In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam. De vrouw, verzoekster in het incident en verweerster in hoger beroep, heeft verzocht om de werking van de bestreden beschikking te schorsen, die haar verplichtte om binnen vier maanden na taxatie van de woning aan de man te laten weten of zij de woning tegen de getaxeerde waarde wilde overnemen. De man, verweerder in het incident en verzoeker in hoger beroep, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw niet in staat is om de verdeling van de woning binnen de gestelde termijn af te wikkelen, omdat de bank pas een hypothecaire geldlening aan haar wil verstrekken nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Dit heeft gevolgen voor de belangen van de kinderen van partijen, die grotendeels bij de vrouw wonen.
Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de vrouw bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de man bij de uitvoerbaarheid van de bestreden beschikking. Het hof heeft daarom het verzoek van de vrouw om de werking van de bestreden beschikking te schorsen toegewezen, maar niet voor de door de vrouw gevraagde duur van vier maanden. Ten aanzien van de opties heeft het hof het verzoek van de vrouw afgewezen, omdat haar belang bij schorsing niet zwaarder weegt dan het belang van de man bij de uitvoerbaarheid van de beslissing. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van het hof, bestaande uit drie rechters.