ECLI:NL:GHAMS:2023:3446

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.322.463/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling van factuur voor dakkapel met geschil over (pre)contractuele informatieplichten en non-conformiteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vordering tot betaling van een factuur voor het leveren en monteren van een dakkapel. De opdrachtgever, aangeduid als [geïntimeerde], heeft de factuur van de aannemer, aangeduid als [appellante], niet voldaan. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vordering afgewezen omdat [appellante] niet had aangetoond dat zij aan haar (pre)contractuele informatieplichten had voldaan. In hoger beroep heeft [appellante] deze onderbouwing alsnog verstrekt. Het hof oordeelt dat [appellante] wel degelijk aan haar informatieplichten heeft voldaan en wijst de vordering tot betaling van de factuur alsnog toe. Het verweer van [geïntimeerde] dat er sprake is van een non-conforme levering of wanprestatie wordt verworpen. Tevens wordt [geïntimeerde] niet-ontvankelijk verklaard in haar (voorwaardelijk) incidentele appel. De uitspraak van het hof is gedaan op 19 december 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.322.463/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 9994751 CV EXPL 22-3366
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 december 2023
inzake
[appellante] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C.J. Freijters te Koekange,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. P.P. Klokkers te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

[appellante] heeft in opdracht van [geïntimeerde] een dakkapel geplaatst. [geïntimeerde] heeft de factuur hiervoor niet voldaan. [appellante] heeft in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van de factuur (met rente en kosten). De kantonrechter heeft de vordering afgewezen omdat [appellante] niet heeft gesteld en onderbouwd dat zij aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten heeft voldaan. Het hof oordeelt dat [appellante] wel aan haar (pre)contractuele informatieplichten heeft voldaan, wijst de vordering van [appellante] in hoger beroep alsnog grotendeels toe en verwerpt het verweer van [geïntimeerde] dat sprake is van een non-conforme levering althans van wanprestatie door [appellante] . Het hof verklaart [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in haar vorderingen in het incidentele appel.

2.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 20 januari 2023 in hoger beroep gekomen van een verstekvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter), van 26 oktober 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna: het bestreden verstekvonnis).
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in (voorwaardelijk) incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appel, tevens houdende akte in principaal appel;
- antwoordakte in principaal appel.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden verstekvonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - [geïntimeerde] alsnog zal veroordelen tot het voldoen van een bedrag van € 6.452,96 aan [appellante] , vermeerderd met de wettelijke rente over € 5.707,00 vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.
[geïntimeerde] heeft in het principale appel geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden verstekvonnis, dan wel niet-ontvankelijkverklaring van [appellante] in haar vorderingen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in appel.
In het (voorwaardelijk) incidentele appel heeft [geïntimeerde] (samengevat) geconcludeerd dat het hof (primair) voor recht zal verklaren dat de bij brief van 1 februari 2023 ingeroepen buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst van 1 mei 2021 zal zijn bekrachtigd en dat [appellante] zal worden veroordeeld tot het op haar kosten wegnemen van de dakkapel en herstel van het dak van de woning in de staat waarin het dak zich bevond voordat de dakkapel werd geplaatst, op straffe van verbeurte van een dwangsom; (subsidiair) zal bepalen dat de koopprijs zal worden verminderd met 50%, althans zal bepalen dat de overeenkomst gedeeltelijk zal zijn ontbonden en daarbij een nieuwe koopprijs vast zal stellen van € 2.853,50 inclusief btw; (primair en subsidiair) [appellante] zal veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding ad € 885,00 te verhogen met de wettelijke rente; [appellante] zal veroordelen tot het betalen van € 1.620,80 wegens buitengerechtelijke kosten, te verhogen met de wettelijke rente; en [appellante] zal veroordelen in de proceskosten in appel met nakosten en wettelijke rente.
In het (voorwaardelijk) incidentele appel heeft [appellante] geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incidentele appel.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep bewijs aangeboden van haar stellingen.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden verstekvonnis geen feiten vastgesteld. In het navolgende geeft het hof de feiten weer die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1
[geïntimeerde] heeft op de website van [appellante] een contactformulier ingevuld met de vraag of [appellante] voor haar een dakkapel kon maken op haar huis in [plaats] . Op verzoek van [appellante] heeft [geïntimeerde] [appellante] voorzien van nadere informatie ten behoeve van de mogelijke opdracht.
3.2
Vervolgens heeft een medewerker van [appellante] [geïntimeerde] op 8 april 2021 bij haar thuis bezocht om haar wensen met betrekking tot de dakkapel te bespreken.
3.3
[appellante] heeft naar aanleiding van dat gesprek op 20 april 2021 een offerte uitgebracht. [geïntimeerde] heeft [appellante] verzocht de offerte op een aantal punten aan te passen en haar korting te verlenen. Op 28 april 2021 heeft [appellante] een tweede offerte uitgebracht. Naar aanleiding daarvan heeft [geïntimeerde] verzocht om € 150,- korting op de geoffreerde prijs en heeft zij aangegeven dat de aansluiting naar het bestaande dak bij de prijs inbegrepen diende te zijn.
3.4
Per e-mail van 1 mei 2021 heeft [appellante] [geïntimeerde] laten weten dat zij de afwerking naar het bestaande dakvlak niet verzorgt en dat [geïntimeerde] dit zelf dient te doen. Voorts heeft [appellante] aangegeven dat [geïntimeerde] al een korting heeft gehad van € 100,- en dat [appellante] bereid is om als laatste gebaar [geïntimeerde] een inzethor cadeau te doen. [appellante] heeft daarop op 1 mei 2021 wederom een nieuwe offerte uitgebracht.
3.5
Eveneens op 1 mei 2021 heeft [geïntimeerde] [appellante] per e-mail het volgende bericht gestuurd:
“Dear [naam] , Thank you very much! We would like to order.”
3.6
Op 9 mei 2021 heeft [geïntimeerde] de offerte van [appellante] voor het leveren en monteren van een dakkapel getekend. De daarin genoemde prijs bedraagt € 5.707,- inclusief btw. In de offerte staat onder het kopje “Kleuren” bij de kleur van de buitenzijde van de dakkapel “7016 (Antracietgrijs)”.
3.7
[appellante] heeft de dakkapel bij [geïntimeerde] geleverd en gemonteerd, en heeft haar een factuur voor het geoffreerde bedrag gestuurd. [geïntimeerde] heeft de factuur niet voldaan.
3.8
Bij brief van 1 februari 2023 heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellante] bericht dat [geïntimeerde] de op 1 mei 2021 gesloten overeenkomst buitengerechtelijk ontbindt op grond van non-conformiteit.

4.Beoordeling

4.1
In eerste aanleg heeft [appellante] gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.452,96. Dit bedrag valt uiteen in de hoofdsom van € 5.707,-, de wettelijke rente van € 85,61 en de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 660,35. De grondslag van deze vordering is nakoming van de overeenkomst tot het leveren en monteren van de dakkapel.
4.2
Nadat [geïntimeerde] niet was verschenen in de procedure en tegen haar verstek was verleend, heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] afgewezen omdat [appellante] met haar dagvaarding niet heeft voldaan aan de eisen die artikel 111 lid 2 onder d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) daaraan stelt. De kantonrechter heeft daartoe geoordeeld dat de vordering is gebaseerd op een overeenkomst tussen een handelaar en een consument en dat [appellante] niet voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten. [appellante] had expliciet en op een duidelijke manier moeten aangeven waar welke informatie van artikel 6:230m lid 1 BW te vinden is en op welke wijze zij heeft voldaan aan de contractuele verplichting van artikel 6:230v lid 7 BW, aldus de kantonrechter.
4.3
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met een tweetal grieven op. Met haar eerste grief bestrijdt [appellante] het oordeel van de kantonrechter dat zij niet voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat zij heeft voldaan aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 en 6:230v lid 7 BW. [appellante] betoogt dat zij in haar inleidende dagvaarding wel degelijk voldoende heeft gesteld en onderbouwd op dit punt. Bovendien zijn artikel 6:230m lid 1 en 6:230v lid 7 BW volgens [appellante] in het onderhavige geval niet van toepassing, omdat het niet gaat om een overeenkomst buiten de verkoopruimte of een overeenkomst op afstand. Ten overvloede betoogt [appellante] dat aan de vereisten van de genoemde artikelen is voldaan. Met haar tweede grief bestrijdt [appellante] de beslissing van de kantonrechter om de vordering af te wijzen en om [geïntimeerde] niet in de proceskosten te veroordelen.
4.4
De eerste grief slaagt. Op grond van artikel 6:230g lid 1 sub e BW moeten bij een overeenkomst op afstand alle relevante contractshandelingen tot en met het sluiten van de overeenkomst op afstand plaatsvinden. Uit hetgeen hiervoor onder 3.1 t/m 3.6 is vermeld, blijkt dat partijen via een webformulier met elkaar in contact zijn getreden en een medewerker van [appellante] [geïntimeerde] vervolgens thuis heeft bezocht om de wensen van [geïntimeerde] te bespreken. Partijen hebben daarna via de e-mail onderhandeld over de te sluiten overeenkomst. Gelet hierop hebben niet alle relevante contractshandelingen op afstand plaatsgevonden en is geen sprake van een overeenkomst op afstand. Op grond van artikel 6:230g lid 1 sub f BW vallen onder overeenkomsten buiten de verkoopruimte alle overeenkomsten die buiten de verkoopruimte van de handelaar zijn gesloten, waarbij heeft te gelden dat een overeenkomst die op afstand wordt gesloten nadat een handelaar bij een consument thuis is geweest om de maten op te nemen voor een kostenraming, en een offerte heeft gemaakt, geen overeenkomst buiten de verkoopruimte is. Gelet hierop is evenmin sprake van een overeenkomst buiten de verkoopruimte. Het relevante toetsingskader voor de (pre)contractuele informatieplichten ligt dan ook besloten in artikel 6:230l BW.
4.5
[appellante] dient derhalve te stellen en te onderbouwen dat zij aan de vereisten van artikel 6:230l sub a t/m d BW heeft voldaan. Daarin is bepaald dat de handelaar de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende informatie (voor zover hier van belang) dient te verstrekken, voor zover deze niet reeds duidelijk uit de context blijkt: (a) de voornaamste kenmerken van de zaken of de diensten, (b) de identiteit van de handelaar, zoals zijn handelsnaam, het geografische adres en zijn telefoonnummer, (c) de totale prijs van de zaken of diensten, met inbegrip van alle belastingen, of, als door de aard van de zaak of de dienst de prijs redelijkerwijs niet vooraf kan worden berekend, de manier waarop de prijs moet worden berekend; en (d) voor zover van toepassing, de wijze van betaling, levering, nakoming, de termijn waarbinnen de handelaar zich verbindt de zaak te leveren of de dienst te verlenen, en het beleid van de handelaar inzake klachtenbehandeling.
4.6
In de door [geïntimeerde] op 9 mei 2021 ondertekende offerte is de hierboven weergegeven informatie verstrekt. Daarmee heeft [appellante] alle vereiste informatie duidelijk en begrijpelijk aan [geïntimeerde] verstrekt en aan haar (pre)contractuele informatieplichten voldaan.
4.7
[geïntimeerde] heeft als meest verstrekkende verweer aangevoerd dat – in het geval het hof van oordeel is dat [appellante] wel aan de op haar rustende (pre)contractuele informatieplichten heeft voldaan – het hof [appellante] niet-ontvankelijk moet verklaren, omdat beide partijen een instantie zouden missen indien het geschil in hoger beroep inhoudelijk wordt behandeld. Dit is volgens [geïntimeerde] niet verenigbaar met het uitgangspunt van rechtspraak in twee feitelijke instanties.
4.8
Het hof verwerpt dit verweer. Op het uitgangspunt van rechtspraak in twee feitelijke instanties zijn uitzonderingen mogelijk, onder meer in gevallen als deze, waarin de rechter in eerste aanleg onder toepassing van artikel 3.5 van het Landelijk procesreglement voor rolzaken kanton een vordering afwijst omdat eiser niet aan zijn stelplicht zou hebben voldaan. Het hof komt dan ook toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering van [appellante] .
4.9
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een overeenkomst hebben gesloten op grond waarvan [appellante] zich jegens [geïntimeerde] heeft verbonden om een dakkapel tot stand te brengen en op te leveren, tegen een door [geïntimeerde] te betalen prijs van € 5.707,-. De dakkapel is door [appellante] tot stand gebracht en opgeleverd. [geïntimeerde] is dan ook in beginsel gehouden het overeengekomen bedrag aan [appellante] te betalen. [geïntimeerde] voert echter aan dat sprake is van een non-conforme levering, althans een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [appellante] , op grond waarvan de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. De non-conformiteit, dan wel de toerekenbare tekortkoming, heeft volgens [geïntimeerde] betrekking op twee aspecten. Ten eerste zou de kleur van de gevelbekleding van de dakkapel fors afwijken van de overeengekomen kleur (RAL 7016, “antracietgrijs”). Ten tweede zou de dakkapel gebrekkig zijn ingebouwd c.q. gemonteerd, hetgeen volgens [geïntimeerde] een lekkage tot gevolg heeft gehad. [geïntimeerde] voert ten slotte aan dat [appellante] door de non-conforme levering c.q. het toerekenbaar tekortschieten in verzuim is geraakt, waardoor [appellante] ook geen aanspraak heeft op buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.
4.1
[appellante] betwist de lekkage en voert aan dat zij ter zake daarvan ook niet in gebreke is gesteld. Ten aanzien van de kleur van de gevelbekleding betoogt [appellante] dat zij de overeengekomen kleur heeft geleverd.
4.11
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerde] heeft erkend dat partijen met betrekking tot de kleur van de gevelbekleding RAL 7016 (antracietgrijs) zijn overeengekomen. [appellante] stelt dat de gevelbekleding in de overeengekomen kleur is geleverd en [geïntimeerde] lijkt dit ook impliciet te erkennen, aangezien zij betoogt dat het probleem is dat de kleur in het materiaal van de gevelbekleding is verwerkt en niet als schilderwerk is aangebracht. Daarbij komt dat [geïntimeerde] niet heeft betwist dat de kleur van de gevelbekleding RAL 7016 is. Het enkele feit dat de kleur van de gevelbekleding afwijkt van de kleur die [geïntimeerde] voor ogen stond, betekent echter niet dat [appellante] een andere kleur heeft geleverd dan overeengekomen. [geïntimeerde] heeft ook niet gesteld dat partijen hebben afgesproken dat de overeengekomen kleur als schilderwerk zou worden aangebracht. Tegen deze achtergrond moet worden geoordeeld dat [geïntimeerde] de gestelde non-conformiteit dan wel tekortkoming onvoldoende heeft onderbouwd, zodat haar verweer ter zake wordt verworpen.
4.12
Ter onderbouwing van de lekkage heeft [geïntimeerde] een factuur van Timmerbedrijf [bedrijf] van 9 juni 2022 overgelegd waarop staat “Factuur voor het plaatsen van lood vervangen rond de dakkapel op bovengenoemd adres”. Hieruit blijkt niet dat de factuur betrekking heeft op het verhelpen van een lekkage, laat staan een lekkage die is veroorzaakt door de wijze waarop [appellante] de dakkapel heeft gemonteerd. Ook op dit punt heeft [geïntimeerde] haar verweer onvoldoende onderbouwd, zodat dit wordt verworpen.
4.13
Daarmee slaagt ook de tweede grief in het principale appel, waarmee [appellante] de beslissing van de kantonrechter om de vordering af te wijzen en om [geïntimeerde] niet in de proceskosten te veroordelen heeft bestreden. Het hof zal de vordering van [appellante] om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de hoofdsom van € 5.707,- toewijzen. Omdat [appellante] niet duidelijk heeft gemaakt wanneer de factuur voor haar werkzaamheden is verzonden en wanneer het gefactureerde bedrag opeisbaar is geworden, zal de vordering tot betaling van de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 23 november 2021, conform de ingebrekestelling van [appellante] van 22 november 2021. Het door [appellante] gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is conform de wettelijke staffel berekend en komt eveneens voor toewijzing in aanmerking.
4.14
Ten aanzien van de vorderingen van [geïntimeerde] in het (voorwaardelijk) incidentele appel overweegt het hof als volgt. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg verstek laten gaan en heeft dan ook geen reconventionele vordering ingesteld in de procedure bij de kantonrechter. Op grond van artikel 353 Rv is een reconventionele vordering (tegenvordering) niet voor het eerst in hoger beroep mogelijk (behoudens de bevoegdheid om een reeds ingestelde vordering in reconventie te vermeerderen of te wijzigen, hetgeen hier niet aan de orde is). Dat betekent dat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen in het incidentele appel.
4.15
[geïntimeerde] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden dan hiervoor vermeld, zodat haar bewijsaanbod wordt gepasseerd.
4.16
De slotsom is dat de grieven in het principale appel slagen. Het bestreden verstekvonnis zal worden vernietigd en de vordering van [appellante] zal alsnog (grotendeels) worden toegewezen. In het incidentele appel zal [geïntimeerde] niet-ontvankelijk worden verklaard. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in eerste aanleg en in de kosten van het principale en incidentele appel.

5.Beslissing

Het hof:
In principaal appel
vernietigt het bestreden verstekvonnis,
en, opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 5.707,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 november 2021 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 660,35 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 619,31 aan verschotten en € 311,- voor salaris en in hoger beroep tot op heden op € 783,- aan verschotten, op € 836,- voor salaris en op € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
In incidenteel appel
verklaart [geïntimeerde] niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in incidenteel appel, tot op heden aan de zijde van [appellante] begroot op € 418,- voor salaris;
In principaal en incidenteel appel
verklaart dit arrest ten aanzien van bovenstaande betalings- en kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. I.A. Haanappel-van der Burg, mr. M.L.D. Akkaya en mr. R.L. de Graaff en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.