ECLI:NL:GHAMS:2023:3482

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
200.312.973/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake de levering van tulpen tussen twee B.V.'s

In deze zaak staat de vraag centraal of er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [appellante] B.V. en [geïntimeerde] B.V. voor de levering van tulpen in het seizoen 2020/2021. [appellante] stelt dat [geïntimeerde] zich heeft verplicht om een bepaald aantal tulpen per week te leveren, maar dat [geïntimeerde] in werkelijkheid veel minder heeft geleverd. [appellante] vordert schadevergoeding en beroept zich op verrekening van openstaande facturen. De rechtbank heeft de vordering van [appellante] afgewezen en die van [geïntimeerde] toegewezen, maar het hof oordeelt in deze tussenuitspraak dat er voorshands bewijs is dat een overeenkomst tot stand is gekomen. Het hof laat [geïntimeerde] toe tot tegenbewijs. De zaak is in hoger beroep gekomen na een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de rechtbank oordeelde dat er geen leveringsverplichting bestond. Het hof heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waarbij het hof concludeert dat [appellante] gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de leveringsverplichtingen van [geïntimeerde]. De beslissing over de verdere procedure wordt aangehouden, terwijl [geïntimeerde] de gelegenheid krijgt om tegenbewijs te leveren.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.312.973/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/320446 /HA ZA 21-509
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 november 2023
inzake
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellante,
advocaat: mr. I.N.A. Denninger te Haarlem,
tegen:
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. K. Moonen te Rotterdam.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Samenvatting van de zaak

Deze zaak betreft de vraag of tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [geïntimeerde] verplicht was in het tulpenseizoen 2020/2021 een bepaald aantal tulpen per week te leveren aan [appellante] . Volgens [appellante] was dit het geval en heeft [geïntimeerde] veel minder tulpen geleverd dan waartoe zij was gehouden. [appellante] vordert daarom schadevergoeding van [geïntimeerde] en beroept zich tegenover de laatste facturen van [geïntimeerde] op verrekening. De rechtbank heeft de vordering van [appellante] afgewezen en de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van die laatste facturen toegewezen. Het hof acht voorshands bewezen dat een overeenkomst zoals door [appellante] is gesteld tot stand is gekomen en laat [geïntimeerde] toe tot tegenbewijs.

2.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 28 juni 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, van 4 mei 2022, gewezen tussen [appellante] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Het hof heeft bij tussenarrest van 26 juli 2022 een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 december 2022. Een minnelijke regeling is toen niet tot stand gekomen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog de vorderingen van [appellante] zal toewijzen en die van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] om aan haar € 151.453,91, met rente, terug te betalen en met beslissing over de proceskosten, met rente en nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten, met rente en nakosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten en procesverloop

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de feiten opgesomd die tussen partijen vaststaan. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen dus ook het hof tot uitgangspunt (met verbetering van een datum in 3.7). Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen die feiten neer op het volgende.
3.1.
[appellante] maakt boeketten bloemen die zij levert aan afnemers in de Europese retailmarkt.
3.2.
[geïntimeerde] houdt zich bezig met het kweken (broeien) van Nederlandse tulpensoorten.
3.3.
Tot het tulpenseizoen 2019/2020 leverde groothandel Intergreen B.V. (hierna: Intergreen) boeketten aan supermarktketen Tesco. [geïntimeerde] was één van de vaste tulpenleveranciers van Intergreen. [appellante] verzorgde de inkoop van tulpen en de samenstelling van de boeketten voor Intergreen. [geïntimeerde] leverde haar aan Intergreen verkochte tulpen rechtstreeks af bij [appellante] en van [appellante] , namens Intergreen, ontving zij ook betaling voor haar leveranties.
3.4.
Vanaf het tulpenseizoen 2020/2021 werken Tesco en Intergreen niet meer samen en [appellante] is zelf aan Tesco gaan leveren. [appellante] heeft [geïntimeerde] in de zomer van 2020 benaderd voor de levering van tulpen aan [appellante] .
3.5.
Op 11 juli 2020 hebben de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) namens [appellante] en [geïntimeerde] gesproken over de verkoop van tulpen door [geïntimeerde] aan [appellante] in seizoen 2020/2021.
3.6.
Bij Whatsapp-bericht van 11 oktober 2020 heeft [naam 1] aan [geïntimeerde] geschreven:
Ik wil morgen met het totale bloemenplan aan de gang lk heb alleen jouw broeischema nog nodig, heb je die toevallig al klaar?
3.7.
Bij e-mail van 20 oktober 2020 heeft [naam 2] (indirect bestuurder van [geïntimeerde] , samen met zijn broer [naam 3] ) aan [appellante] geschreven:
Bij deze de prognose. Als bijlage bij deze e-mail zat een handgeschreven schema met tulpensoorten en aantallen per weeknummer (hierna: het broeischema).
[naam 1] heeft hierop diezelfde dag gereageerd met de vraag:
Dit is wat er voor ons beschikbaar is neem ik aan?, waarop [naam 2] op 21 oktober 2020 heeft geantwoord:
Ja, +/-.
3.8.
Op 6 januari 2021 is [naam 1] bij [geïntimeerde] geweest en heeft hij [naam 2] gevraagd om een door [naam 1] opgesteld contract met daarin opgenomen, onder meer, de wekelijks te leveren soorten en hoeveelheden tulpen, alsmede een aantal
grower specification forms, te ondertekenen. [naam 2] heeft de
grower specifications formsondertekend, maar het contract niet.
3.9.
Op 12 januari 2021 zijn [naam 2] en [naam 3] bij [appellante] geweest en hebben partijen met elkaar gesproken. Op 13 januari 2021 hebben [naam 2] en [naam 1] telefonisch contact gehad.
3.10.
Vanaf week 2 van 2021 heeft [geïntimeerde] tulpen aan [appellante] geleverd. Partijen hebben over deze leveringen regelmatig contact met elkaar gehad via Whatsapp. [geïntimeerde] heeft aan [appellante] facturen gestuurd, die [appellante] heeft voldaan.
3.11.
Op 20 april 2021 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] een factuur met nummer 21016 gestuurd à € 78.737,25, wegens tulpen die ze van 5 tot en met 17 april 2021 had geleverd. Op 30 april 2021 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] een factuur met nummer 21017 gestuurd à € 53.367,26, wegens tulpen die ze van 19 tot en met 30 april 2021 had geleverd. [appellante] heeft deze facturen niet betaald.
3.12.
Bij e-mail van 3 mei 2021 schreef [naam 1] aan [geïntimeerde] :
Bijgaand de Excel van de geleverde tulpen en het schema zoals we dat afgesproken hadden. De verschillen zijn wel erg groot (3,8 mio minder geleverd dan afgesproken), wij hebben hierdoor forse bijkoopkosten gehad daar wij onze afspraken richting onze afnemers wel netjes zijn nagekomen Hoe gaan we dit oplossen? Komen er nog een paar miljoen tulpen?
3.13.
[geïntimeerde] heeft in antwoord hierop gewezen op de schade die zij in het voorgaande broeiseizoen heeft geleden en op de openstaande facturen.
3.14.
Op 3 juni 2021 heeft de advocaat van [appellante] aan [geïntimeerde] geschreven dat [geïntimeerde] de tussen partijen op 20 oktober 2020 tot stand gekomen overeenkomst niet is nagekomen, en [geïntimeerde] gesommeerd om na verrekening van de facturen 21016 en 21017, een bedrag van € 177.612,59 schadevergoeding aan [appellante] te betalen.
3.15.
Op 25 juni 2021 heeft de advocaat van [geïntimeerde] geantwoord dat [appellante] niet gerechtigd is tot opschorting of verrekening, en haar gesommeerd de openstaande facturen te voldoen.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellante] heeft, kort gezegd, gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van € 173.612,59, met rente en kosten. Aan deze vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis uit de overeenkomst die partijen op 11 juli 2020 althans op 20 oktober 2020 hebben gesloten, doordat zij minder tulpen heeft geleverd dan overeengekomen. Na verrekening met openstaande facturen van [geïntimeerde] zou een schade van € 173.612,59 resteren.
4.2.
[geïntimeerde] heeft bestreden dat zij zich contractueel tot de levering van de door [appellante] genoemde aantallen tulpen heeft verplicht. In reconventie heeft zij gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot betaling van haar openstaande facturen 21016 à € 78.737,25 en 21017 à € 53.367,26, vermeerderd met de wettelijke handelsrente.
4.3.
De rechtbank heeft de vordering van [appellante] afgewezen en de vordering van [geïntimeerde] toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen voor de levering door [geïntimeerde] aan [appellante] van vaste aantallen tulpen per week, en dat [geïntimeerde] niet jegens [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten. Daarmee faalt ook het beroep van [appellante] op opschorting en op verrekening. [appellante] moet de facturen van [geïntimeerde] dus betalen.

5.Beoordeling

5.1.
Tegen de beslissing van de rechtbank en de motivering die daaraan ten grondslag ligt, komt [appellante] met twee grieven op. Met g
rief 1voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte voor het seizoen 2020-2021geen leveringsverplichting van [geïntimeerde] conform het broeischema en de afgesproken prijs heeft aangenomen en de vordering tot schadevergoeding heeft afgewezen.
Grief 2houdt in dat de rechtbank het bewijsaanbod van [appellante] ten onrechte heeft gepasseerd. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
5.2.Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de feiten erop wijzen dat [appellante] er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat [geïntimeerde] zich wilde verbinden tot levering van de aantallen tulpen zoals die zijn vermeld in het op 20 oktober 2020 door [geïntimeerde] aan [appellante] toegestuurde broeischema. Hieromtrent geldt het volgende.
5.3.
Op 11 juli 2020 hebben [naam 1] en [naam 2] het in 3.5 vermelde gesprek gehad. Vast staat dat toen is gesproken over een prijs per steel – 12,3 cent, de prijs die [geïntimeerde] vervolgens bij de leveranties in 2021 ook in rekening heeft gebracht – en over een globaal aantal stelen. Niet betwist is voorts dat [geïntimeerde] ervan op de hoogte was dat [appellante] rechtstreeks leverancier was geworden van Tesco.
5.4.
Van belang is dat [naam 1] op 11 oktober 2020 aan [geïntimeerde] heeft laten weten dat hij met het totale bloemenplan aan de gang zou gaan en daarvoor alleen het broeischema van [geïntimeerde] nog nodig had. [geïntimeerde] had daaruit moeten begrijpen dat [appellante] wilde weten of zij kon rekenen op de eerder met [geïntimeerde] besproken aantallen of dat zij – nu het nog kon – naar andere leveranciers op zoek moest voor de hoeveelheden die zij nodig had om te voldoen aan haar eigen leveringsverplichtingen aan derden, waaronder Tesco. [geïntimeerde] mocht er daarom niet zonder meer op vertrouwen dat haar antwoord aan [appellante] vrijblijvend was en dat [appellante] dat ook begreep.
5.5.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] op 20 oktober 2020 het broeischema gestuurd, waarin per week aantallen en tulpensoorten stonden vermeld, in totaal 9.790.000. De daaropvolgende vraag van [appellante] of dat was wat voor [appellante] beschikbaar was, duidt erop dat [appellante] ervan uitging dat, bij een bevestigend antwoord op die vraag, de in het broeischema vermelde tulpen de tulpen waren die [geïntimeerde] aan haar zou leveren. Dit bevestigende antwoord kwam een dag later, op 21 oktober 2020. Dat daarbij een slag om de arm werd gehouden – met “+/-“ – houdt verband met de marge voor gebruikelijke afwijkingen die bij het broeiproces kunnen optreden, zoals [appellante] onbetwist heeft gesteld. Dat [appellante] niet meer heeft gereageerd op de laatste mail van [geïntimeerde] maakt het vorenstaande niet anders, in de vraag van [appellante] lag reeds besloten dat zij akkoord ging met de vermelde hoeveelheid en soorten.
5.6.
Op [appellante] rust de bewijslast van de door haar gestelde overeenkomst. Op grond van het vorenstaande acht het hof voorshands bewezen dat op 21 oktober 2020 een overeenkomst tot levering van tulpen conform het broeischema van [geïntimeerde] tussen partijen tot stand is gekomen: [appellante] heeft uit de inhoud van de vermelde e-mailwisseling mogen afleiden dat [geïntimeerde] zich daartoe heeft willen verbinden.
5.7.
De gebeurtenissen nadien zijn niet van dien aard dat daaruit kan worden afgeleid dat [appellante] dit vertrouwen in werkelijk niet heeft gehad.
5.8.
Eind 2020/begin 2021 heeft [geïntimeerde] [naam 1] medegedeeld dat de productie vertraging had opgelopen omdat het nodig was geweest de temperatuur in de kas te verlagen.. Ook als vóór dit moment geen contact tussen partijen is geweest (wat volgens [geïntimeerde] overigens te maken had met drukte aan haar kant, waardoor zij [appellante] niet te woord heeft kunnen staan), is dat onvoldoende aanwijzing voor de veronderstelling dat [naam 1] niet uitging van een overeenkomst tussen partijen. Daarbij komt dat onweersproken is gebleven dat [appellante] in december 2020 het aanbod van een andere tulpenbroeier heeft afgewezen, waarin een aanwijzing ligt besloten dat zij op de leveranties van [geïntimeerde] heeft vertrouwd. Overigens geeft het initiatief van [geïntimeerde] om (ongevraagd) mee te delen dat haar productie was vertraagd steun aan de gedachte dat ook [geïntimeerde] zich realiseerde dat het contact in oktober had geleid tot leveringsverwachtingen bij [appellante] conform het broeischema.
5.9.
In een Whatsapp-bericht van 28 december 2020 heeft [naam 1] aan [naam 2] gevraagd of deze tijd had het contract voor de komende winter door te nemen. [naam 2] heeft daarop gereageerd met een tijdsafspraak. Op 6 januari 2021 is [naam 1] bij [geïntimeerde] geweest met een schriftelijk contract, waarin – met uitzondering van de weken 52 en 53 van 2020 – levering conform het broeischema is opgenomen, en bijbehorende
grower specification forms. Die formulieren zijn door [naam 2] getekend, het contract niet. Ook als juist is dat [naam 2] toen te kennen heeft gegeven dit contract niet te willen tekenen, neemt dit niet weg dat voordien reeds een overeenkomst tot stand kan zijn gekomen.
5.10.
Ten slotte brengt het feit dat [appellante] zich in de eerste maanden van 2021 niet ondubbelzinnig op de contractuele verplichtingen van [geïntimeerde] heeft beroepen (in het Whatsapp-verkeer wordt overigens wel een aantal keer aan het broeischema gerefereerd) niet mee dat [appellante] die verplichtingen dan ook niet aanwezig achtte. Zij heeft haar houding verklaard door erop te wijzen dat zij inmiddels van leveranties van [geïntimeerde] afhankelijk was en een clash wilde vermijden, mede omdat zij wist dat [geïntimeerde] als ze maar zou willen, de overeengekomen aantallen wel zou kunnen leveren.
5.11.
De feiten zoals hiervoor besproken, krijgen echter een andere betekenis als [geïntimeerde] , zoals zij aanvoert, van het begin af aan, dus ook al in het gesprek van 11 juli 2020 aan [appellante] duidelijk heeft gemaakt dat zij geen vaste leveringsverplichtingen wilde accepteren. [appellante] was ervan op de hoogte dat bij [geïntimeerde] onvrede heerste over de gang van zaken in de corona-periode waarin leveranties niet werden afgenomen en waarvoor [geïntimeerde] [appellante] medeverantwoordelijk hield. Dat is op zichzelf echter onvoldoende om te concluderen dat [appellante] daaruit heeft moeten afleiden dat [geïntimeerde] zich in het volgende seizoen in het geheel niet meer wilde binden, ook gelet op de omstandigheid dat [geïntimeerde] bekend was met de leveringsverplichtingen van [appellante] aan Tesco. Het gaat er derhalve om dat voor [appellante] ondubbelzinnig duidelijk heeft moeten zijn dat [geïntimeerde] voor het volgende seizoen geen enkele verplichting wilde aangaan en dat [geïntimeerde] daarbij concreet heeft gemaakt dat eventuele contacten die zouden volgen over leveranties uitsluitend in het kader van volledige vrijblijvendheid aan de kant van [geïntimeerde] zouden plaatsvinden. De inhoud van het gesprek moet van dien aard zijn geweest dat [appellante] er op basis van de onder 5.4 en 5.5 vermelde correspondentie niet van heeft mogen uitgaan dat een eventueel op 11 juli 2020 door [geïntimeerde] gemaakt voorbehoud niet meer gold.
5.12.
[geïntimeerde] heeft bewijs aangeboden van haar stellingen. Zij zal worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het hiervoor onder 5.6 vermelde voorshands bewijsoordeel van het hof.
5.13.
Voor het geval [geïntimeerde] niet slaagt in het tegenbewijs, geldt met betrekking tot het door haar in eerste aanleg gedane beroep op het ontbreken van verzuim en schending van de klachtplicht het volgende.
5.14.
[appellante] heeft in eerste aanleg onder meer aangevoerd dat zij uit mededelingen van [geïntimeerde] heeft afgeleid dat [geïntimeerde] in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten, zodat op grond van het bepaalde in artikel 6:83 aanhef en onder c BW het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt. Het hof honoreert het beroep van [appellante] op genoemd artikelonderdeel. Partijen verschillen van mening over wat op 6 januari 2021 precies is gezegd (volgens [geïntimeerde] zelf was toen al duidelijk dat [geïntimeerde] niet akkoord was met ondertekening van het haar voorgelegde, op het broeischema gebaseerde, contract omdat zij geen leveringsplicht wenste), maar in ieder geval is in het gesprek van 12 januari 2021 duidelijk geworden dat [geïntimeerde] zich niet aan enige overeenkomst gebonden achtte. Bij die stand van zaken komt een beroep op de klachtplicht niet aan de orde.
5.15.
[geïntimeerde] zal nu eerst tot bewijslevering worden toegelaten, zoals hiervoor is overwogen. Verdere beslissingen zullen worden aangehouden.

6.Beslissing

Het hof:
laat [geïntimeerde] toe tot tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van [appellante] dat op 21 oktober 2021 een overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde] tot stand is gekomen op grond waarvan [geïntimeerde] verplicht was de in het broeischema vermelde tulpen aan [appellante] te leveren;
bepaalt dat, indien [geïntimeerde] getuigen wil doen horen, de getuigen zullen worden gehoord door mr. M.M.M. Tillema, daartoe tot raadsheercommissaris benoemd, in het Paleis van Justitie, IJdok 20 te Amsterdam op een nader te bepalen dag en uur;
bepaalt dat de advocaat van [geïntimeerde] uiterlijk binnen twee weken na de uitspraakdatum van dit arrest aan het enquêtebureau van de griffie van dit hof zal meedelen wat de verhinderdagen zijn van partijen, hun advocaten en de getuigen in de maanden januari tot en met maart 2024;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.M.M. Tillema, J.M. van den Berg en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 november 2023.