ECLI:NL:GHAMS:2023:3465

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.238.576/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over parkeercompensatie en ongerechtvaardigde verrijking tussen Gemeente Beverwijk en De Bazaar

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om een hoger beroep van de Gemeente Beverwijk tegen de besluiten van de rechtbank met betrekking tot de vordering van parkeercompensatie. De Gemeente stelt dat De Bazaar, die een markt exploiteert, vanaf 1 januari 2015 een vergoeding verschuldigd is voor gemiste parkeerinkomsten en huur voor delen van wegen die door het marktterrein lopen. In een eerder tussenarrest is de zaak naar de rol verwezen om de Gemeente in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie te verstrekken. De Gemeente heeft een akte ingediend, maar het hof oordeelt dat de informatie over de berekening van de gevorderde bedragen onvoldoende is. De Bazaar heeft in haar antwoordakte betoogd dat de Gemeente haar verplichtingen niet is nagekomen, wat de aanspraak op parkeercompensatie zou ondermijnen. Het hof concludeert dat de Gemeente niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar vorderingen en dat de eerdere stellingen niet zijn onderbouwd. Hierdoor wordt de vordering van de Gemeente afgewezen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De Gemeente wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.238.576/01
zaak- en rolnummer rechtbank: 6009308 CV EXPL 17-4810
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 december 2023
inzake
de publiekrechtelijk rechtspersoon GEMEENTE BEVERWIJK,
zetelend te Beverwijk,
appellante,
advocaat: mr. J.C. Heuving te Utrecht,
tegen

1.BEVERWIJKSE BAZAAR B.V.,

gevestigd te Beverwijk,
en
2.
MARKTVAST B.V.,
gevestigd te Beverwijk,
geïntimeerden,
advocaat: voorheen mr. R.J. Lucassen te Amsterdam, thans mr. P.J. Soede te Amsterdam.
Partijen worden hierna de gemeente en De Bazaar (geïntimeerden gezamenlijk, in enkelvoud) genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

In deze zaak is op 27 september 2022 een tussenarrest gewezen. Bij dit tussenarrest is de zaak naar de rol verwezen teneinde de gemeente in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten als onder 3.16 van het tussenarrest overwogen. De gemeente heeft hierop een akte genomen en producties overgelegd. De Bazaar heeft vervolgens van antwoordakte gediend en daarbij eveneens producties overgelegd.
Ten slotte is opnieuw arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
Zoals in het tussenarrest is overwogen gaat deze zaak, kort samengevat, over de vraag of De Bazaar vanaf 1 januari 2015 aan de gemeente een vergoeding ter compensatie van gemiste parkeerinkomsten en betaling van huur is verschuldigd voor delen van wegen die door of om het door De Bazaar als markt geëxploiteerde terrein lopen. Subsidiair is aanspraak gemaakt op schadevergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking. In het tussenarrest zijn de ter zake van huur gevorderde bedragen en verklaring voor recht afgewezen. Het in dit verband subsidiair gedane beroep op ongerechtvaardigde verrijking is evenmin gehonoreerd.
2.2
Het hof heeft in het tussenarrest ter zake de vorderingen betreffende parkeercompensatie onder meer overwogen:
3.15
Het hof stelt voorop dat in artikel 5.2 van de SOK weliswaar staat vermeld dat de gemeente in het beschreven gebied geen systeem van betaald parkeren zal invoeren, maar uit de inhoud van het bij de SOK behorende plan van aanpak dat door partijen samen is opgesteld en ook uit de stellingen van De Bazaar zelf blijkt dat ter plaatse feitelijk een systeem van betaald parkeren gold en de afspraak dus niet om niet invoeren kon gaan maar zag op afschaffen van betaald parkeren. De ter plaatse gevestigde Bazaar heeft ook niet gesteld de situatie aldaar niet te hebben gekend. Vaststaat dat de gemeente het betaald parkeren in het gebied van artikel 2.5[lees (verbeterd) artikel 5.2, hof]
van de SOK heeft afgeschaald en kennelijk ook substantieel. Vanwege dit laatste volgt het hof De Bazaar ook niet in haar kennelijke stelling dat zij geen parkeercompensatie is verschuldigd, zolang in delen van het in artikel 5.2 van de SOK beschreven (grotere dan door de gemeente als in geschil zijnde beschreven) gebied nog een systeem van betaald parkeren van kracht is, ook al heeft de gemeente deze verplichting niet weersproken en heeft zij erkend dat niet overal in het in artikel 5.2 van de SOK genoemde gebied het systeem van betaald parkeren is afgeschaft. De Bazaar heeft onvoldoende toegelicht waarom deze verstrekkende sanctie bij deze stand van zaken aangewezen zou zijn. Met de stelling dat geen herontwikkeling van het projectgebied tot stand is gekomen zoals destijds beoogd heeft De Bazaar de stelling van de gemeente dat dat wel het geval is weersproken. De Bazaar erkent echter dat er over en weer prestaties zijn verricht op grond van de SOK, waaronder de verkoop van percelen en de totstandbrenging van een nieuw bestemmingsplan. Ook volgens De Bazaar is de SOK niet geëindigd; zij zou alleen zijn uitgewerkt. Dat de feitelijke situatie maakt dat De Bazaar niet (meer) aan haar in artikel 5.2 van de SOK beschreven verplichtingen kan worden gehouden is daarmee echter onvoldoende toegelicht. Hoewel de status van de herontwikkeling onduidelijk is gebleven en de gemeente ter zitting in hoger beroep heeft erkend dat niet de gehele herontwikkeling heeft plaats gevonden, staat tussen partijen wel vast dat deze deels tot stand is gekomen. Het hof zal daarom ervan uitgaan dat in zo verre daadwerkelijk uitvoering is gegeven aan de door partijen beoogde ontwikkeling waarop de SOK betrekking heeft, dat het beroep van De Bazaar op het bepaalde in artikel 12.6 derde volzin van de SOK niet opgaat. In hoeverre De Bazaar bijzonder gebruik van de desbetreffende weg(del)en maakt heeft geen relevantie voor de toepassing van artikel 2.5[lees (verbeterd) artikel 5.2, hof]
van de SOK. Dat dat wel het geval is, is althans onvoldoende toegelicht. Uit het voorgaande volgt dat De Bazaar in beginsel parkeercompensatie aan de gemeente is verschuldigd. De eerste grief slaagt in zoverre.
3.16
Zoals vermeld onder 3.4 vordert de gemeente in deze procedure compensatie voor het gemis aan parkeerinkomsten door het afschaffen van betaald parkeren in (delen van) [straat 1] , [straat 2] en [straat 3] . Het hof begrijpt dat deze weg(del)en zijn ingekleurd op de als productie 1 bij inleidende dagvaarding overgelegde plattegrond. De gemeente heeft hierbij naar voren gebracht dat zij de in rekening gebrachte parkeercompensatiebedragen heeft toegesneden op de feitelijke mate van afschaffing van het parkeersysteem. De Bazaar heeft niet verduidelijkt waarom de gemeente het bepaalde in artikel 5.2 van de SOK niet op deze wijze zou mogen benaderen. Het hof ziet daarom vooralsnog geen bezwaar tegen deze aanpak. De gemeente heeft echter onvoldoende inzichtelijk gemaakt of zij bij de berekening van het volgens haar verschuldigde compensatiebedrag slechts heeft verdisconteerd de mate van het niet afschaffen van betaald parkeren in de door haar concreet genoemde weg(del)en of dat zij daarbij heeft betrokken de mate van nakoming van de in artikel 5.2 van de SOK vermelde verderstrekkende verplichting daartoe, namelijk ten aanzien van het in dit artikel genoemde grotere gebied, hetgeen het hof vooralsnog voorkomt als voor de hand liggend, gezien de tekst van artikel 5.2 van de SOK. Het hof tast ook verder in het duister hoe de gevorderde bedragen tot stand zijn gekomen. De gedingstukken bevatten hierover slechts zeer summiere informatie. Het hof behoeft hieromtrent nadere, gedetailleerde en onderbouwde inlichtingen. De zaak zal naar de rol worden verwezen om de gemeente daartoe, bij akte, in de gelegenheid te stellen. De Bazaar zal daarop mogen reageren, eveneens bij akte.
2.3
De gemeente heeft in haar akte te kennen gegeven, zo begrijpt het hof, dat zij de mate van nakoming van de in artikel 5.2 van de SOK vermelde verplichting betreffende het in dit artikel genoemde gehele gebied heeft verdisconteerd in de door haar gevorderde parkeercompensatie en zij dus bij haar berekening niet slechts is uitgegaan van de mate van het afschaffen van betaald parkeren in de door haar concreet genoemde en op productie 1 bij inleidende dagvaarding aangeduide weg(del)en (van) [straat 2] , [straat 1] , [straat 3] en [straat 4] . Die mate van nakoming echter heeft de gemeente in haar akte niet geconcretiseerd en kan het hof ook niet afleiden uit de door de gemeente overgelegde producties. De gehanteerde berekeningsmethode heeft de gemeente evenmin in haar akte en bijbehorende producties voldoende concreet inzichtelijk gemaakt voor het hof. Ook verder is de totstandkoming van de gevorderde bedragen voor het hof niet duidelijk gemaakt. De gemeente heeft daartoe wel de stelplicht. Meer specifiek heeft de gemeente in haar nog geen anderhalve bladzijde bevattende akte (en productie 15) de hoogte van de gevorderde bedragen over 2015 en 2016 herhaald en verwezen naar een in productie 16 weergegeven berekening. Deze productie, die alleen ziet op [straat 2] , [straat 3] en [straat 4] , verschaft het hof vanwege haar summiere karakter onvoldoende informatie. Zo is zonder toelichting, die niet is gegeven, niet duidelijk in welke mate het betaald parkeren in het gehele in artikel 5.2 bedoelde gebied is afgeschaft en hoe dit is verdisconteerd in de door de gemeente gehanteerde berekening. Een dergelijke toelichting is ook elders niet gegeven. Ook zijn in deze berekening opgevoerde factoren als ‘aantal uren per weekend’ en ‘bezettingsgraad’ niet verduidelijkt. De relevantie van de in productie 16 opgevoerde ‘tabel B’ en de in productie 17 (die in de akte slechts is geïntroduceerd als ‘berekening’ en ‘parkeertarieven’) weergegeven ‘tarieventabellen parkeerbelasting’ over diverse jaren behoeft ook nadere toelichting en concretisering. Onder opsomming van een aantal nummers van kennelijk op [straat 2] , [straat 1] en [straat 3] vervallen parkeerautomaten heeft de gemeente ten slotte verwezen naar de als productie 18 opnieuw in de procedure overgelegde bijlage 7 van de SOK. Hierin zijn deze parkeerautomaten, behalve die van de [straat 1] maar kennelijk weer wel parkeerautomaten op wegen genaamd [straat 5] en [straat 6] , onder de titel “Netto parkeeropbrengsten gebied Bazaar’ gekoppeld aan een bedrag, waarvan na optelling van deze bedragen de posten ‘onderhoud parkeerautomaten’, ‘stroomkosten’ en ‘besparing controle 0,9 fte’ zijn afgetrokken. Nog daargelaten dat genoemde producties feitelijke aansluiting missen (ook op elkaar), kan het hof binnen het kader van de tussen partijen geldende verplichtingen uit artikel 5.2 van de SOK ook verder onvoldoende met het overgelegde uit de voeten.
2.4
Bij dit gebrek aan door de gemeente te verstrekken inzicht in de totstandkoming van de concreet gevorderde bedragen en - bovenal - aan inzicht in en daarmee duidelijkheid over de mate waarin de gemeente aan haar verplichtingen uit artikel 5.2 van de SOK betreffende het afschalen van betaald parkeren heeft voldaan, kan het hof de gemeente niet tegemoet komen in haar vorderingen. Hoewel de eerdere stellingen van de gemeente en de reactie daarop van De Bazaar het hof heeft doen overwegen dat De Bazaar in beginsel parkeercompensatie aan de gemeente is verschuldigd, kan blijkens het hierboven overwogene de bij akte naar voren gebrachte concrete informatie de conclusie niet dragen dat dat ook daadwerkelijk het geval is. De gemeente heeft met haar gebrekkige informatieverstrekking haar stellingen waarop de overweging van het hof was gestoeld dat de gemeente het betaald parkeren kennelijk substantieel heeft afgeschaald, alsnog van kracht ontdaan. Hierdoor kan dus uiteindelijk onvoldoende worden vastgesteld of en in hoeverre De Bazaar haar contractuele verplichtingen dient na te komen. Aangezien het hof in 3.16 van het tussenarrest de tot dat moment overgelegde concrete informatie ter zake als zeer summier heeft geduid en vervolgens nadrukkelijk aan de gemeente heeft verzocht om nadere gedetailleerde en onderbouwde inlichtingen, ziet het hof geen aanleiding de gemeente daartoe nog een tweede keer de gelegenheid te geven. Haar aanspraak op compensatie van door afschalen gemiste parkeerinkomsten strandt op het voorgaande, evenals het subsidiaire beroep van de gemeente op ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 BW in dit verband. Noch de over 2015 en 2016 gevorderde parkeercompensatie noch de ter zake van parkeercompensatie gevorderde verklaring voor recht noch enige schadevergoeding op grond van artikel 6:212 BW zal daarom worden toegewezen. Het door De Bazaar in haar antwoordakte nader uitgewerkte verweer onder meer luidende dat, kort samengevat, de gemeente geen aanspraak heeft op parkeercompensatie, omdat zij haar overeengekomen verplichting tot afschaling van het systeem van betaald parkeren onvoldoende is nagekomen, behoeft bij deze stand van zaken geen nadere behandeling. De eerste grief heeft dus geen succes en ook de derde grief faalt geheel.
2.5
Bij gebrek aan voldoende concrete stellingen wordt ook nu niet toegekomen aan bewijslevering.
2.6
Aangezien alle grieven falen en daarmee het hoger beroep, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd en de gewijzigde eis worden afgewezen. De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

3.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt de gemeente in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van De Bazaar begroot op € 5.270,00 aan verschotten en € 8.702,50 voor salaris en op € 173,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, C.A.H.M. ten Dam en B.J.P.G. Roozendaal en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.