ECLI:NL:GHAMS:2023:3433

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.286.957/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en bekrachtiging van de bestreden beschikking in een ouderschapszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige], geboren in 2012. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 21 oktober 2020 aangevochten, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de moeder. Het hof heeft de Raad voor de Kinderbescherming als belanghebbende aangemerkt en heeft de procedure in hoger beroep voortgezet na een eerdere mondelinge behandeling op 1 juli 2021. De ouders zijn in 2012 een geregistreerd partnerschap aangegaan, dat in 2015 is ontbonden. De zorgregeling is in de loop der jaren meerdere keren gewijzigd, waarbij de ouders gezamenlijk belast zijn met het gezag over [minderjarige]. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de zorgregeling is vastgesteld dat [minderjarige] om de week bij de vader verblijft. De moeder heeft verzocht om aanpassing van de zorgregeling en om een videobelregeling, maar het hof heeft deze verzoeken afgewezen. Het hof oordeelde dat de huidige regeling in het belang van [minderjarige] is en dat er geen noodzaak is voor wijziging van de zorgregeling of het vastleggen van een videobelregeling. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om alleen met het gezag over [minderjarige] te worden belast.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.286.957/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/288481 / FA RK 19-2706
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Braspenning te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T.J.E. op de Weegh te Heiloo.
Het hof heeft als (overige) belanghebbende in deze zaak aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ), geboren [in ] 2012 te [plaats B] .
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag,
locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Holland (locatie: Haarlem) (hierna: de rechtbank) van 21 oktober 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 11 december 2020 in hoger beroep gekomen van de beschikking van
21 oktober 2020.
2.2
De vader heeft op 6 april 2021 een verweerschrift ingediend
2.3
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- een V-formulier van de moeder van 21 juni 2021 met bijlagen (producties 9 en 10);
- een V-formulier van de vader van 25 juni 2021 met bijlagen (producties 10 en 11).
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 1 juli 2021 plaatsgevonden. De behandeling van de zaak is aangehouden omdat de raad niet was verschenen. Er is ten aanzien van het belcontact tussen [minderjarige] en de ouder bij wie zij op dat moment niet is, - voor zover hier van belang - bepaald dat zij, als zij zes dagen bij haar moeder is, met haar vader zal bellen op de maandag tussen 16.00 uur en 18.00 uur en, als zij vier dagen bij haar vader is, met haar moeder zal bellen op de zaterdag tussen 8.30 uur en 10.00 uur. Daarnaast zullen de ouders contact opnemen met de begeleidster van de SCHIP-methode om een afspraak voor de voortzetting van het traject in te plannen.
2.5
Na de mondelinge behandeling van 1 juli 2021 heeft het hof nog de volgende stukken ontvangen:
- een V-formulier van de moeder van 30 mei 2023;
- een V-formulier van de vader van 30 mei 2023;
- een mailbericht van de vader van 3 november 2023;
- een mailbericht van de moeder van 6 november 2023;
- een mailbericht van de vader van 7 november 2023 met bijlagen;
- een mailbericht van de moeder van 8 november 2023 met bijlagen.
2.6
De voorzitter heeft op 9 november 2023 met [minderjarige] gesproken. [minderjarige] heeft hierbij gezegd dat zij niet wil dat de inhoud van dit gesprek met haar ouders of de raad wordt gedeeld. De ouders en de raad hebben geen kennisgenomen van de inhoud van dit gesprek.
2.7
De mondelinge behandeling is voortgezet op 10 november 2023. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door N. Hoogervorst.

3.De feiten

3.1
De ouders zijn [in ] 2012 te [plaats C] een geregistreerd partnerschap aangegaan, welk partnerschap op 14 oktober 2015 is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 29 juli 2015. [minderjarige] is tijdens het geregistreerd partnerschap geboren.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
3.2
Op 19 mei 2014 is [minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd, voor het laatst tot 18 juni 2020.
3.3
Bij voornoemde beschikking van 29 juli 2015 is de volgende regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vastgesteld, waarbij onder meer is bepaald dat [minderjarige] eenmaal in de veertien dagen van zaterdagochtend 10.00 uur tot maandagochtend naar de peuterspeelzaal bij de vader verblijft; verdeling van de vakanties en feestdagen zal in onderling overleg worden bepaald in overleg met het Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank van 17 februari 2016, hersteld bij beschikking van
7 maart 2016, is de zorgregeling gewijzigd in die zin dat een vakantie- en feestdagenregeling is bepaald waarbij [minderjarige] als volgt bij de vader dan wel de moeder verblijft:
- de voorjaarvakantie in de even jaren bij de moeder en de oneven jaren bij de vader;
- de meivakantie in de even jaren bij de vader en de oneven jaren bij de moeder; indien de meivakantie twee weken is dan de even jaren de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder en in de oneven jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader.
- de herfstvakantie in de even jaren bij de vader en de oneven jaren bij de moeder.
- de zomervakantie in de oneven jaren eerste drie weken bij de vader en in de even jaren de eerste drie weken bij de moeder.
- de kerstvakantie in de even jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader en in de oneven jaren de eerste week bij de vader en de tweede week bij de moeder.
Voor de vakanties die een week bestrijken, geldt dat deze week in gaat op zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagmiddag 16.00 uur.
3.5
Bij beschikking van de rechtbank van 9 oktober 2019 is in afwachting van het verloop van de SCHIP-methode een tijdelijke zorgregeling bepaald waarbij [minderjarige] vanaf augustus 2019 tot 9 oktober 2019 eenmaal in de veertien dagen van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader zal verblijven en vanaf 9 oktober 2019 eenmaal in de veertien dagen van donderdag uit school tot maandag naar school, alsmede gedurende een week rondom de geboorte van haar (half)zusje [in ] 2019.
[minderjarige] heeft verder om de week, in de week dat zij de vader niet ziet, op woensdag om 18.00 uur een belcontact met hem. In de vakanties belt [minderjarige] op woensdag om 18.00 uur en op zondag om 10.00 uur met de ouder bij wie zij dan niet verblijft.
3.6
Bij beschikking van de rechtbank van 30 januari 2020 is het verzoek van de GI tot wijziging van de zorgregeling afgewezen, nu de vader al een wijzigingsverzoek ten aanzien van de zorgregeling had ingediend. De rechtbank heeft de beslissing op dit verzoek aangehouden in afwachting van het verloop van de SCHIP-methode, de bevindingen van de Kindbehartiger en de tijdelijke zorgreling.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 29 juli 2015, de volgende zorgregeling vastgesteld:
[minderjarige] verblijft bij de vader de ene week van donderdag uit school tot maandag naar school en de andere week van woensdag uit school tot vrijdag naar school.
De vakanties blijven ongewijzigd en worden verdeeld conform de vakantieregeling die is vastgesteld bij beschikking van de rechtbank van 17 februari 2016, hersteld bij beschikking van 7 maart 2016.
4.2
De moeder verzoekt – na wijziging van haar verzoeken bij mailbericht van 8 november 2023 –, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat [minderjarige] :
- eens per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school, of als er geen school is om 14.00 uur tot zondagmiddag 16.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de overdracht van de moeder naar de vader via school plaatsvindt, dan wel als er geen school is de moeder [minderjarige] naar de vader brengt waarbij de vader [minderjarige] weer terug naar de moeder zal brengen, dan wel een zorgregeling te bepalen die het hof juist acht;
- in de zomervakantie twee weken aaneengesloten bij de vader verblijft en vier weken aaneengesloten bij de moeder, waarbij [minderjarige] in de even jaren de eerste twee weken bij de vader is en in de oneven jaren de laatste twee weken bij de vader is, waarbij de vakantie in zal gaan op zaterdagochtend om 10.00 uur, dan wel een verdeling van de zomervakantie te bepalen die het hof juist acht
- op de verjaardag van respectievelijk haar vader en haar moeder van 10.00 uur tot 10.00 uur de volgende ochtend bij de desbetreffende ouder verblijft.
Tevens verzoekt de moeder te bepalen dat tijdens de reguliere zorgregeling en de vakanties er om de drie dagen videobelcontact is met de ouder bij wie [minderjarige] op dat moment niet verblijft, dan wel een videobelregeling te bepalen die het hof juist acht.
De moeder heeft haar bij beroepschrift gedane verzoek om te bepalen dat zij alleen met het gezag over [minderjarige] wordt belast, bij bericht van 8 november 2023 ingetrokken.
4.3
De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingediende hoger beroep en zelfstandige verzoeken, dan wel de verzoeken van de moeder af te wijzen en de moeder te veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Nu de moeder haar verzoek om te bepalen dat zij alleen met het gezag over [minderjarige] wordt belast, heeft ingetrokken, kunnen de hiertoe aangevoerde grieven niet meer worden onderzocht. Het hof zal de moeder dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep waar het betrekking heeft op het gezag.
Het wettelijke kader
5.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan onder meer een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (artikel 1:253a lid 2 onder a BW) omvatten.
De standpunten
5.3
De moeder meent dat de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] zoals die door de rechtbank is bepaald, niet in het belang is van [minderjarige] . [minderjarige] geeft al heel lang bij de moeder aan dat zij minder vaak naar de vader toe wil en mist de moeder erg als ze bij de vader is. Ook meent de moeder dat de regeling ten aanzien van de zomervakantie dient te worden aangepast, aangezien drie aaneengesloten weken bij de vader te lang is voor [minderjarige] . Tot slot verzoekt de moeder om een videobelregeling vast te leggen, omdat zij het gevoel heeft dat als [minderjarige] bij de vader is zij niet altijd de vrijheid voelt om met de moeder contact op te nemen.
5.4
De vader meent dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. De vader vindt het van belang dat beide ouders veel tijd met [minderjarige] kunnen doorbrengen, [minderjarige] heeft het fijn bij de vader en zijn gezin, aldus de vader. Hij ziet dat [minderjarige] haar moeder mist als zij bij hem is, maar meent dat de oplossing gezocht dient te worden in hoe [minderjarige] om kan gaan met het gemis in plaats van de zorgregeling (en de zomervakantieregeling) tussen [minderjarige] en de vader te beperken. Ten aanzien van de door moeder verzochte videobelregeling meent de vader dat deze te strikt geformuleerd is. De vader geeft [minderjarige] alle vrijheid om te bellen met de moeder en [minderjarige] heeft een eigen telefoon.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen ten aanzien van de beslissing over de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] . Er zijn geen signalen dat [minderjarige] niet goed zou gedijen bij de door de rechtbank bepaalde zorgregeling. In veel situaties waarin ouders zijn gescheiden, ervaren kinderen gevoelens van verdriet en missen zij de ene ouder als zij bij de andere ouder zijn. De ouders zijn volgens de raad al een heel eind op weg om [minderjarige] te helpen om met deze gevoelens om te gaan en hebben ook laten zien in staat te zijn om hun eigen gevoelens opzij te zetten in het belang van [minderjarige] . Desalniettemin is het van belang dat de ouders zich blijven inzetten voor verbetering van hun onderlinge communicatie, aldus de raad. Ten aanzien van het verzoek van de moeder met betrekking tot de zomervakantie onthoudt de raad zich van het geven van advies.
De beoordeling door het hof
5.6
Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt voorop dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij voldoende tijd bij beide ouders doorbrengt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. [minderjarige] heeft met beide ouders een goede band en er zijn geen aanwijzingen in het dossier dat zij niet goed gedijt bij de zorgregeling zoals die door de rechtbank is bepaald en waar de ouders inmiddels al ruim drie jaar uitvoering aan geven. [minderjarige] is in die tijd ook onderdeel van het gezin van de vader geworden, waarin zij twee halfzusjes en een hond heeft. De verstandhouding tussen de ouders is de afgelopen jaren sterk verbeterd. Zo hebben zij samen met [minderjarige] de avondvierdaagse gelopen, zijn ze met haar naar de tandarts geweest en hebben ze gezamenlijk een aantal middelbare scholen bezocht. Op spannende of bijzondere momenten tijdens de vakantie, zoals ziplinen of het vinden van een ring in de zee, hebben de ouders [minderjarige] in staat gesteld om op dat moment via videoverbinding contact op te nemen met de andere ouder. Het hof acht het bewonderenswaardig dat de ouders op deze wijze het belang van [minderjarige] voorop weten te stellen.
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat [minderjarige] bij haar aangeeft dat zij haar mist als zij bij de vader is en verdrietig is rondom de overdrachtsmomenten. De vader heeft bevestigd dat [minderjarige] de moeder mist op momenten dat zij niet bij haar is en daar soms ook verdrietig over kan zijn. Dit verdriet van [minderjarige] is invoelbaar maar past bij kinderen die zich in een situatie bevinden waarin de ouders niet meer bij elkaar zijn, zoals de raad ter zitting in hoger beroep heeft verklaard. Een inperking van de zorgregeling gaat deze gevoelens echter niet wegnemen. Ter zitting in hoger beroep is verder gebleken dat [minderjarige] een blij kind is dat veel vrienden heeft en dat zij het goed doet op school.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat de zorgregeling zoals door de rechtbank bij de bestreden beschikking is bepaald het meest tegemoetkomt aan de belangen van [minderjarige] , ook gelet op de verdeling tussen zorgtaken en vrije tijd van beide ouders en de omstandigheid dat [minderjarige] binnen deze zorgregeling voldoende tijd met haar halfzusjes kan doorbrengen. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
5.7
Met betrekking tot de door de moeder verzochte verdeling van de zomervakanties overweegt het hof dat ook hier geldt dat al drie jaar uitvoering wordt gegeven aan deze regeling en dat er geen aanwijzingen zijn dat dit niet goed verloopt. Het hof ziet hierom geen aanleiding om hierin een wijziging aan te brengen en zal het verzoek van de moeder dan ook afwijzen.
5.8
Ten aanzien van het verzoek van de moeder om een videobelregeling te bepalen, overweegt het hof dat dit verzoek evenzeer zal worden afgewezen. Uit hetgeen hierover ter zitting in hoger beroep is gezegd, leidt het hof af dat [minderjarige] als zij bij de vader is, vrij is om haar moeder te bellen, en dat ook geregeld doet, en om door haar moeder gebeld te worden. [minderjarige] beschikt bovendien over een eigen telefoon. Gelet op het voorgaande zit het hof geen noodzaak tot het vastleggen van een videobelregeling.
5.9
Het hof zal de proceskosten compenseren, gelet op de aard van de procedure.
5.1
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het verzoek om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] ;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, C.E. Buitendijk en L.M. Coenraad, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op 19 december 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.