ECLI:NL:GHAMS:2023:3439

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.330.447/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Registratie in Incidentenregister en Extern Verwijzingsregister wegens hypotheekfraude en valsheid in geschrifte

In deze zaak heeft ABN AMRO [appellant] voor de duur van acht jaar opgenomen in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister vanwege hypotheekfraude, bouwdepotfraude, oplichting en valsheid in geschrifte. [appellant] heeft hiertegen in kort geding geprocedeerd, maar zijn vorderingen zijn afgewezen door de voorzieningenrechter. In hoger beroep heeft [appellant] de beslissing van de voorzieningenrechter aangevochten, maar het hof heeft geoordeeld dat ABN AMRO voldoende bewijs heeft geleverd van de gepleegde strafbare feiten en dat de registratie in de registers gerechtvaardigd is.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] heeft op 7 augustus 2019 een hypotheekaanvraag gedaan bij ABN AMRO voor de financiering van een woning. Hij heeft daarbij aangegeven dat de woning voor eigen gebruik en bewoning bestemd was. Na de goedkeuring van de hypotheek heeft hij een bouwdepot van € 27.000 aangevraagd, maar ABN AMRO heeft later ontdekt dat de woning niet was verbouwd zoals aangegeven en dat deze zelfs verhuurd was, wat in strijd was met de hypotheekvoorwaarden. Na een melding van Nationale Nederlanden over mogelijke hypotheekfraude heeft ABN AMRO een onderzoek ingesteld en [appellant] beschuldigd van fraude.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de ernst van de gepleegde feiten de registratie in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister voor de duur van acht jaar rechtvaardigt. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij [appellant] ook in de proceskosten is veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.330.447/01 KG
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/734856 / KG ZA 23-489
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 19 december 2023
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. E. van der Maal te Eindhoven,
tegen
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.W. Achterberg te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en ABN AMRO genoemd.

1.De zaak in het kort

ABN AMRO heeft [appellant] voor de duur van acht jaar in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister opgenomen. [appellant] verzet zich hiertegen in kort geding. De voorzieningenrechter heeft zijn vorderingen afgewezen.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 31 juli 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 10 juli 2023 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiser en ABN AMRO als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties
- memorie van antwoord.
Vervolgens is arrest gevraagd.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in 2.1 tot en met 2.16 van het bestreden vonnis de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten, komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
[appellant] heeft op 7 augustus 2019 bij ABN AMRO een aanvraag gedaan voor een woninghypotheek van € 321.000 voor de financiering van een door hem gekochte woning te [plaats] (hierna: de woning). Hij heeft daarbij kenbaar gemaakt dat hij de woning heeft gekocht voor eigen gebruik en bewoning en na levering wil laten verbouwen. Volgens een door hem ingediende verbouwspecificatie en taxatierapport zou hij een dakkapel laten plaatsen en een uitbouw laten maken.
3.2.
ABN AMRO heeft op 7 augustus 2019 een hypotheekofferte uitgebracht. Onderdeel daarvan was een bouwdepot van € 27.000 voor de verbouwingswerkzaamheden zoals opgenomen in de verbouwspecificatie. [appellant] heeft de offerte op 22 augustus 2019 geaccepteerd.
3.3.
Op 2 september 2019 is de woning aan [appellant] geleverd. In de hypotheekakte is opgenomen dat de woning voor eigen gebruik en bewoning bestemd is.
3.4.
ABN AMRO heeft op 13 september 2019 een schriftelijk verzoek van [appellant] ontvangen, onder overlegging van een door Bouwservice Choice opgemaakte factuur, om het volledige bouwdepot van € 27.000 uit te betalen. Op het door [appellant] op 11 september 2019 ingevulde en ondertekende aanvraagformulier heeft [appellant] de uitgevoerde werkzaamheden omschreven als
“uitbouw, stucwerk, dakkapel en vloeren”en heeft hij bevestigd dat de verbouwing klaar is, door het aanvinken van deze optie op het formulier. Op voormelde factuur zijn dezelfde werkzaamheden en bedrag vermeld.
3.5.
Op 27 september 2019 heeft ABN AMRO het bouwdepot van € 27.000 naar een Rabobankrekening van [appellant] overgemaakt.
3.6.
Op 23 januari 2020 heeft [appellant] de hypotheek van ABN AMRO overgesloten naar de Rijnlandse Hypotheekbank.
3.7.
Naar aanleiding van een melding van Nationale Nederlanden van 26 maart 2020 dat zij een onderzoek naar [appellant] is gestart vanwege een verdenking van hypotheekfraude bij een aankoop van [appellant] in september 2019, is ABN AMRO een onderzoek naar het handelen van [appellant] gestart.
3.8.
Bij e-mail van 10 april 2020 heeft ABN AMRO het volgende aan [appellant] geschreven, voor zover van belang:
“(…) Uit een recente controle op locatie blijkt dat de woning (…) niet is uitgebouwd en dat op het achterdak geen dakkapel is geplaatst. Tevens blijkt uit informatie op internet dat de woning al geruime tijd is verhuurd terwijl in de door u ondertekende hypotheekakte staat opgenomen dat het pand bestemd was voor eigen gebruik en bewoning.
(…)
De bank verdenkt u van bouwdepotfraude van EUR 27.000 en het oneigenlijk gebruik maken van een onderpand wat was gefinancierd met een woninghypotheek. (…)”
Vervolgens heeft ABN AMRO in deze e-mail enkele vragen aan [appellant] gesteld en aangekondigd bij het uitblijven van een reactie maatregelen te treffen, waaronder het opnemen van de gegevens van [appellant] in het Incidentenregister (hierna: IR) en Extern Verwijzingsregister (hierna: EVR).
3.9.
[appellant] heeft bij e-mail van 10 april 2020, voor zover van belang, als volgt op de vragen van ABN AMRO gereageerd:
“(…)
 Wat is de reden dat de woning niet is uitgebouwd en opgebouwd met een dakkapel?
Enige tijd na het in gang zetten van de verbouwing hebben we definitief besloten niet in de woning te willen gaan wonen vanwege een spijt-aankoop. De verbouwing is toen gestaakt en de factuur komen te vervallen.
(…)
 Waar is het door de bank uitbetaalde bedrag van EUR 27.000 voor gebruikt?
Het bouwdepot is niet gebruikt en op de rekening blijven staan. (…)”
3.10.
Bij e-mail van 12 mei 2020 heeft [appellant] aan ABN AMRO geschreven, samengevat, dat de verbouwing uit eigen middelen heeft plaatsgevonden en het bouwdepot “gereserveerd” voor de bank is gebleven.
3.11.
ABN AMRO heeft bij brief en e-mail van 13 mei 2020 [appellant] bericht dat zij zijn persoonsgegevens voor acht jaar heeft opgenomen in het IR en het EVR.
De redenen daarvoor geeft zij in die e-mail als volgt weer:
“(…)
Samengevat:
* U heeft het pand, wat bestemd is voor eigen gebruik en bewoning (…) zonder toestemming van de bank verhuurd.
* Het pand is in de periode dat het gefinancierd is geweest met een woninghypotheek zonder toestemming van de bank gesplitst in onzelfstandige woonruimten.
*Het bouwdepot van EUR 27.000 is uitbetaald nadat u bewust een onjuiste nota van Bouwservice Choice heeft ingestuurd.
* Van het uitbetaalde bouwdepot is slechts een bedrag van EUR 7.832,93 (…) overgemaakt aan Bouwservice Choice.
* Het pand (…) werd op internet al op de datum van 18 september 2019 aangeboden voor kamerverhuur.
* U heeft bewust onjuiste informatie aan de bank verstrekt gedurende het acceptatie, passeer en onderzoeksproces van de bank.
(…)”
3.12.
[appellant] heeft meermalen bezwaar gemaakt tegen de registratie van zijn persoonsgegevens in voornoemde registers. ABN AMRO heeft zijn bezwaar telkens afgewezen en de registraties gehandhaafd.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd, samengevat, ABN AMRO op straffe van een dwangsom te veroordelen om de registraties van zijn persoonsgegevens in de Gebeurtenissenadministratie, het IR, het Interne Verwijzingsregister en het EVR te verwijderen en verwijderd te houden, dan wel om de registratieduur te verkorten tot drie jaren met ingang van 13 mei 2020, met veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft als volgt, samengevat, beslist. ABN AMRO heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [appellant] zich schuldig heeft gemaakt aan hypotheekfraude, bouwdepotfraude, oplichting en valsheid in geschrifte. Ten aanzien van de registratie in het IR en het EVR is aan het subsidiariteits- en proportionaliteitsvereiste voldaan. Ten slotte is er ook geen aanleiding om de duur van de registratie te matigen.

5.Beoordeling

5.1.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en – uitvoerbaar bij voorraad − tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met beslissing over de proceskosten.
5.2.
[appellant] stelt in hoger beroep dat hij de registratie
an sichniet ter discussie stelt. Hiermee staat tussen partijen vast dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan hypotheekfraude, bouwdepotfraude, oplichting en valsheid in geschrifte. In hoger beroep klaagt hij nog alleen over de onjuiste toepassing van “de (dubbele) proportionaliteitstoets” en afwijzing van de matiging van registratieduur.
5.3.
[appellant] betoogt terecht dat in deze zaak het Protocol Incidentenwaarschuwings-
systeem Financiële Instellingen 2013 (hierna: PIFI 2013) en niet dat uit 2021, van toepassing is. Dit maakt echter voor de toets die het hof moet uitvoeren geen verschil.
5.4.
Art. 4.1.1 PIFI 2013 luidt, voor zover van belang:
“(…)
Het geheel aan verwerkingen ten aanzien van het Incidentenregister heeft tot doel het
ondersteunen van activiteiten gericht op het waarborgen van de veiligheid en de
integriteit van de financiële sector, daaronder mede begrepen (het geheel van)
activiteiten die gericht zijn:
* op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van gedragingen die
kunnen leiden tot benadeling van de branche waar de financiële instelling deel van
uitmaakt, van de economische eenheid (groep) waartoe de financiële instelling
behoort, van de financiële instelling zelf, alsmede van haar cliënten en
medewerkers;
* op het onderkennen, voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk
gebruik van producten, diensten en voorzieningen en/of (pogingen) tot strafbare of
laakbare gedragingen en/of overtreding van (wettelijke) voorschriften, gericht
tegen de branche waar de financiële instelling deel van uitmaakt, de economische
eenheid (groep) waartoe de financiële instelling behoort, de financiële instelling
zelf, alsmede haar cliënten en medewerkers;
* op het gebruik van en de deelname aan waarschuwingssystemen.”
(…)”
Art. 5.2.1 PIFI 2013 luidt, voor zover van belang:
“De Deelnemer dient de Verwijzingsgegevens van (rechts)personen die aan de hierna onder a en b vermelde criteria voldoen en na toepassing van het onder c genoemde proportionaliteits-beginsel op te nemen in het Extern Verwijzingsregister.
a. a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
b) In voldoende mate staat vast dat de betreffende (rechts)persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Deze vaststelling betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte of klachte wordt gedaan bij een opsporingsambtenaar.
c) Het proportionaliteitsbeginsel wordt in acht genomen. Dit houdt in dat Veiligheidszaken vaststelt, dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de Betrokkene als gevolg van opname van zijn Persoonsgegevens in het Extern Verwijzingsregister.”
5.5.
Het voorlopige oordeel van het hof luidt als volgt. ABN AMRO heeft in haar e-mail van 13 mei 2020 voldoende duidelijk tot uiting gebracht dat de ernst van de door [appellant] gepleegde strafbare feiten, die een bedreiging vormden van de integriteit van het financiële stelsel, zijn opname in het IR en het EVR voor de duur van acht jaar rechtvaardigt, ondanks de negatieve gevolgen voor hem. Het hof is voorshands van oordeel dat ABN AMRO op goede gronden, die weergegeven zijn in voormelde e-mail, tot haar bestreden beslissing is gekomen. Daaraan doet het betoog van [appellant] in hoger beroep dat hij naast privé ook zakelijk hinder van de registraties ondervindt, dat ABN AMRO geen nadeel heeft geleden door zijn handelen en dat hij op diverse momenten excuses aan ABN AMRO heeft aangeboden voor de gang van zaken, wat er van dat betoog ook zij, niet af. Andere relevante feiten en omstandigheden zijn niet gesteld of gebleken.
5.6.
Dit betekent dat de grieven geen doel treffen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Voor een bewijsopdracht is in dit kort geding geen plaats, nog daargelaten dat [appellant] geen stellingen te bewijzen heeft aangeboden, die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden. [appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
ABN AMRO heeft gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot vergoeding van haar “volledige proceskosten”, maar daarvoor bestaat geen aanleiding, nu niet is gebleken van feiten en omstandigheden die maken dat [appellant] het instellen van zijn vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van ABN AMRO achterwege had behoren te laten.
Het hof stelt de proceskosten als volgt vast:
- griffierecht € 783
- salaris advocaat
€ 1.183(tarief II, 1 punt)
totaal € 1.966

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ABN AMRO vastgesteld op € 1.966 en op € 173 voor nasalaris, te vermeerderen met € 90 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
6.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.W.M. Tromp, D.J. Oranje en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.