ECLI:NL:GHAMS:2023:3416

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.329.900/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige en bekrachtiging van de bestreden beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1]. De ouders, [de vader] en [de moeder], hebben in hoger beroep de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing betwist. De kinderrechter had eerder op 18 april 2023 de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verlengd tot 20 januari 2024. De ouders voerden aan dat de uithuisplaatsing niet noodzakelijk was en dat zij in staat waren om voor [minderjarige 1] te zorgen. De gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming hebben echter betoogd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1]. Het hof heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder het onvermogen van de ouders om een verantwoord opvoedklimaat te bieden, en heeft geconcludeerd dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was en ook nu nog is. De bestreden beschikking is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.329.900/01
zaaknummer rechtbank: C/13/731775 / JE RK 23-197
beschikking van de meervoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak van
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
en
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
beiden wonende te [plaats A] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. B.H. van der Zwan te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [plaats A] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegmoeder).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de kinderrechter

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) van 18 april 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking), waarbij de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] zijn verlengd tot 20 januari 2024.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 18 juli 2023 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de bestreden beschikking van 18 april 2023.
2.2
De GI heeft op 11 september 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is verder het volgende stuk binnengekomen:
- een bericht van de ouders van 9 november 2023, inhoudende een eigen pleitnotitie van de ouders.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 22 november 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. S. Ben Ahmed, waarnemend voor mr. Van der Zwan;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- een vertegenwoordiger van de raad.
De pleegmoeder is, met bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn - voor zover thans van belang - de ouders van:
- [minderjarige 1] , geboren [in ] 2022.
De vader heeft [minderjarige 1] erkend. De moeder oefent alleen het gezag uit over [minderjarige 1] .
De ouders wonen samen.
3.2
Daarnaast hebben de ouders samen vier andere kinderen, te weten:
- [minderjarige 2] , geboren [in ] 2011;
- [minderjarige 3] , geboren [in ] 2016;
- [minderjarige 4] , geboren [in ] 2018, en
- [minderjarige 5] geboren [in ] 2021.
Zij wonen alle vier in een pleeggezin of gezinshuis. Het gezag van de ouders over deze kinderen is beëindigd op 15 september 2021. De voogdij is belegd bij de GI.
3.3
De vader heeft daarnaast vier volwassen kinderen uit eerdere relaties.
3.4
De (toen nog ongeboren) [minderjarige 1] is bij beschikking van 20 mei 2022 door de kinderrechter onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 20 mei 2022 tot 20 mei 2023. Tevens heeft de kinderrechter bij voornoemde beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een voorziening voor pleegzorg verleend, met ingang van de geboorte tot 20 september 2022. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn daarna steeds verlengd.
3.5
[minderjarige 1] is drie dagen na haar geboorte uit huis geplaatst. Sindsdien woont zij bij de pleegmoeder.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
Bij de bestreden beschikking zijn, op verzoek van de GI, de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg van [minderjarige 1] verlengd tot 20 januari 2024.
4.2
De ouders verzoeken, met gedeeltelijke vernietiging van de bestreden beschikking, en in zoverre opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen.
4.3
De GI verzoekt de ouders niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep, dan wel hun verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Ingevolge artikel 1:265c, tweede lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
De standpunten van partijen
5.2
De ouders betogen dat de kinderrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. De ouders voeren aan dat een uithuisplaatsing van een kind slechts in uiterste noodzaak ingezet dient te worden en gericht moet zijn op het zo snel mogelijk weer thuis laten wonen van het kind. De ouders hebben stappen gemaakt, zo heeft de moeder zich aangemeld voor een IQ-onderzoek en de vader heeft een onderzoek laten verrichten bij Arkin. De nagestreefde doelen kunnen daarom ook bereikt worden als [minderjarige 1] weer bij de ouders gaat wonen. Verder weten de ouders op dit moment niet hoe het met [minderjarige 1] gaat. Zij krijgen geen informatie van de GI en als zij de GI ernaar vragen krijgen zij geen antwoord. Het is kwalijk dat de GI de situatie van [minderjarige 1] niet los kan zien van de uithuisplaatsing van de andere kinderen. De ouders betreuren het dat zij geen eerlijke kans krijgen om te laten zien dat zij wel degelijk in staat zijn om de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] op zich te nemen. Ook koppelt de GI onterecht een mogelijk opgelopen preverbaal trauma van [minderjarige 1] aan de ouders. [minderjarige 1] is vlak na haar geboorte uit huis geplaatst, zodat een eventueel opgelopen trauma niet aan de ouders kan worden toegerekend. Ook heeft de pleegmoeder aangegeven dat [minderjarige 1] niet gestrest is na de omgangsmomenten van de ouders met [minderjarige 1] .
Verder willen de ouders alleen per e-mail met de GI communiceren zodat alles zwart op wit staat. De GI is namelijk niet transparant. Ook wordt de vader zwartgemaakt en de GI stelt dat hij agressief is. De ouders betwisten dat er sprake zou zijn van huiselijk geweld. De moeder heeft bloedarmoede, waardoor zij blauwe plekken op haar lichaam heeft, aldus de ouders.
5.3
De GI is van mening dat de kinderrechter terecht en op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige 1] noodzakelijk is. De GI voert aan dat het op dit moment goed gaat met [minderjarige 1] , zij is gehecht aan de pleegmoeder en heeft iedere zes weken contact met haar broertjes en zusjes. [minderjarige 1] is bij de William Schrikker Gezinsvormen (WSG) in februari 2023 aangemeld voor een perspectiefonderzoek, maar dit onderzoek kan pas worden gestart wanneer de begeleide omgang weer hervat wordt.
Sinds 27 juli 2023 zijn de begeleide omgangsmomenten gestopt vanwege een bedreigende opmerking van de vader tegen de pleegmoeder. De GI heeft aan de ouders gecommuniceerd dat er een herstelgesprek plaats dient te vinden voordat de begeleide omgang weer herstart kan worden. De GI ziet het als mogelijkheid de begeleide omgang alleen met [minderjarige 1] en de moeder te laten plaatsvinden, zonder de vader erbij. Dit heeft wel consequenties voor het perspectiefonderzoek. Omdat de ouders samenwonen kan het onderzoek namelijk niet uitgevoerd worden wanneer de omgang maar met één ouder is. Tenslotte maakt de GI zich zorgen over mogelijk huiselijk geweld tussen de ouders en het feit dat de ouders dit ontkennen. De GI heeft nog geen verzoek bij de kinderrechter ingediend voor een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , maar zal dit wel gaan doen.
Het advies van de raad
5.4
De raad heeft ter zitting in hoger beroep aangegeven dat er zorgen zijn om het persoonlijk functioneren van de ouders, maar het wordt niet duidelijk welke problematiek daaraan ten grondslag ligt. De ouders vinden het formuleren van een hulpvraag niet nodig, maar zonder een hulpvraag kunnen zij niet geholpen worden. De betrokken hulpverlening kan dan ook niet goed aansluiten bij de ouders. Verder is het van groot belang dat op korte termijn een herstelgesprek plaatsvindt tussen de ouders en de GI, eventueel met de advocaat van de ouders erbij. Hierbij dient de begeleide omgang ook een onderwerp van gesprek te zijn, waaronder de mogelijkheid dat er alleen omgang plaatsvindt tussen [minderjarige 1] en de moeder. Ook dient de noodzaak van een perspectiefonderzoek besproken te worden en de gevolgen van het uitblijven van zo’n onderzoek, aldus de raad.
De beoordeling
5.5
Ter beoordeling ligt aan het hof de vraag voor of ten tijde van de betreden beschikking de gronden voor verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] tot 20 januari 2024 aanwezig waren en of deze ook nu nog aanwezig zijn.
De volgende feiten en omstandigheden spelen een rol. [minderjarige 1] is het vijfde gezamenlijke kind van deze ouders. De vier oudere kinderen wonen niet meer bij hen en de ouders hebben geen gezag meer over hen, omdat zij niet in staat zijn geweest een verantwoord opvoedklimaat te scheppen. [minderjarige 1] is toen zij drie dagen oud was vanuit het ziekenhuis uithuisgeplaatst en sindsdien woont zij bij de pleegmoeder. [minderjarige 1] is tot heden nooit zelfstandig door de ouders verzorgd en opgevoed. Gelet op het onvermogen van de ouders om hun andere kinderen op te voeden, is het noodzakelijk om zicht te krijgen op zowel hun actuele opvoedkwaliteiten als de dynamiek van hun relatie. Vanaf het begin van de uithuisplaatsing waren er namelijk al zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] . Deze zorgen bestonden uit schrikachtig gedrag van [minderjarige 1] bij onverwachte en harde geluiden, opvallende alertheid, bovengemiddeld veel huilen en veel spierspanning in haar lijfje. Het werd daarom ook noodzakelijk geacht om de omgang van [minderjarige 1] met de ouders te begeleiden. In de eerste maand na de plaatsing heeft de jeugdarts vanuit het CJG haar vermoeden uitgesproken over preverbaal trauma dat kan worden opgelopen in de buik van de moeder. Dit kan voorkomen wanneer er sprake is van verschillende stressoren bij de moeder en in haar directe omgeving. Een baby met preverbaal trauma wordt reeds met een verhoogd stressniveau geboren. Na de contacten tussen de ouders en [minderjarige 1] , die iedere twee weken plaatsvonden, werden signalen van stress bij [minderjarige 1] waargenomen welke zich bijvoorbeeld uiten in ontroostbaar huilgedrag. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gezinsvoogd nog toegelicht dat [minderjarige 1] tot de laatste omgangscontacten in juli 2023 nog steeds daarna bijvoorbeeld moeite had met inslapen en hard moest huilen. Na het stopzetten van de contacten is haar gedrag verbeterd.
5.6
Uit de omgangsverslagen blijkt verder een wisselend beeld over de contacten tussen [minderjarige 1] en haar ouders. De vader probeert contact te zoeken met [minderjarige 1] , maar richt zich voornamelijk op gesprekken met de pleegmoeder en andere bijzaken. De vader praat met enige regelmaat (te) hard, loopt ijsberend door de ruimte en de emoties lopen bij hem soms hoog op. De GI acht het daarom van belang dat de omgang door twee hulpverleners wordt begeleid, één pleegzorgwerker van de WSG en één jeugdzorgwerker van de GI. Deze begeleiding is voornamelijk gericht op het begeleiden van de vader, zodat hij geholpen wordt bij het focussen op [minderjarige 1] tijdens de omgangsmomenten. Wanneer de vader door de pleegzorgwerker en/of de jeugdzorgwerker erop gewezen wordt om van onderwerp te veranderen of te letten op zijn stemgeluid, volgt de vader deze aanwijzingen goed op. Verder blijkt uit de omgangsverslagen dat de moeder goed contact maakt met [minderjarige 1] . De moeder speelt met [minderjarige 1] en praat op een lieve, rustige toon. Ook stelt zij goede vragen aan de pleegmoeder, zoals hoe [minderjarige 1] slaapt en of zij al kan praten. [minderjarige 1] is rustig in het bijzijn van de moeder.
5.7
Zorgelijk is dat er nu al bijna vijf maanden geen contact is tussen de ouders en [minderjarige 1] . Dit gegeven alleen al maakt het onverantwoord om de uithuisplaatsing te beëindigen of te bekorten. De reden voor de stopzetting is volgens de GI dat de vader tijdens het omgangsmoment op 27 juli 2023 heeft aangegeven de naam van de pleegmoeder op internet te hebben opgezocht en hij haar te hebben gezegd dat deze naam maar één keer voorkwam en “dat was een GZ-psycholoog die dood is.” De pleegmoeder heeft dit als bedreigend ervaren. Tevens heeft de vader aan het begin van dat omgangsmoment gezegd dat hij het volgende omgangsmoment moet missen omdat hij niet meer wil komen. Volgens de vader zijn er alleen maar witte mensen aanwezig en dat wil hij niet. De GI heeft nadien tevergeefs getracht een herstelgesprek in te plannen met de ouders om nadere afspraken te maken, om de omgangsmomenten en de communicatie tussen de GI en de ouders beter te laten verlopen. Positief is dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep door de advocaat van de ouders is geopperd dit gesprek digitaal te laten plaatsvinden. Tevens zijn de mogelijkheden besproken om het (digitale) herstelgesprek op te nemen en/of te laten notuleren door een medewerker van de GI. De huidige jeugdbeschermer heeft ter zitting ook aangegeven dat niet zij, maar een collega van haar aanwezig kan zijn bij het herstelgesprek, omdat de relatie van de ouders met de huidige jeugdbeschermer niet goed is. De ouders en de GI hebben ter zitting aangegeven akkoord te zijn met dit voorstel.
5.8
In dit verband speelt ook dat er nog een perspectiefonderzoek zal moeten plaatsvinden, omdat voor [minderjarige 1] , haar ouders en pleegmoeder duidelijk moet worden waar [minderjarige 1] verder zal opgroeien en wat het aandeel van de ouders in de zorg voor haar zal kunnen zijn. De begeleide omgangscontacten moeten ook daarom zo spoedig mogelijk weer worden gestart.
Tenslotte heeft de GI nog aangegeven dat de ouders geen inzicht willen/kunnen geven in hun eigen niveau van functioneren en hun mentale welzijn en niet inzien dat daar zorgen over zouden kunnen zijn. De ouders zijn weliswaar voor een intake naar Arkin geweest, maar bij gebrek aan een hulpvraag is daar verder geen vervolg aan gegeven.
5.9
Al het voorgaande leidt tot het oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin ten tijde van de bestreden beschikking noodzakelijk was en ook nu nog is. De bestreden beschikking zal dan ook worden bekrachtigd, zoals hierna te melden.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.V.T. de Bie, C.E. Buitendijk en
G.W. Brands-Bottema, in tegenwoordigheid van mr. F. de Jongh als griffier en is op 19 december 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.