ECLI:NL:GHAMS:2023:3488

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
200.309.658/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht woonruimte: bewijs van hoofdverblijf in het gehuurde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een huurgeschil tussen Stichting Rochdale en twee geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. De zaak betreft de vraag of [geïntimeerde 1] zijn hoofdverblijf in de gehuurde woning heeft, zoals vereist volgens de huurovereenkomst. Rochdale had eerder in kort geding ontruiming van de woning gevorderd, maar de kantonrechter had de vorderingen afgewezen. Rochdale ging in hoger beroep en stelde dat [geïntimeerde 1] niet in het gehuurde woonde, maar in het buitenland verbleef.

Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde 1] voldoende bewijs heeft geleverd dat hij zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft behouden. Het hof heeft daarbij gekeken naar getuigenverklaringen, documenten en andere bewijsstukken die door [geïntimeerde 1] zijn overgelegd. Het hof concludeert dat Rochdale niet heeft aangetoond dat [geïntimeerde 1] zijn hoofdverblijf naar het buitenland heeft verplaatst of dat hij in een andere woning in Nederland woont. De grieven van Rochdale zijn verworpen en de bestreden vonnissen zijn bekrachtigd. Rochdale is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in huurgeschillen, vooral met betrekking tot de vraag waar een huurder zijn hoofdverblijf heeft. Het hof heeft de bewijswaardering van de kantonrechter onderschreven en geconcludeerd dat [geïntimeerde 1] zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst niet heeft geschonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.309.658/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : 8399694/ CV EXPL 20-5247
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 november 2023
inzake
STICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
advocaat: mr. L. Hennink te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde 1],
wonend te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. D. Karpuz te Amsterdam,
[geïntimeerde 2],
wonend te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. J. Veltheer te Amsterdam,
geïntimeerden,

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Rochdale, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] genoemd.
Rochdale is bij dagvaarding van 14 april 2022 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 12 november 2020 en 20 januari 2022, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen Rochdale als eiseres en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als gedaagden. De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] , met producties;
- memorie van antwoord van [geïntimeerde 2]
Ten slotte is arrest gevraagd.
Rochdale heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, haar vorderingen zal toewijzen, met hoofdelijke veroordeling van geïntimeerden in de proceskosten, met nakosten. Geïntimeerden hebben beide geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal bekrachtigen en Rochdale in het hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren althans de vorderingen van Rochdale zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Rochdale in de proceskosten in hoger beroep.
Rochdale en [geïntimeerde 1] hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 12 november 2020 (verder: het tussenvonnis) onder 1.1 tot en met 1.12 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen daarom ook het hof als uitgangspunt. Samengevat komen die feiten neer op het volgende.
2.1
[geïntimeerde 1] huurt sinds 8 juni 2011 van Rochdale de woning aan de [straatnaam 1] 233 te [plaats 1] (verder: het gehuurde). In de Basisregistratie van de [gemeente] is op dit adres [geïntimeerde 1] op 1 juli 2011 ingeschreven en is [geïntimeerde 2] op 18 oktober 2011 ingeschreven.
2.2
Op de tussen [geïntimeerde 1] en Rochdale gesloten huurovereenkomst (verder: de huurovereenkomst) zijn algemene huurvoorwaarden van toepassing verklaard, waarin onder meer het volgende staat:
8.3
De huurder is gehouden het gehuurde zelf te bewonen en daar zijn hoofdverblijf te hebben. (…)
8.7
Het is de huurder niet toegestaan het gehuurde geheel of gedeeltelijk onder te verhuren, dan wel aan één of meer derden in gebruik af te staan, tenzij de huurder voorafgaande schriftelijke toestemming heeft gekregen van de verhuurder. (…)
2.3
[geïntimeerde 1] is gehuwd geweest met [naam 1] (verder: [naam 1] ), die in [plaats 2] woont. Uit dit huwelijk zijn twee zoons geboren: [geïntimeerde 2] en [naam 2] . [naam 2] staat ingeschreven op het adres van zijn moeder.
2.4
[geïntimeerde 1] is werkzaam als acteur en regisseur in de tv- en filmindustrie in zowel Nederland als het buitenland. De hoogbejaarde moeder van [geïntimeerde 1] woont in [land] , het geboorteland van [geïntimeerde 1] .
2.5
Rochdale heeft de beschikking gekregen over een “Rapport Uitkeringsfraude” van de [gemeente] dat betrekking heeft op [naam 1] . In dit rapport zijn onder meer samenvattingen opgenomen van verklaringen die zijn afgelegd door [naam 1] , [geïntimeerde 1] en buurvrouw [naam 3] .
2.6
[naam 2] heeft op 2 mei 2019 telefonisch bij Rochdale geïnformeerd naar de mogelijkheid om met zijn vriendin in het gehuurde te wonen en hen beide op het adres van het gehuurde in te schrijven.
2.7
Rochdale heeft [geïntimeerde 1] bij brief van 9 mei 2019 gesommeerd om de huurovereenkomst op te zeggen. [geïntimeerde 1] heeft Rochdale bij e-mail van 16 mei 2019 medegedeeld dat hij daartoe niet bereid was.
2.8
Medewerkers van Rochdale, [naam 4] en [naam 5] , hebben op 20 mei 2019 een onaangekondigd bezoek aan het gehuurde gebracht. In het verslag van dit huisbezoek staat onder meer dat dat zij [naam 2] en [naam 1] in het gehuurde hebben aangetroffen. In het verslag staat verder onder meer:
Zoon zegt dat hij de zaken regelt voor zijn vader zolang hij niet in Nederland is, zegt dat zijn vader in het buitenland verblijft en niet weet wanneer hij terugkomt. (…)
2.9
Rochdale heeft [geïntimeerde 1] bij brieven van 20 mei 2019 en 2 augustus 2019 nogmaals gesommeerd de huurovereenkomst op te zeggen. [geïntimeerde 1] is niet tot opzegging van de huurovereenkomst overgegaan.
2.1
Rochdale heeft bij dagvaarding in kort geding van 26 augustus 2019, samengevat, ontruiming van het gehuurde gevorderd. Rochdale heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde 1] in strijd heeft gehandeld met zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichting om in het gehuurde zijn hoofdverblijf te hebben. Bij vonnis van 9 oktober 2019 zijn de vorderingen van Rochdale afgewezen.

3.Beoordeling

De procedure in eerste aanleg
3.1
Bij dagvaarding van 12 maart 2020 heeft Rochdale gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, dat de huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde wordt ontbonden en dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] worden veroordeeld het gehuurde te ontruimen, met veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de kosten van het geding. Rochdale heeft aan haar vorderingen, samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde 1] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichting om in het gehuurde zijn hoofdverblijf te hebben en dat de woning feitelijk wordt bewoond door [geïntimeerde 2] en zijn vriendin. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben de vorderingen van Rochdale bestreden.
3.2
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter aangenomen dat Rochdale voorshands had bewezen dat [geïntimeerde 1] op de datum van de inleidende dagvaarding zijn hoofdverblijf niet (meer) in het gehuurde had. De kantonrechter heeft [geïntimeerde 1] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Hierop heeft [geïntimeerde 1] getuigen doen horen en nadere stukken overgelegd. In het vonnis van 20 januari 2022 (verder: het eindvonnis) heeft de kantonrechter vervolgens geoordeeld dat [geïntimeerde 1] is geslaagd in het leveren van het tegenbewijs en de vorderingen van Rochdale afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Rochdale op met vier grieven, die gezamenlijk zullen worden behandeld. Alle grieven zien in meer of mindere mate op de bewijswaardering.
Hoofdverblijf
3.3
Rochdale en [geïntimeerde 1] zijn verdeeld over de vraag of [geïntimeerde 1] heeft gehandeld in strijd met zijn contractuele verplichting om in het gehuurde zijn hoofdverblijf te hebben. Het hoofdverblijf van een huurder is de plaats van waaruit het privéleven van de huurder zich in hoofdzaak afspeelt en waar hij niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en met het plan om, als dat doel bereikt is, er terug te komen. De beantwoording van de vraag of een huurder in het gehuurde zijn hoofdverblijf heeft, vereist een integrale weging van alle relevante feiten en omstandigheden die zich na het aangaan van de huurovereenkomst hebben voorgedaan. Anders dan Rochdale met haar eerste grief betoogt, kan daarom geen onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de verplichting om het gehuurde bij aanvang van de huurovereenkomst in hoofdverblijf te nemen en anderzijds de verplichting om het hoofdverblijf nadien niet te verplaatsen.
3.4
Met inachtneming van het voorgaande zal het hof op basis van de afgelegde getuigenverklaringen en het overige bewijsmateriaal beoordelen of [geïntimeerde 1] is geslaagd in het door hem te leveren tegenbewijs. Daarvoor is voldoende dat het door Rochdale geleverde bewijs erdoor wordt ontzenuwd.
Hoofdverblijf verplaatst naar het buitenland?
3.5
Het hof zal eerst beoordelen of [geïntimeerde 1] voldoende heeft ontzenuwd dat hij zijn hoofdverblijf naar het buitenland heeft verplaatst. In de standpunten van partijen en de door hen aangedragen bewijsmiddelen zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de aanname dat [geïntimeerde 1] meer dan incidenteel in een ander land dan Nederland of [land] is verbleven. Het komt dus aan op de vraag of [geïntimeerde 1] na het sluiten van de huurovereenkomst zijn hoofdverblijf in [land] heeft gehad. Tussen partijen is niet in geschil dat [geïntimeerde 1] veelvuldig naar [land] is gereisd. Uit de door hem opgestelde tijdlijn die [geïntimeerde 1] heeft onderbouwd met overgelegde paspoortkopieën en vliegtickets komt echter het beeld naar voren dat hij steeds weer naar Nederland is teruggekeerd. Daarnaast heeft [geïntimeerde 1] een plausibele en met documentatie onderbouwde verklaring gegeven voor zijn frequente reizen naar en zijn verblijven in [land] . Hij heeft toegelicht dat hij regelmatig naar [land] afreist voor door hem op projectbasis te verrichten acteerwerkzaamheden. [geïntimeerde 1] heeft die stelling onderbouwd met contracten met Georgische partijen en verklaringen van [naam 6] , [naam 7] en [naam 8] . [geïntimeerde 1] heeft verder aangevoerd dat hij vaak naar [land] moet reizen om zorg te verlenen aan zijn hoogbejaarde moeder. Ook dit betoog is door [geïntimeerde 1] onderbouwd met bewijsstukken, waaruit blijkt dat de moeder van [geïntimeerde 1] thans 90 jaar oud en bedlegerig is. De toelichting van [geïntimeerde 1] wordt verder ondersteund door verklaringen van [naam 9] en [naam 10] . Ten slotte betrekt het hof bij zijn oordeel dat in de afgelegde getuigenverklaringen en door partijen overgelegde stukken geen enkele aanwijzing is te vinden voor het bestaan van een eigen woning of andere permanente verblijfplaats van [geïntimeerde 1] in [land] .
3.6
Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter terecht geconstateerd dat [geïntimeerde 1] behoort tot de categorie huurders waarbij uit het enkele feit dat zij langere tijd elders verblijven minder snel kan worden geconcludeerd dat zij hun hoofdverblijf niet meer in het gehuurde hebben. Mede in dat licht bezien heeft [geïntimeerde 1] naar het oordeel van het hof voldoende ontzenuwd dat hij zijn hoofdverblijf naar het buitenland heeft verplaatst. Daarmee behoeft de derde grief van Rochdale geen verdere bespreking. Ook als de kantonrechter het door [geïntimeerde 1] te leveren tegenbewijs nadrukkelijk(er) had omschreven als het hebben van hoofdverblijf in het gehuurde tegenover het hebben van hoofdverblijf in het buitenland, zoals Rochdale bepleit, dan geldt dat [geïntimeerde 1] gelet op het voorgaande in het leveren van dat tegenbewijs is geslaagd.
Hoofdverblijf elders in Nederland?
3.7
Nu [geïntimeerde 1] voldoende heeft ontzenuwd dat hij zijn hoofdverblijf naar het buitenland heeft verplaatst, moet de vraag worden beantwoord of hij – na het sluiten van de huurovereenkomst – binnen Nederland zijn hoofdverblijf heeft (gehad) buiten het gehuurde. Het hof stelt in de eerste plaats vast dat niet aannemelijk is dat [geïntimeerde 1] zijn hoofdverblijf heeft (gehad) in de woning van [naam 1] aan de [straatnaam 2] 15 te [plaats 2] . Weliswaar blijkt uit het Rapport Uitkeringsfraude dat [geïntimeerde 1] bij een politieverhoor heeft verklaard dat hij, als hij in Nederland is, aan het genoemde adres verblijft, maar daar staat tegenover dat [geïntimeerde 1] heeft toegelicht dat die verklaring onjuist was en bovendien uit ditzelfde rapport blijkt dat meerdere omwonenden hebben verklaard dat er naast [naam 1] en haar zoon [naam 2] geen man in de woning verblijft. Die verklaringen sluiten bovendien aan bij verklaringen van [naam 1] , [geïntimeerde 2] , [naam 2] , [naam 9] , [naam 11] en [naam 10] .
3.8
Rochdale heeft verder aangevoerd dat aannemelijk is dat [geïntimeerde 1] bij mevrouw [naam 12] woont aan het adres [straatnaam 3] 141 in [plaats 1] . Rochdale wijst op een verklaring van [naam 12] van 11 september 2019 waaruit dit zou blijken. Het hof volgt Rochdale niet. Uit de verklaring van [naam 12] volgt niet dat [geïntimeerde 1] op dit adres woont. [naam 12] verklaart zelfs uitdrukkelijk dat [geïntimeerde 1] aan de [straatnaam 1] woont. Verder betwist [geïntimeerde 1] dat hij bij [naam 12] inwoont. Ook de overige getuigenverklaringen bieden geen steun voor dit standpunt van Rochdale.
Hoofdverblijf in het gehuurde?
3.9
Het feit dat [geïntimeerde 1] zijn hoofdverblijf niet naar het buitenland, niet naar de [straatnaam 2] 15 te [plaats 2] en niet naar het adres [straatnaam 3] 141 te [plaats 1] heeft verplaatst, betekent nog niet dat hij zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft gehouden. Of dit het geval is, moet worden beoordeeld aan de hand van het door partijen aangedragen bewijs dat betrekking heeft op het gehuurde zelf.
3.1
Dat [geïntimeerde 1] zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft, wordt ondersteund door:
1. de schriftelijke verklaringen van zijn buren [naam 3] ( [straatnaam 1] 235), [naam 13] ( [straatnaam 1] 241), [naam 14] ( [straatnaam 1] 231), [naam 15] ( [straatnaam 1] 239), [naam 16] ( [straatnaam 1] 237) en de schriftelijke verklaringen van [naam 10] , [naam 12] , [naam 7] en [naam 9] ;
2. de bij het getuigenverhoor afgelegde verklaringen van [geïntimeerde 1] , [naam 10] , [naam 9] en [naam 2] ;
3. het onderzoeksrapport van de [gemeente] van 11 november 2019 en de daaropvolgende brief van de [gemeente] van 25 november 2019 waarin wordt bevestigd dat een door de Gemeente uitgevoerd onderzoek uitwijst dat [geïntimeerde 1] terecht is ingeschreven op het adres [straatnaam 1] 23;
4. verschillende door [geïntimeerde 1] in het geding gebrachte foto’s waarop hij te zien is in of bij het gehuurde;
5. facturen en bonnen geadresseerd aan [geïntimeerde 1] die het adres [straatnaam 1] 233 als factuuradres en afleveradres vermelden;
6. correspondentie van [geïntimeerde 1] met op korte afstand van het gehuurde gevestigde medische instanties waaronder een tandarts, een huisarts en ziekenhuizen, die in veel gevallen [straatnaam 1] 233 als het adres van [geïntimeerde 1] vermelden.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde 1] met deze getuigenverklaringen en stukken in onderling verband en samenhang bezien voldoende het bewijs ontzenuwd dat hij niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Het door Rochdale aangedragen bewijs legt onvoldoende gewicht in de schaal om tot een andere slotsom te komen, zodat ook de vierde grief van Rochdale geen succes heeft. Het hof overweegt in dit verband als volgt.
3.11
Op zichzelf is te begrijpen dat Rochdale op basis van de in het Rapport Uitkeringsfraude aangehaalde verklaringen van [naam 1] en [geïntimeerde 1] is gaan betwijfelen of [geïntimeerde 1] zijn hoofdverblijf (nog) in het gehuurde had. [naam 1] heeft echter tijdens het getuigenverhoor verklaard dat haar in het Rapport Uitkeringsfraude aangehaalde verklaring niet klopt, terwijl het proces-verbaal van het in het Rapport Uitkeringsfraude weergegeven verhoor van [naam 1] aanwijzingen bevat dat [naam 1] op het moment van haar verhoor niet in staat was om de juistheid van haar eigen verklaringen te beoordelen. Ook acht het hof, onder verwijzing naar hetgeen onder 3.7 is overwogen, aannemelijk dat de in het rapport aangehaalde verklaring van [geïntimeerde 1] ook onjuist was.
3.12
Rochdale heeft er verder op gewezen dat uit het Rapport Uitkeringsfraude blijkt dat mevrouw [naam 3] in eerste instantie heeft verklaard dat zij [geïntimeerde 1] sinds 2011 niet meer bij het gehuurde had gezien. Rose is echter in drie latere verklaringen op deze verklaring teruggekomen en heeft een begrijpelijke toelichting gegeven op de discrepantie tussen haar eerste verklaring en haar latere verklaringen.
3.13
Voor het huisbezoek van Rochdale op 20 mei 2019 geldt dat hetgeen [geïntimeerde 2] en [naam 1] bij die gelegenheid hebben verklaard logischerwijs vragen bij Rochdale heeft opgeroepen. De door [geïntimeerde 1] gegeven toelichting bij zijn afwezigheid op de dag van het huisbezoek wordt echter ondersteund door verklaringen van [geïntimeerde 2] , [naam 2] , [naam 1] , [naam 17] en [naam 10] en door vliegtickets. Daar komt bij dat ook uit de tijdens het huisbezoek door Rochdale in het gehuurde gemaakte foto’s niet blijkt dat [geïntimeerde 1] op 20 mei 2019 niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde had.
3.14
Ook het feit dat [naam 2] naar Rochdale heeft gebeld en heeft geïnformeerd naar de mogelijkheid om hem en zijn vriendin op het adres van het gehuurde in te schrijven, kan naar het oordeel van het hof niet leiden tot de conclusie dat [geïntimeerde 1] zijn hoofdverblijf niet langer in het gehuurde heeft. Onder verwijzing naar correspondentie tussen [naam 2] en de desbetreffende vriendin en verklaringen van [naam 1] en [naam 2] heeft [geïntimeerde 1] voldoende toegelicht dat het [naam 2] slechts was te doen om een inschrijfadres en dat het niet de bedoeling was om daadwerkelijk met zijn vriendin in het gehuurde te gaan samenwonen.
3.15
Het hof constateert dat getuige Van Wijk heeft verklaard dat ze [geïntimeerde 1] pas in 2020 voor het eerst heeft gezien. Hoewel deze verklaring het standpunt van Rochdale ondersteunt, gaat het hof aan de verklaring van Van Wijk voorbij omdat tegenover deze ene verklaring een aanzienlijke hoeveelheid andere verklaringen staat die voldoende gedetailleerd beschrijven dat [geïntimeerde 1] juist wel zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Alle schriftelijke verklaringen waarop [geïntimeerde 1] een beroep heeft gedaan zijn gedateerd, ondertekend en voorzien van een kopie van een identiteitsbewijs. Rose en Okatan hebben hun verklaringen bovendien meermaals herhaald, waarbij zij nadrukkelijk bij hun ten gunste van het standpunt van [geïntimeerde 1] afgelegde verklaringen zijn gebleven.
3.16
Het hof gaat ten slotte voorbij aan de tweede grief van Rochdale waarmee zij betoogt dat [geïntimeerde 1] geen bewijsstukken heeft kunnen laten zien die betrekking hebben op de periode voorafgaand aan het door Rochdale afgelegde huisbezoek. Die stelling is in zoverre onjuist dat enkele van de door [geïntimeerde 1] overgelegde foto’s en een deel van de overgelegde medische documenten wel betrekking hebben op die eerdere periode. Ook de getuigenverklaringen waarop [geïntimeerde 1] zich beroept, beperken zich niet tot de periode na het huisbezoek. Aan Rochdale kan worden toegegeven dat de meeste schriftelijke bewijsstukken die [geïntimeerde 1] heeft geproduceerd betrekking hebben op de periode na het huisbezoek. [geïntimeerde 1] heeft er echter begrijpelijkerwijs op gewezen dat hij voordien niet op de verwijten van Rochdale bedacht is geweest en daardoor geen aandacht heeft besteed aan de vastlegging van zijn dagelijks leven. Het hof houdt er verder rekening mee dat niet iedereen een administratie bijhoudt van al zijn bewegingen.
Vorderingen tegen [geïntimeerde 2]
3.17
Nu gelet op het voorgaande niet vaststaat dat [geïntimeerde 1] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn jegens Rochdale geldende verplichtingen uit de huurovereenkomst, zijn de vorderingen ook niet tegen [geïntimeerde 2] toewijsbaar, nog daargelaten dat de grondslag voor de vorderingen van Rochdale tegen [geïntimeerde 2] ontbreekt omdat hij geen partij is bij de huurovereenkomst.
Slotsom en kosten
3.18
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat [geïntimeerde 1] voldoende het door Rochdale geleverde bewijs heeft ontzenuwd dat hij niet zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft. De grieven falen. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd. Rochdale zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden vonnissen;
veroordeelt Rochdale in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] begroot op € 343,00 aan verschotten en € 1.183,00 voor salaris en aan de zijde van [geïntimeerde 2] begroot op € 343,00 aan verschotten en € 1.183,00 voor salaris;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C. Toorman, M.E. Hinskens – van Neck en M.J.R. Brons en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023.