ECLI:NL:GHAMS:2023:3417

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
22/02530 tot en met 22/02533
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van naheffingsaanslagen parkeerbelasting en de classificatie van een voertuig als brommobiel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van vier naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan de belanghebbende zijn opgelegd door de gemeente Amsterdam. De belanghebbende, vertegenwoordigd door M.A. Breukhoven van The Divi Group B.V., had in beroep de rechtbank Amsterdam verzocht om de naheffingsaanslagen te vernietigen, maar de rechtbank had deze verzoeken ongegrond verklaard. De belanghebbende stelde dat haar voertuig, dat drie wielen heeft en is voorzien van een carrosserie, als bromfiets moet worden aangemerkt in plaats van als brommobiel, zoals de gemeente had gedaan. Het hof oordeelde dat de gemeente in haar Parkeerverordening onderscheid mag maken tussen bromfietsen en brommobielen. De definitie van brommobiel in de Parkeerverordening 2013 sluit aan bij de definitie in het Reglement voor verkeersregels en verkeerstekens 1990. Het hof concludeerde dat de heffingsambtenaar het voertuig van de belanghebbende terecht als brommobiel heeft aangemerkt, waardoor de naheffingsaanslagen rechtmatig waren. De belanghebbende's argumenten dat de Parkeerverordening in strijd zou zijn met Europese regelgeving werden verworpen. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerken 22/02530 tot en met 22/02533
14 november 2023
uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] , belanghebbende,
gemachtigde: M.A. Breukhoven (The Divi Group B.V.)
tegen de uitspraak van 14 december 2022 in de zaken met kenmerken AMS 21/4341, AMS 22/713, AMS 22/714 en AMS 22/715 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in de periode van 24 april 2021 tot en met 20 november 2021 aan belanghebbende vier naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Bij haar uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft op 17 december 2022 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Tijdens controles is gebleken dat het voertuig van belanghebbende met kenteken FDF30K stilstond op een fiscale parkeerplaats, respectievelijk:
  • op 24 april 2021 om 15.08 uur ter hoogte van het adres [adres 1] ;
  • op 21 september 2021 om 18.33 uur ter hoogte van het adres [adres 2] ;
  • op 14 oktober 2021 om 19.19 uur ter hoogte van het adres [adres 3] ; en
  • op 20 november 2021 om 09.29 uur ter hoogte van het adres [adres 4] ;
telkens zonder dat de parkeerbelasting was voldaan die is verschuldigd voor parkeren op die plaats in Amsterdam op dat tijdstip.
2.2
Het onder 2.1 bedoelde voertuig van belanghebbende heeft drie wielen en is voorzien van een carrosserie.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in geschil of de naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of het voertuig van belanghebbende moet worden aangemerkt als bromfiets of als brommobiel als bedoeld in artikel 1, onderdeel y, van de Parkeerverordening 2013 van de gemeente Amsterdam (hierna: Parkeerverordening 2013).

4.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

4.1.
In artikel 1, aanhef en onder y, van de Parkeerverordening 2013 is het
begrip ‘motorvoertuigen’ als volgt gedefinieerd:
“y. motorvoertuigen: alle gemotoriseerde voertuigen behalve bromfietsen en fietsen met trapondersteuning, bestemd om anders dan langs rails te worden voortbewogen, doch met inbegrip van brommobielen;”
4.2.
In de toelichting bij de Parkeerverordening 2013 is hierover het volgende opgenomen:
“Artikel 1 onder y. Aangesloten is bij de definitie van het Reglement voor verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV). Voor deze verordening is daar de brommobiel aan toegevoegd. Ook gehandicaptenvoertuigen (zoals gedefinieerd in het RVV) mogen op fiscale plaatsen staan.”
4.3.
In het Reglement voor verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV) is het begrip ‘brommobiel’ als volgt gedefinieerd:
“brommobiel: bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een carrosserie;”
4.4.
Op grond van artikel 1, onderdeel y, van de Parkeerverordening 2013, wordt een bromfiets niet gerekend tot motorvoertuig, maar – als uitzondering op deze regel – een brommobiel wel. Op basis van de Parkeerverordening 2013 in combinatie met (in dit geval) de Verordening parkeerbelastingen Amsterdam 2021 wordt geen parkeerbelasting geheven van een bromfiets maar wel van een brommobiel. Voor de definitie van brommobiel in de Parkeerverordening 2013 is aangesloten bij de definitie in het RVV 1990 (zie onder 4.2).
4.5.
Belanghebbendes bezwaren tegen voornoemde bepaling in de Parkeerverordening 2013 slagen niet. Belanghebbende heeft aangevoerd dat haar voertuig volgens Verordening (EU) Nr. 168/2013 een bromfiets is, althans behoort tot de categorie “L2e-P-voertuig (bromfiets op drie wielen bestemd voor passagiersvervoer)” en dat sprake is van strijd met deze EUVerordening als het voertuig in de Parkeerverordening 2013 niet wordt aangemerkt als bromfiets. Verordening (EU) Nr. 168/2013 betreft de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers en deze EU-Verordening mist toepassing in het onderhavige geschil. De Parkeerverordening 2013 is dan ook niet in strijd met deze EUVerordening. Ook het gegeven dat volgens de Wegenverkeerswet 1994, welke wet geen definitie van een brommobiel kent, het voertuig een bromfiets is, doet niet af aan de mogelijkheid voor het gemeentebestuur om in de Parkeerverordening 2013 onderscheid te maken tussen bromfiets en (de subcategorie) brommobiel zoals bedoeld in het RVV.
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat het voertuig van belanghebbende drie wielen heeft en is voorzien van een carrosserie. De heffingsambtenaar heeft het voertuig daarom terecht aangemerkt als brommobiel als bedoeld in artikel 1, onderdeel y, van de Parkeerverordening 2013. Op grond van de Parkeerverordening 2013 en de Verordening parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Amsterdam zijn de naheffingsaanslagen in verband met de onder 2.1. vermelde feiten dan ook terecht opgelegd.
4.7.
Belanghebbendes klacht dat onvoldoende duidelijk was dat belanghebbende (de nageheven) parkeerbelasting was verschuldigd, slaagt niet. De heffingsambtenaar heeft een tekstgedeelte van de website van de gemeente Amsterdam overgelegd, waarin staat dat voor het parkeren van een brommobiel parkeerbelasting moet worden betaald. Het had op de weg gelegen van belanghebbende om na te gaan of voor haar voertuig parkeerbelasting was verschuldigd.
Slotsom
4.8.
Het hoger beroep van belanghebbende is ongegrond.

5.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Leijdekker, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. W. de Gelder als griffier. De beslissing is op 14 november 2023 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
(alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: