en waarvandaan’. [medeverdachte 1] schrijft in dit gesprek ‘maat iedereen gaat liggen geloof me’ en ‘er zijn dagelijks veel mensen mee bezig je hoord binnenkort’.
- Op 2 april 2020 schrijft [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] dat hij iemand heeft voor [medeverdachte 1] om zich bezig te houden met het ‘lokken’ van beoogde slachtoffers. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] chatten verder over of deze persoon te vertrouwen is en [medeverdachte 2] schrijft dat hij ook nog andere mensen heeft om ‘te lokken’. In dit gesprek schrijft [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] ‘maat jou doel is mijn doel ik ga ook pas dood als jun dood zijti’ (het hof begrijpt: als hun – lees: zij – dood zijn). [medeverdachte 1] antwoordt ‘juist’.
- Op 9 april 2020 wisselen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] berichten over het regelen van wapens. [medeverdachte 3] schrijft ‘dat ze geen fouten kunnen maken met vastlopers’ (het hof begrijpt: munitie die door een defect in het vuurwapen niet verschoten wordt).
- Op 18 april 2020 hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] een berichtenwisseling waarin [medeverdachte 1] schrijft ‘maat ik kijk pas weer in de spiegel als me lijst is afgewerkt’ en ‘maat ze gaan allemaal vroeg of laat aan de beurt komen’. [medeverdachte 1] beklaagt zich bij [medeverdachte 3] dat ‘alles zo kkrlekker ging’ en dan ‘komt er zo een labiel’. [medeverdachte 3] schrijft ‘maat we hadden die kkr hoer nooit moeten laten gaan’.
- Op 11 mei 2020, de dag na de liquidatie van [medeverdachte 2] , hebben [verdachte] en [medeverdachte 3] een gesprek over de liquidatie van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 3] schrijft ‘dit is slecht nieuws man’. [verdachte] schrijft ‘ja heel slecht echt erg erg erg’. [verdachte] schrijft vervolgens ‘is van ons team van je eigen geld’. [medeverdachte 3] schrijft ‘ze moeten dood tot hun hond toe’. [verdachte] antwoordt ‘alles maat’.
- Een dag later, op 12 mei 2020, hebben [medeverdachte 1] en onbekend gebleven gebruiker van een EncroChat-account ( [EncroChatnaam 2] ) contact over de reden van de liquidatie van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] schrijft ‘jongmocro was erbij toen ik [persoon 1] op stoel had gezet ...mijn fout dat ik hem heb laten gaan daarom is jongmocro dood...’. [medeverdachte 1] stuurt vervolgens een bericht met alle namen van de groep die hij beschouwt als tegenstanders en [EncroChatnaam 2] specificeert dat ‘ [persoon 1] eerst moet’. Nadat [EncroChatnaam 2] en [medeverdachte 1] verder chatten over wie zij allemaal willen ‘pakken’ schrijft [medeverdachte 1] tot slot ‘heel deze groep moet dood en familie mag ook’.
- Op 12 mei 2020, kort na de liquidatie op [medeverdachte 2] , hebben [medeverdachte 1] en een onbekend gebleven gebruiker van een EncroChat-account ( [EncroChatnaam 19] ) een berichtenwisseling waarin [EncroChatnaam 19] aan [medeverdachte 1] vraagt of alles goed met hem gaat en waarin hij schrijft dat hij heeft gehoord wat er gebeurd is. [medeverdachte 1] schrijft dat ‘hun hitters’ het op hem gemunt hebben. Hij schrijft ook dat hij de grootste ‘killer’ van allemaal heeft, maar dat hij nog niets gedaan heeft. [EncroChatnaam 19] stelt wat vragen, kennelijk over wat er moet gebeuren met de persoon die het volgens [medeverdachte 1] op hem gemunt heeft en die volgens [medeverdachte 1] in Dubai verblijft. [medeverdachte 1] legt uit aan [EncroChatnaam 19] dat wapens moeilijk te krijgen zijn in Dubai. Op 13 mei 2020 schrijft [EncroChatnaam 19] dat hij kan zorgen dat binnen 3 dagen ‘toys’ (het hof begrijpt: vuurwapens) in Dubai zijn en dat hij heeft gevraagd om ‘2 glocks’ en ‘een automatic’. [EncroChatnaam 19] vraagt of dit oké is en [medeverdachte 1] antwoordt met ‘ja’. [medeverdachte 1] vraagt ‘wie de trekker over gaat halen’ en [EncroChatnaam 19] schrijft dat hij het aan het regelen is, maar dat het moeilijk gaat worden. [medeverdachte 1] schrijft dat het ‘een hit and run’ zal gaan worden. Op 14 mei 2020 schrijft [EncroChatnaam 19] dat de ‘toys’ heel snel in Dubai zullen zijn. Op 20 mei 2020 komt [EncroChatnaam 19] hierop terug en schrijft dat hij nu een ‘glock 17 en een scorpopn V61’ heeft. [medeverdachte 1] vraagt of er ook ‘hitmen’ zijn. [EncroChatnaam 19] antwoordt dat die er nog niet zijn en dat hij als er geen andere optie is ‘goed cashgeld’ zal aanbieden en de jongens zal ‘pushen’ om ‘hitters’ in te huren of in te laten vliegen.
Zoals eerder is overwogen met betrekking tot de achtergronden van het conflict blijkt dat sprake was van een onderwereldoorlog tussen [medeverdachte 1] en de zijnen en [persoon 1] (‘ [persoon 1] ’ genoemd). Naar het oordeel van het hof verwijzen bovenstaande berichten naar dit conflict en blijkt uit deze berichten dat de deelnemers aan deze gesprekken uiteindelijk de dood van (in elk geval sommigen van) hun slachtoffers beoogden. Zo schrijft [medeverdachte 1] op 2 april 2020 dat ‘iedereen moet liggen’, hetgeen in het criminele milieu verwijst naar het liquideren van personen. Relevant is ook het gesprek tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] van 9 april 2020, waarin wordt gesproken over dat ‘geen fouten kunnen worden gemaakt met vastlopers’, wat minder van belang zou zijn in het geval de wapens enkel zouden worden gebruikt voor afdreiging. De conversatie van 18 april 2020 waarin [medeverdachte 3] schrijft dat ‘ze die kkr hoer nooit hadden moeten laten gaan’ is een verwijzing naar een eerdere ontvoering van [persoon 1] , waarbij kennelijk is besloten hem ‘te laten gaan’. Uit deze conversatie blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] een volgende keer mogelijk niet van plan zijn hun ‘tegenstander’ (levend) te laten gaan. De naam ‘ [persoon 1] ’ en een verwijzing naar de eerdere ontvoering komt ook terug in de conversatie van 12 mei 2020 waarin [medeverdachte 1] schrijft ‘jongmocro (het hof begrijpt: [medeverdachte 2] ) was erbij toen ik
[persoon 1]op de stoel had gezet’. Ook wordt letterlijk het woord ‘dood gebruikt’, wanneer [medeverdachte 2] schrijft ‘maat jou doel is mijn doel ik ga ook pas dood als hun dood zijn en wanneer [medeverdachte 3] aan [verdachte] schrijft ‘ze moeten dood tot hun hond toe’ en [verdachte] antwoordt ‘alles maat’. Ook [medeverdachte 1] gebruikt het woord ‘dood’ letterlijk wanneer hij schrijft ‘heel de groep moet dood en de familie mag ook’. Veelzeggend is ook de berichtenwisseling tussen [medeverdachte 1] en [EncroChatnaam 19] kort na de liquidatie van [medeverdachte 2] , waarbij gesproken wordt over het regelen van wapens en ‘hitters’ waarmee [medeverdachte 1] de persoon die hij als tegenstander beschouwt en verantwoordelijk houdt voor de liquidatie van [medeverdachte 2] wil laten ombrengen. Dat niet blijkt dat deze misdrijven daadwerkelijk zijn gepleegd, is voor de bewezenverklaring van het oogmerk van de tenlastegelegde criminele organisatie niet relevant.
Gelet op het bovenstaande komt het hof tot de conclusie dat de criminele organisatie tot oogmerk ‘moord’ had.
Deelneming door de verdachte
De verdediging heeft primair verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde gelegde. Daartoe is – samengevat – aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op deelneming aan de organisatie zoals tenlastegelegd in 26Douglasville, maar dat hij enkel opzet had op de organisatie zoals tenlastegelegd in 26Sartell. De verdachte wilde zo weinig mogelijk van doen hebben met het voorgenomen geweld en heeft geprobeerd de daarvoor gemaakte plannen af te remmen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en overweegt daartoe als volgt.
In paragraaf 2. ‘Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging’ is al uiteen gezet dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie, onder leiding van [medeverdachte 1] , die zich bezig hield met de grootschalige invoer van en handel in cocaïne alsmede daarmee samenhangende witwasfeiten. Door twee bijzondere omstandigheden heeft zich los hiervan een organisatie ontwikkeld die zich bezig hield met (voorgenomen) geweldsdelicten. Dat de verdachte op de hoogte was van de voorgenomen gewelddadige plannen van die organisatie blijkt uit de verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep. Bovendien blijkt dit uit de gesprekken die de verdachte met de medeverdachten voerde via EncroChat, waaruit ook blijkt dat de verdachte in een dusdanige positie verkeerde dat hij op de hoogte werd gehouden van het opsporen van slachtoffers. Op 29 maart 2020 stuurt [medeverdachte 3] naar de verdachte ‘luister dit dan heb 50k geboden voor adres zwager’ en ‘binnen uur’. De verdachte antwoordt ‘neeeeee’, waarop [medeverdachte 3] zegt: ‘kk straat ratten’ en de verdachte weer reageert met ‘zo dat is top!!!’. De verdachte schrijft later ‘moeten snel handelen’ en ‘kk jong moet van de straat’. [medeverdachte 3] antwoordt ‘spoed’ en de verdachte antwoordt ‘met beetje geluk weet die gelijk waar die andere is’. Later in het gesprek schrijft de verdachte nog dat hij ‘totaal geen medelijden heeft’. Op 2 april 2020 stuurt [medeverdachte 1] de verdachte een gesprek tussen hem en [medeverdachte 3] door waarin het gaat over het ‘ontvoeren’ en ‘op de stoel zetten’ van beoogde ‘tegenstanders’. Op diezelfde dag stuurt [medeverdachte 1] naar de verdachte ‘we komen steeds dichter bij zwager’. De verdachte antwoordt ‘als zwager binnen is komen we heel eind’. [medeverdachte 1] antwoordt ‘denk dat ik ff prijs ga verhogen v zwager’. [medeverdachte 1] schrijft ook nog ‘maar wij gaan als laatste lachen’ waarop de verdachte antwoordt ‘ja dat zeker’.
Voor het realiseren van de gewelddadige plannen stuurde de verdachte andere verdachten aan. Vlak nadat de verdachte van [medeverdachte 1] de opdracht heeft gekregen voertuigen met camera’s te regelen schrijft de verdachte op 4 april 2020 aan [medeverdachte 2] dat hij een ‘busje caddy en auto’ moet halen met een camera erin en dat hij deze op naam van een goede katvanger moeten zetten. En op 4 en 5 april 2020 voert [verdachte] gesprekken met [medeverdachte 2] over ‘zwager’ en ‘die andere hoerenkind’ waarvoor een aparte ‘encrp’(het hof begrijpt: een EncroChat-telefoon) moet worden gebruikt. [verdachte] schrijft in dit verband aan [medeverdachte 2] : ‘Heb je die foto van auto info’ en ‘Ja moeten tempo maken’, waarop [medeverdachte 2] besluit met: ‘Ja man, moeten m pakken’. In het dossier bevinden zich ook berichten waarin [medeverdachte 12] wordt aangespoord om informatie te achterhalen over het paard van de dochter van [persoon 1] om zo dichter bij dit doelwit te komen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat deze berichten niet door hem maar door [medeverdachte 1] zijn gestuurd. Dit laat echter onverlet dat de verdachte op de hoogte was van de berichten die [medeverdachte 1] verstuurde via het EncroChat-account ‘ [EncroChatnaam 3] ’, waarvan volgens de verdachte soms gelijktijdig gebruik werd gemaakt door hem en [medeverdachte 1] . De verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij vaak, bijna elke dag met [medeverdachte 1] samen was, door [medeverdachte 1] verstuurde berichten (het hof begrijp: over het voorgenomen geweld) heeft gelezen en dat hij soms in opdracht van [medeverdachte 1] berichten stuurde als [medeverdachte 1] bijvoorbeeld een verkeerde bril bij zich had.
Dat de verdachte, zoals hij heeft verklaard ter terechtzitting in hoger beroep, heeft geprobeerd het voorgenomen geweld te stoppen blijkt niet uit het dossier, noch is dat anderszins aannemelijk geworden. Er is bovendien onvoldoende onderbouwing voor het verhaal van de verdachte dat hij contact zou hebben opgenomen met Team Criminele Inlichtingen vanwege de in zijn woorden ‘uit de hand gelopen situatie na de liquidatie van [medeverdachte 2] ’. Nog even daargelaten dat een dergelijk contact, zo het al heeft plaatsgevonden, de verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden bemoeienis te hebben met voorgenomen geweldsdelicten. Uit de berichten die hierboven zijn weergegeven en de overige berichten van de verdachte die zich in het dossier bevinden blijkt niet dat de verdachte zich op enig moment actief heeft gedistantieerd van de organisatie op het moment dat zich plannen vormden geweld te gebruiken. Daar komt bij dat uit deze berichten blijkt dat zich al plannen vormden om geweld te gebruiken vóór de liquidatie van [medeverdachte 2] , die ook redelijk concreet werden doordat al gegevens werden verzameld over beoogde doelwitten. En de verdachte wist hoe serieus dit was aangezien hij heeft verklaard – zoals eerder overwogen ten aanzien van de ‘achtergrond van het conflict in het criminele milieu’ dat één van de beoogde slachtoffers – [persoon 1] – eerder is ontvoerd, evenals ‘het ventje van 900k’.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen en de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen kan naar het oordeel van het hof worden bewezen dat de verdachte behoorde tot het samenwerkingsverband en dat hij een aandeel heeft gehad in de gedragingen die strekten tot het verwezenlijken van – en zijn opzet daar dus op was gericht – het oogmerk van de organisatie. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.

7.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2020 tot en met 22 juni 2020 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte, [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 10] , [medeverdachte 11] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 12] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • moord (artikel 289 Wetboek van Strafrecht),
  • opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 Wetboek van Strafrecht),
  • gijzeling (artikel 282a Wetboek van Strafrecht)
  • afpersing in vereniging, althans afpersing (artikel 317 jo. 312, tweede lid, onder 2, Wetboek van Strafrecht),
  • zware mishandeling met voorbedachten rade (artikel 302 jo. 303 Wetboek van Strafrecht),
  • opzetheling (artikel 416 Wetboek van Strafrecht) en
  • het voorhanden hebben van een of meer vuurwapens (artikel 26 jo. 55 Wet Wapens en Munitie).
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die – met uitzondering van de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen – in een bijlage achter dit arrest zijn opgenomen.

8.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert – met in achtneming van hetgeen hieronder ten aanzien van de strafbaarheid van de verdachte is overwogen – op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.

9.Strafbaarheid van de verdachte

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, ingeval van een veroordeling, sprake is van eendaadse samenloop met, dan wel voortgezette handeling van één van de feiten (deelneming aan een criminele organisatie) waarvoor de verdachte in 26Sartell is veroordeeld. Op grond hiervan heeft de verdediging verzocht ‘enkelvoudig’ te kwalificeren met als beoogd gevolg dat de verdachte in deze zaak moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof stelt voorop dat op grond van het bepaalde in artikel 63 Sr de samenloopbepalingen van artikel 55 tot en met 62 Sr van toepassing zijn nu de pleegperiode van het onderhavige feit gelegen is voor de datum waarop in 26Sartell vonnis is gewezen, te weten 11 april 2022.
Van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, Sr is sprake indien de bewezen verklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet (meer dan enigszins) uiteenloopt.
Uit hetgeen hiervoor ten aanzien van artikel 68 Sr (
ne bis in idem) is overwogen volgt dat de gedragingen van de verdachte, en die van de criminele organisatie daaronder begrepen, juist niet een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleverden. Anders dan de verdediging aan het betoog ten grondslag heeft gelegd is er geen sprake van een eenheid van tijd, plaats, gedragingen, personen en hun rol in de organisatie. En zeker geen eenheid op grond waarvan moet worden vastgesteld dat in 26Sartell en 26Douglasville sprake was van in essentie hetzelfde feitencomplex. Het hof wijst verder nog op hetgeen de rechtbank Rotterdam in het vonnis 26Sartell heeft vastgesteld ten aanzien van de rol van de verdachte in die bewezen verklaarde criminele organisatie:
De verdachte is degene die de opdrachten van [medeverdachte 1] feitelijk uitvoert, maar hij heeft daarbij zelf ook veel speelruimte in de contacten met de deelnemers, leveranciers en afnemers van het CSV.
Hij onderhandelt zelf met de afnemers over de prijs van de te importeren cocaïne, adviseert [medeverdachte 1] daarin, regelt dat de deelnemers aan de criminele organisatie over PGP-telefoons en abonnementen kunnen beschikken, dat leveranciers hun geld krijgen en dat de administratie van het CSV klopt.
Ook had hij kennelijk tot op zekere hoogte de bevoegdheid om zelfstandig zaken te regelen en besluiten te nemen, zeker wanneer de verdachte(het hof begrijpt: [medeverdachte 1] )
in het buitenland verbleef. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte kennelijk als de directe plaatsvervanger van [medeverdachte 1] wordt beschouwd wanneer die niet in Nederland was of even op de achtergrond wilde blijven.
In maart 2020 wordt ook intensief overleg gepleegd tussen onder meer [medeverdachte 1] , de verdachte, [medeverdachte 2] , [persoon 6] en [EncroChatnaam 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ).
(…)
De verdachte geeft ook opdrachten voor het doen van incasso’s, de betalingen van in totaal € 1.000.000,-- (…) en regelt betalingen van in totaal € 5.000.000,-- en € 850.000,-- met [persoon 6] .
Ook beheert hij inmiddels de (contante) gelden van het CSV. (…)
In een gesprek tussen de verdachte en [persoon 6] via hun accounts zegt de verdachte op vrijdag 15 mei 2020 dat zij een probleem hebben want een jongen van hen is van de week doodgeschoten in Rotterdam. De verdachte zegt dat ze nu alles aan het terugzoeken zijn, “Stashes alles”. (…)
Uit de overige berichten tussen de verdachte en de gebruiker van het account [EncroChatnaam 20] blijkt dat de laatste kennelijk de administratie bij moet houden voor de verdachte. Tevens spreekt men onder andere over uitgaven woningen en/of stashes, een op of omstreeks 30 maart 2020 in beslag genomen partij cocaïne verpakt in “dezelfde dozen”, geldoverdrachten, stempels en het verwerven (“recruiten”) van mensen bij MSC. (…)
Dit alles leidt tot de conclusie dat de rol van de verdachte in de loop der tijd groter is geworden en hij van de ‘personal assistant’ van [medeverdachte 1] in 2018-2019 naar die van rechterhand van [medeverdachte 1] in 2020 is opgeklomen.”
Op grond van deze gedragingen heeft de rechtbank Rotterdam kennelijk geoordeeld dat de verdachte een aandeel had in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunde die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het ten laste gelegde oogmerk van de organisatie: het plegen van de misdrijven witwassen en Opiumwetdelicten als omschreven in artikel 11b Ow. Deze gedragingen verschillen in belangrijke mate van de gedragingen van de verdachte – zoals hiervoor onder uiteengezet – op grond waarvan het hof van oordeel is dat de verdachte deelnemer was van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van – samengevat – geweldsmisdrijven.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat geen sprake is van eendaadse samenloop.
Van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 Sr is sprake indien de verschillende bewezen verklaarde, elkaar in de tijd opvolgende gedragingen (ook met betrekking tot het ‘wilsbesluit’) zo nauw met elkaar samenhangen dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet (meer dan enigszins) uiteenloopt.
Gelet op hetgeen ten aanzien van de eendaadse samenloop is overwogen strandt ook het betoog dat sprake was van een voortgezette handeling, meer in het bijzonder nu aan de handelingen die strekten tot verwezenlijking van de misdrijven waarop het oogmerk van de te onderscheiden organisaties was gericht niet (telkens) hetzelfde wilsbesluit ten grondslag lag. In tegendeel. Ruim een jaar nadat de (door de rechtbank Rotterdam bewezen verklaarde) drugsorganisatie van [medeverdachte 1] en de verdachte actief was heeft – door de eerder genoemde twee omstandigheden – de organisatie haar vizier verlegd naar het plegen van geweldsmisdrijven en heeft totaal andere gedragingen ontplooid dan zij gewoon was, op andere plaatsen en met behulp van andere personen. Hieraan lagen onmiskenbaar andere wilsbesluiten ten grondslag. De feitelijke en chronologische samenhang tussen de bewezenverklaarde gedragingen is dan ook niet zodanig dat sprake was van in essentie hetzelfde feitencomplex.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat evenmin sprake van een voortgezette handeling.
Het verweer dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging wordt dan ook verworpen.
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

10.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof – mede gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr – aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar zal opleggen.
De verdediging heeft zich (meer subsidiair) op het standpunt gesteld dat, indien het hof niet overgaat tot ontslag van alle rechtsvervolging in verband met enkelvoudige kwalificatie van het onderhavige feit en het feit (deelneming aan een criminele organisatie) waarvoor de verdachte in het onderzoek 26Sartell is veroordeeld, er voor het onderhavige feit geen straf moet worden opgelegd. Dat zou, gelet op alle omstandigheden – waaronder het verband tussen de onderzoeken 26Douglasville en 26Sartell, alsmede de forse straf waartoe de verdachte in verband daarmee is veroordeeld – redelijk noch billijk zijn. Daarbij komt dat de rol van de verdachte bij het onderhavige feit beperkt was, de meeste (belastende) EncroChat-berichten door [medeverdachte 1] zijn verstuurd en de verdachte – bijvoorbeeld door contact op te nemen met TCI – heeft geprobeerd een bepaald tegenwicht te bieden aan de plannen van vooral [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] .
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie met het oogmerk moord, wederrechtelijke vrijheidsberoving, gijzeling, afpersing in vereniging, zware mishandeling met voorbedachten rade, opzetheling en overtreding van de Wet wapens en munitie.
De verdachte was een belangrijk lid van een criminele organisatie, onder leiding van de medeverdachte [medeverdachte 1] , die zich bezig hield met de grootschalige invoer van en handel in cocaïne. Die drugsorganisatie verdiende vele miljoenen euro’s. [persoon 1] , één van de voormalige leden van de criminele drugsorganisatie en steevast aangeduid als ‘ [persoon 1] ’, heeft op enig moment naar verluidt 85 miljoen euro van [medeverdachte 1] en de zijnen gestolen. [medeverdachte 1] heeft vervolgens, met behulp van anderen, alles in het werk gesteld om dit geld terug te krijgen. Voorafgaand aan de in deze zaak bewezenverklaarde feiten heeft dat er in geresulteerd dat ‘ [persoon 1] ’ al eens
‘in de stoel heeft gezeten’, zoals dat onderling met elkaar is besproken. Het hof begrijpt daaruit, in het licht van de overige omstandigheden van deze zaak, dat ‘ [persoon 1] ’ op niet al te zachtzinnige wijze te verstaan is gegeven dat hij het geld moest teruggeven. Uiteindelijk heeft men hem laten gaan. Net als het
‘ventje van 900k’dat kennelijk ook enige tijd van zijn vrijheid was beroofd. Tegen deze achtergrond, waarvan de verdachte minst genomen goed op de hoogte was, zijn de bewezenverklaarde gedragingen van de verdachte nog schokkender, omdat duidelijk is dat men niet terug deinsde voor de daadwerkelijke uitoefening van geweld tegen personen.
Klaarblijkelijk heeft ‘ [persoon 1] ’ wel enig geldbedrag terugbetaald, maar lang niet alles en is hij Nederland ontvlucht. [medeverdachte 1] is vervolgens samen met anderen, waaronder de verdachte, naar hem blijven zoeken met het doel geld terug te krijgen of wraak te nemen. Dat laatste kwam steeds nadrukkelijker in beeld nadat [medeverdachte 2] , een lid van de genoemde drugsorganisatie, werd doodgeschoten en waarvoor men ‘ [persoon 1] ’ verantwoordelijk hield. Uiteindelijke beperkte de zoektocht zich niet tot ‘ [persoon 1] ’ maar strekte deze zich uit tot aan hem gelieerde personen, waaronder vrouwen en kinderen. Het was, zoals het in de onderlinge communicatie ook wel werd genoemd,
‘oorlog’. En daarbij zijn alle denkbare grenzen overschreden.
Gedurende de zoektocht naar verschillende slachtoffers hebben de verdachten, die daartoe een andere criminele (gewelds)organisatie vormden, er alles aan gedaan hun doel te bereiken. Daartoe werd een tweetal loodsen ingericht. De loods in Rotterdam diende als uitvalbasis om te kunnen uitrukken om potentiële slachtoffers ‘
op te halen en af te leveren’, ook wel geduid als het
‘AT hoofdkwartier’, waarna ze vervolgens in de loods in Wouwse Plantage tegen hun wil konden worden vastgehouden. In die laatste loods stonden zeven zeecontainers waarvan er zes waren ingericht voor een langdurig verblijf van de beoogde slachtoffers. Het was mogelijk om personen vast te ketenen, met de handen en voeten geboeid, waarbij zij dan in staande positie van een chemisch toilet gebruik zouden moeten maken. De containers waren voorzien van camera’s en geluidsisolerend materiaal zodat ‘
ze kunnen schreeuwen’, maar daarvan niets te horen zou zijn. Veelzeggend werd deze loods door de verdachten ook wel
‘ebi 2.0’genoemd, daarmee zonder twijfel verwijzend naar de Extra Beveiligde Inrichting in Vught.
De zevende zeecontainer was ingericht als – in de eufemistische woorden van de medeverdachten –
‘behandelkamer’met een tandartsstoel waarvan de armleuningen en een voetsteun waren voorzien van riemen, banden en de voetsteun ook van boeien. Deze ‘behandelkamer’, was – mede gelet op de aangetroffen scalpels, zagen en (knip)tangen – geschikt voor het martelen, in elk geval voor het toebrengen van pijn en ernstig letsel. In onderlinge communicatie is ook letterlijk over het martelen van personen gesproken. De ‘behandelkamer’ was ten tijde van het ingrijpen door politie en justitie voor direct gebruik gereed.
Daarnaast zijn voor het kunnen ontvoeren van personen vuurwapens aangeschaft, maar bijvoorbeeld ook politiekleding, kogelwerende vesten en overige politieattributen. Kennelijk om een geplande vrijheidsberoving te kunnen laten lijken op een echte arrestatie door de politie. De bedoeling was dat de slachtoffers, in speciaal daarvoor geregelde, gestolen bussen, zouden worden meegenomen.
Voor het voorhanden hebben van de voorbereidingsmiddelen in de loodsen in Wouwse Plantage en Rotterdam is de verdachte door de rechtbank vrijgesproken en die beslissing is inmiddels onherroepelijk. Wat de medeverdachten met die loodsen beoogden is echter wel relevant voor de waardering van het feit waarvoor de verdachte is veroordeeld, omdat hij met die medeverdachten een criminele organisatie vormde, die verschillende, daarmee direct verband houdende, geweldsmisdrijven tot oogmerk had.
De verdachte stond dicht bij medeverdachte [medeverdachte 1] , ook de leider van de criminele geweldsorganisatie; hij was zijn rechterhand. De verdachte voerde opdrachten uit voor [medeverdachte 1] , zoals op 4 april 2020 als hij na een gesprek met [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] doorgeeft dat
‘Soa zegt even busje caddy en auto halen’. De verdachte voegde daaraan toe dat hij wil dat het op naam van een
‘goede katvanger’wordt gedaan. Hij dacht ook mee over hoe het gezamenlijk doel kon worden bereikt en welke risico’s er speelden. Zo heeft [medeverdachte 1] op 2 april 2020 aan [verdachte] laten weten
‘we komen steeds dichter bij zwager’(een doelwit van de organisatie), ‘
hun ook bij [bijnaam 2] ’( [medeverdachte 2] )
en ‘bij jou’(de verdachte). De verdachte antwoordt
‘als zwager binnen is komen we een heel eind’. Ook bespreken ze het vermoeden dat ‘
h1 dubbelspel speelt’. Dat hij een beperkte rol had, zoals door de verdediging is gesteld, deelt het hof gelet op het voorgaande en de overige inhoud van de bewijsmiddelen niet. En hoewel het hof wel wil aannemen dat een deel van de berichten via het EncroChat-account van de verdachte door [medeverdachte 1] zijn verstuurd, geldt dit niet voor alle berichten. Bovendien heeft de verdachte – die daartoe zijn telefoon ter beschikking stelde – zelf verklaard dat hij berichten van [medeverdachte 1] die betrekking hadden op voorgenomen geweldsdelicten heeft gelezen en ook wel eens een bericht voor [medeverdachte 1] heeft verstuurd. Hij was dus op de hoogte was van de inhoud van de berichten en daarmee de bedoelingen van andere deelnemers aan de criminele organisatie.
Er werd naar beoogde slachtoffers gezocht en daarbij ging men zo ver dat zelfs onderzoek werd gedaan naar bijvoorbeeld het paard van de dochter van één van de beoogde slachtoffers, om zo zijn vindplaats te kunnen achterhalen. Weerzinwekkend is de constatering dat de verdachten het meenemen van vrouw en kinderen ook niet schuwden, zoals blijkt uit onderlinge berichten:
‘Van kids was ik geen voorstander’, Schijt wollah die kids mogen ook’ en ‘Jaa ze wijf en kind is geen hogere wiskunde he’. Vrouwen en kinderen zouden dus niet worden gespaard om het doel te bereiken. De politie heeft de berichten, terecht, zo serieus genomen dat op enig moment de vrouw en het kind van een beoogd doelwit zijn gewaarschuwd.
Dat er uiteindelijk in de loods in Wouwse Plantage geen slachtoffers op de stoel of in een van de cellen zijn geplaatst, is geenszins aan het handelen van de verdachte en de medeverdachten te danken, maar aan de omstandigheid dat de politie op 22 juni 2020, na het bericht op 21 juni 2020 dat medeverdachten ‘
standby moesten staan’, ‘want bezoek gaat komen’, tot aanhouden is overgegaan.
De verdachte en de medeverdachten vormden al doende een criminele organisatie met het doel om personen te ontvoeren, gijzelen, af te persen en zwaar te mishandelen. Het oogmerk van de organisatie werd uitgebreid met moord, in elk geval na de gewelddadige dood van [medeverdachte 2] , een belangrijk contact van [medeverdachte 1] . Door aan de criminele (gewelds)organisatie deel te nemen heeft de verdachte een gebrek aan respect getoond voor de vrijheid en lichamelijke integriteit van anderen en ook op nietsontziende wijze willen beslissen over leven en dood, kennelijk gedreven door de wens om gestolen geld terug te halen en wraak. Een gevangenisstraf voor lange duur is gelet op de bijzondere ernst van dit feit en de positie van de verdachte binnen die organisatie dan ook passend.
De verdachte heeft ook verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat [medeverdachte 1] en – in zijn visie, met name – [medeverdachte 3] na de dood van [medeverdachte 2] er op uit waren om [persoon 1] en aan hem gelieerde personen te vinden, wat zich – zo begrijpt het hof – zou vertalen in grof geweld tegen personen of mogelijk zelfs hun dood. De verdachte heeft echter aangevoerd dat hij zich hiervan heeft willen distantiëren, door bijvoorbeeld contact op te nemen met de TCI, of de plannen te verhinderen door opdrachten niet uit te voeren, maar het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat deze verklaring van de verdachte niet aannemelijk is geworden.
Uit een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 12 oktober 2023 is gebleken dat dat hij – zij het wat langer geleden – onherroepelijk is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen en (voorwaardelijke) jeugddetenties. Verder blijkt uit het uittreksel dat hij na het plegen van het onderhavige feit in de zaak 26Sartell is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar. In het licht van de artikelen 57, tweede lid, en 63 Sr zou, bij een gelijktijdige bestraffing van die zaak met de onderhavige zaak, een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 16 jaar kunnen worden opgelegd voor alle feiten tezamen. Daaruit vloeit voort dat de maximaal op te leggen straf in deze zaak acht jaar bedraagt.
Alles overziend zal het hof een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek van voorarrest opleggen. Het belangrijkste doel voor het hof bij het opleggen van een gevangenisstraf in deze zaak is de vergelding voor wat de verdachte heeft gedaan en wat hij met zijn handelen heeft willen teweegbrengen. Daarnaast ziet het hof als doel van de bestraffing dat anderen ervan worden weerhouden om dit soort misdrijven te plegen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.

12.BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L. Leenaers, mr. J. Piena en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 december 2023.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen ‘IMEI [IMEI nummer] in gebruik bij [medeverdachte 3] ’, in de wettelijke vorm opgemaakt door opsporingsambtenaar 628, van 1 juli 2020, pagina 351-361.
2.Verklaring van de getuige [medeverdachte 7] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 1 november 2023 en de verklaring van de verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 1 november 2023.
3.Proces-verbaal van bevindingen ‘ [medeverdachte 7] als EncroChat gebruiker [EncroChatnaam 6] ’, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar 837, van 1 juli 2020, pagina 377-390.
4.Verklaring van de getuige [medeverdachte 7] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 1 november 2023.
5.Proces-verbaal van bevindingen ‘identificatie van de EncroChat gebruiker [EncroChatnaam 7] @encrochat.com’, in de wettelijke vorm opgemaakt door opsporingsambtenaar 1010, van 1 juli 2020, pagina 391-398.
6.Verklaring van de getuige [medeverdachte 10] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 3 november 2023.
7.Proces-verbaal van bevindingen ‘Identificatie [medeverdachte 12] , geboren [geboortedatum 2] 1987, als de gebruiker van de encronaam “ [EncroChatnaam 8] ”, in de wettelijke vorm opgemaakt door opsporingsambtenaar 837, van 8 oktober 2020, pagina 3063-3076.
8.Verklaring van de getuige [medeverdachte 12] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 3 november 2023.
9.Een geschrift, te weten een niet ondertekend proces-verbaal van bevindingen ‘identificatie [EncroChatnaam 3] @encrochat.com, [EncroChatnaam 9] @encrochat.com en [EncroChatnaam 10] @encrochat.com’, opgemaakt door de opsporingsambtenaren 1010 en 1026, van 27 augustus 2020, pagina 2146-2166.
10.Verklaring van de verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 1 november 2023.
11.Proces-verbaal van bevindingen ‘Identificatie Encrochat-accounts [medeverdachte 2] ’ in de wettelijke vorm opgemaakt door opsporingsambtenaar 844, van 3 februari 2021, pagina 4146-4172.
12.Proces-verbaal van bevindingen ‘identificatie [EncroChatnaam 4] @encrochat.com, [EncroChatnaam 11] @encrochat.com en [EncroChatnaam 12] @encrochat.com = [medeverdachte 2] ’, in de wettelijke vorm opgemaakt door [opsporingsambtenaar] , van 6 juni 2020 , pagina 2177-2178
13.Verklaring van de getuige [medeverdachte 1] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2023.
14.Proces-verbaal van bevindingen ‘terugreis [medeverdachte 1] op 10/11 mei 2020’ in de wettelijke vorm opgemaakt door opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] , van 30 juni 2020, pagina 6051
15.Verklaring van de getuige [medeverdachte 1] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 1 november 2023.
16.Verklaring van de verdachte [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 1 en 3 november 2023.