In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot betaling van achterstallig loon en niet genoten vakantiedagen. De appellanten, bestaande uit twee natuurlijke personen en een vennootschap onder firma, hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die hen als versadviseur heeft bijgestaan. De kern van het geschil betreft de toepassing van de cao AGF en de bijbehorende functielonen voor de functie van AGF versadviseur B. Het hof heeft in een eerder tussenarrest op 27 september 2022 partijen de gelegenheid gegeven om aanvullende informatie te verstrekken over de toepasselijke loonschalen en de berekeningen van het achterstallig loon en de vakantiedagen. De appellanten hebben betoogd dat de geïntimeerde in een andere functiegroep zou moeten worden ingedeeld, maar het hof heeft deze stelling verworpen. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde recht heeft op nabetaling van achterstallig loon over een periode van ruim 55 maanden, en heeft de bedragen die door de geïntimeerde zijn gepresenteerd als juist erkend. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de geïntimeerde recht heeft op een vergoeding voor niet genoten vakantiedagen. De vorderingen van de geïntimeerde zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof de wettelijke verhoging van 10% en de wettelijke rente heeft toegewezen vanaf 28 mei 2019. De proceskostenveroordeling in eerste aanleg is bekrachtigd, en de kosten van het hoger beroep zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.