ECLI:NL:GHAMS:2023:3424

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.326.254/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale rechtsmacht in meerderjarigenbescherming en toepassing van het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een verzoek tot ondercuratelestelling van een meerderjarige, de betrokkene, die op 16 februari 2023 in een gesloten inrichting verbleef. De verzoekster, de moeder van de betrokkene, heeft het verzoek ingediend, maar het hof moet eerst beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De betrokkene had zijn gewone verblijfplaats ten tijde van de indiening van het verzoek in Duitsland, niet in Nederland. Het hof concludeert dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht kan ontlenen aan het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag 2000 (HVV 2000) omdat de betrokkene niet in Nederland woonachtig was. De kantonrechter had eerder overwogen dat de Nederlandse rechter bevoegd was, maar het hof vernietigt deze beschikking en verklaart zich onbevoegd. De zaak heeft internationale aspecten, waarbij de verblijfplaats van de betrokkene in Duitsland van belang is. Het hof oordeelt dat de betrokkene geen band met Nederland heeft en dat de verzoekster niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep. De beslissing van het hof is op 19 december 2023 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.326.254/01
Zaak- / rekestnummer rechtbank: 10341050 CB VERZ 23-23 MV
Beschikking van de meervoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak van:
[verzoeker] ,
naar eigen zeggen wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. E.B.R. van Griethuysen te Haarlem ,
en
[betrokkene] ,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats,
geïntimeerde in hoger beroep,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. B.J. de Groot te Haarlem .

1.Het verloop van de procedure bij de kantonrechter

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de kantonrechter naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem , (hierna: de kantonrechter) van 22 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het proces in hoger beroep

2.1
Verzoekster is op 17 april 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De betrokkene heeft op 23 augustus 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 25 oktober 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de advocaat van verzoekster;
- de advocaat van de betrokkene.
Verzoekster en de betrokkene zijn beiden, zonder bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De betrokkene is geboren [in] 1999 te [plaats B] , Zuid-Afrika. Verzoekster, geboren te [plaats C] , Zimbabwe, is de moeder van de betrokkene.
3.2
Verzoekster en de betrokkene hebben beiden (in elk geval) de Canadese nationaliteit.
3.3
Sinds 2012 hebben verzoekster en de betrokkene gewoond in Zwitserland en Duitsland.
3.4
De betrokkene heeft al jarenlang ernstige psychische problematiek. Hij is meermalen opgenomen geweest in psychiatrische ziekenhuizen.
3.5
Op 25 augustus 2022 hebben verzoekster en de betrokkene een vlucht genomen vanaf Berlijn, Duitsland, naar Birmingham, Verenigd Koninkrijk, voor een familiebezoek. Zij moesten op [luchthaven] overstappen. Bij aankomst op [luchthaven] begon de betrokkene storend gedrag te vertonen. Hierdoor werden verzoekster en de betrokkene niet toegelaten tot de volgende vlucht. De betrokkene heeft uiteindelijk [luchthaven] alleen en in een verwarde toestand verlaten. Hij is vervolgens vermist geraakt.
3.6
Verzoekster is op zoek gegaan naar de betrokkene. Zij kreeg in december 2022 van de Belgische politie te horen dat de betrokkene was gevonden en dat hij sinds 8 november 2022 op grond van een beslissing van het openbaar ministerie in [plaats D] , België, in een psychiatrische inrichting in die stad was opgenomen.
3.7
Verzoekster heeft zich vervolgens beroepen op een Canadese ‘Power of Attorney’. Zij heeft hiermee bewerkstelligd dat de betrokkene op 31 januari 2023 vanuit België per ambulance naar GGZ InGeest in [plaats A] is overgebracht. Toen de betrokkene uit laatstgenoemde kliniek wilde vertrekken, is een rechterlijke machtiging (crisismaatregel) verstrekt op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, die is verlengd tot 13 mei 2023.
3.8
Op 16 februari 2023 heeft verzoekster het inleidende verzoek tot ondercuratelestelling bij de kantonrechter ingediend.
3.9
Dr. Touw, psychiater van GGZ InGeest, heeft schriftelijk bevestigd dat de betrokkene op 13 mei 2023 met ontslag is gegaan van de afdeling High Intensive Care van [plaats F] , GGZ inGeest en dat de betrokkene dezelfde dag naar Zuid-Afrika is vertrokken.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter overwogen dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat die bevoegdheid blijkt uit art. 3 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Hij heeft hiertoe overwogen dat zowel verzoekster als de betrokkene hun woonplaats in Nederland hebben. Dat de betrokkene de Canadese nationaliteit heeft, tegen zijn wil in Nederland verblijft en is ingeschreven en zo spoedig mogelijk naar Canada terug wil, maakt dat niet anders, zo oordeelde de kantonrechter.
4.2
De kantonrechter heeft vervolgens het verzoek tot ondercuratelestelling afgewezen omdat onvoldoende was komen vast te staan dat deze maatregel noodzakelijk is. De noodzaak van een bewind en/of mentorschap is ook niet gebleken. De betrokkene gebruikt medicijnen en wil (weer) in Canada gaan wonen. Ook zonder een beschermende maatregel lijkt de betrokkene voldoende in staat zijn eigen zaken te regelen of daarvoor de juiste mensen in te schakelen. Tijdens het gesprek met de kantonrechter was de betrokkene duidelijk en consistent in het verwoorden van zijn wensen. Tot zover het oordeel van de kantonrechter.
4.3
Verzoekster verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en de betrokkene onder curatele te stellen en haar, verzoekster, als zijn curator te benoemen, dan wel een professionele curator te benoemen.
4.4
De betrokkene verzoekt verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Deze zaak heeft diverse internationale aspecten. Het hof dient hierom eerst ambtshalve te beoordelen of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is van het verzoek tot ondercuratelestelling kennis te nemen.
5.2
Verzoekster stelt in dit verband kortgezegd het volgende. De Nederlandse rechter is bevoegd om over haar verzoeken te oordelen. De advocaat van verzoekster heeft ter zitting toegelicht dat verzoekster heeft aangegeven dat de betrokkene en verzoekster van plan zijn om in Nederland te (blijven) wonen. Verzoekster huurt sinds 2 december 2022 een appartement in [plaats A] , (naar het hof begrijpt: aanvankelijk) zodat zij zelf op zoek kon gaan naar de betrokkene. Zij staat ingeschreven in de basisregistratie personen in [plaats A] . Weliswaar verblijft de betrokkene op dit moment in Zuid-Afrika, maar dit is een tijdelijk verblijf en hij zal volgens verzoekster weer terugkeren naar Nederland. De betrokkene heeft, voor zover verzoekster bekend, geen bankrekeningen of bezittingen in Nederland. Toen de betrokkene in Nederland verbleef had hij geen aanzienlijk vermogen, maar wel vaste lasten. Wanneer hij terugkeert naar Nederland is er belang bij een maatregel als ondercuratelestelling. De kantonrechter heeft zich bevoegd verklaard; daar sluit verzoekster zich bij aan. Omdat de zaak zich in Nederland afspeelt is er voldoende belang om het hoger beroep te behandelen, aldus verzoekster.
5.3
Namens de betrokkene is aangevoerd dat verzoekster onvoldoende belang heeft bij het onderhavig hoger beroep. Curatele is een manier om iemand te beschermen die niet goed voor zijn geldzaken, bezit en persoonlijke zaken kan zorgen. Het is dan wel van belang dat die persoon een band met Nederland heeft. Voor zover bekend is noch de betrokkene, noch verzoekster woonachtig in Nederland. De betrokkene wil ook niet in Nederland verblijven. Verzoekster had de betrokkene ingeschreven in de gemeente [plaats A] en een visumaanvraag voor hem bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ingediend, maar de betrokkene was het hiermee niet eens en hij heeft deze acties hierom teruggedraaid. De betrokkene staat niet meer ingeschreven in Nederland, heeft hier geen vermogen en ontvangt hier geen zorg. De betrokkene is naar Zuid-Afrika afgereisd. Voor zover bekend is de betrokkene aldaar niet, zoals door verzoekster beoogd, in een particuliere afkickkliniek terechtgekomen, maar in een psychiatrische kliniek van de staat. Een eventuele terugkeer van de betrokkene naar Nederland rechtvaardigt geen beschermingsmaatregel van iemand die geen band met Nederland heeft. Verzoekster dient dan ook niet-ontvankelijk verklaard te worden in onderhavig hoger beroep, aldus de betrokkene.
De advocaat van de betrokkene heeft ter zitting in hoger beroep nog toegelicht dat sinds diens vertrek er geen contact met de betrokkene meer mogelijk is. De advocaat kan daarom uitsluitend verweer voeren tegen de ontvankelijkheid.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Bij gebreke van een voor Nederland geldende internationale regeling, wordt de meerderjarigenbescherming beheerst door het commune internationaal privaatrecht, zowel wat betreft de rechtsmacht en het toepasselijke recht, als wat betreft de erkenning en tenuitvoerlegging van beschermingsmaatregelen. Het commune bevoegdheidsrecht bevat geen specifieke regeling voor kwesties betreffende meerderjarigenbescherming. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat in een zaak waarin het gaat om meerderjarigenbescherming in voorkomend geval ruimte bestaat voor anticiperende toepassing van het Verdrag inzake de internationale bescherming van volwassenen van 13 januari 2000 (Trb. 2000, 10 en Trb. 2008, 139), ook wel genoemd het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag 2000, (hierna HVV 2000), zie HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:147. Dit Verdrag is weliswaar op 13 januari 2000 ondertekend, maar tot op heden niet geratificeerd. De wetgever heeft desondanks in Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) met art. 10:115 BW al wel een bepaling gereserveerd waarin zal worden verwezen naar het HVV 2000.
5.5
Het HVV 2000 is, bij wijze van uitgangspunt, formeel van toepassing als de volwassene, ongeacht zijn nationaliteit, zijn gewone verblijfplaats in een verdragsstaat heeft. Wanneer het HVV 2000 formeel niet van toepassing is met betrekking tot de bevoegdheidsvraag, dat wil zeggen: de volwassene heeft zijn gewone verblijfplaats respectievelijk zijn feitelijke verblijf in een staat die niet is aangesloten bij het HVV 2000, is voor Nederland de commune bevoegdheidsregeling ter zake van de volwassenenbescherming van toepassing. IJkmoment voor de bepaling van die bevoegdheid is in beginsel de datum waarop het inleidend verzoekschrift is ingediend, te weten 16 februari 2023.
5.6
Het hof moet hierom allereerst nagaan waar de betrokkene op 16 februari 2023 zijn gewone verblijfplaats had. Het begrip gewone verblijfplaats is in het HVV 2000 niet nader gedefinieerd. Dit betekent dat aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld waar de betrokkene op 16 februari 2023 zijn gewone verblijfplaats had. Ter bepaling van de gewone verblijfplaats moet onder meer worden gekeken naar de duur, regelmatigheid, intentie van het verblijf op het grondgebied van een staat, verhuizing van een volwassene naar een staat en de familiale en sociale banden met die staat.
5.7
In dit geval staat vast dat, voordat de betrokkene in Duitsland op het vliegtuig naar het Verenigd Koninkrijk stapte, zijn gewone verblijfplaats in Duitsland heeft gehad. De betrokkene woonde de laatste jaren in Duitsland en uit de door verzoekster overgelegde stukken blijkt dat er telkens beschermingsmaatregelen zijn getroffen toen hij in [plaats E] woonde. De betrokkene is in 2022 naar Berlijn vertrokken. Verzoekster had het Ambtsgericht in [plaats E] verzocht om weer een voogdijmaatregel te treffen voor de betrokkene. Dit heeft bij schrijven van 22 augustus 2022 voorgesteld de nodige stappen te ondernemen bij de plaatselijk bevoegde autoriteiten in Berlijn of daar passende verzoeken in te dienen.
De betrokkene is in verwarde toestand op [luchthaven] vermist geraakt, is na omzwervingen in België beland, alwaar hij gedwongen in een psychiatrische kliniek in [plaats D] opgenomen is en toen op verzoek van verzoekster per ambulance naar een Nederlandse kliniek vervoerd. Hij was met een rechterlijke machtiging opgenomen in die kliniek op het moment van de indiening van het inleidend verzoekschrift op 16 februari 2023. Voldoende gebleken is verder dat de betrokkene tegen zijn zin door verzoekster is ingeschreven in de basisregistratie personen in [plaats A] en dat hij die inschrijving met terugwerkende kracht ongedaan heeft gemaakt.
Ditzelfde geldt voor de door verzoekster ten behoeve van de betrokkene ingediende aanvraag om een verblijfsvergunning bij de IND. Verzoekster en de betrokkene strijden over de vraag of verzoekster nog over een rechtsgeldige Canadese ‘Power of Attorney’ beschikt en zij op die grond bevoegd was (en nog is) om dergelijke kwesties voor haar meerderjarige zoon te regelen. Het hof kan op basis van de thans voorhanden informatie niet vaststellen dat verzoekster bevoegdheden aan een ‘Power of Attorney’ kan ontlenen. Wat hier verder ook van zij, het hof moet aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval beoordelen waar de betrokkene op 16 februari 2023 zijn gewone verblijfplaats had. Gelet op al het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat betrokkene toen zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. Het betoog van verzoekster dat de betrokkene en verzoekster ‘van plan zijn om in Nederland te (blijven) wonen; dat zij sinds 2 december 2022 een appartement huurt in [plaats A] en staat ingeschreven in de basisregistratie personen in [plaats A] ; dat de betrokkene op dit moment weliswaar in Zuid-Afrika verblijft, maar dat dit een tijdelijk verblijf is en hij weer zal terugkeren naar Nederland’ doet hier niet aan af. Immers, namens de betrokkene is al het gestelde over zijn intentie om in Nederland te (blijven) wonen en op termijn terug te keren naar Nederland betwist en de gestelde intentie staat bovendien haaks op zijn gedragingen. De betrokkene is immers vanaf [luchthaven] vertrokken en na omzwervingen in België beland; vervolgens is hij, zodra dit mogelijk was, op 13 mei 2023 onmiddellijk uit Nederland vertrokken.
5.8
Het hof kan dus niet vaststellen dat de betrokkene op 16 februari 2023 zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. Vaststaat wel dat, voordat hij op [luchthaven] aankwam, de betrokkene zijn gewone verblijfplaats in Duitsland had. Duitsland is partij bij het HVV 2000. Hierom ziet het hof aanleiding het HVV 2000 in dit geval anticiperend toe te passen.
5.9
Nu het hof niet kan vaststellen dat de betrokkene op 16 februari 2023, noch overigens op enig later moment, zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft verkregen, kan de Nederlandse rechter aan het bepaalde in artikel 5 lid 1 HVV 2000 geen rechtsmacht ontlenen. Aan de toepassing van artikel 5 lid 2 HVV 2000 (verplaatsing van de gewone verblijfplaats vanuit Nederland naar een andere verdragsstaat) komt het hof niet toe. Het bepaalde in artikel 9 HVV 2000 leidt evenmin tot rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Immers, gesteld noch gebleken is dat de betrokkene vermogen heeft in Nederland. Artikel 10 HVV 2000 levert ook geen rechtsmacht op. Weliswaar bevond de betrokkene zich feitelijk in Nederland op het moment van de indiening van het inleidend verzoekschrift, in dit geval was evenwel geen sprake van een spoedeisende situatie waarin het uitspreken van een ondercuratelestelling noodzakelijk was. De betrokkene bevond zich immers op 16 februari 2023 op grond van een rechterlijke machtiging in een gesloten inrichting, hetgeen zijn persoon voldoende bescherming bood. Tot slot kan de Nederlandse rechter ook aan artikel 11 HVV 2000 geen rechtsmacht ontlenen: de verzochte curatele is geen tijdelijke maatregel zoals in dit artikel bedoeld. Dit betekent dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt. De bestreden beschikking kan dus niet in stand blijven. Het hof zal zich onbevoegd verklaren om van het verzoek tot ondercuratelestelling kennis te nemen.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
verklaart zich onbevoegd om van het verzoek tot ondercuratelestelling kennis te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.W. Brands-Bottema, mr. A.N. van de Beek en mr. M.J. Alt-Van Endt, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier en is op 19 december 2023 in het openbaar uitgesproken door de oudste raadsheer.