ECLI:NL:GHAMS:2023:3357

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.314.193/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering verhuurder tot nakoming huurovereenkomst voor evenementmateriaal en tegenvordering huurder wegens wanprestatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 november 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Mateco B.V. en Energetic Dance Company B.V. (EDC) betreffende een huurovereenkomst voor de verhuur van evenementmateriaal. Mateco, de verhuurder, had EDC aangeklaagd voor betaling van een bedrag van € 5.786,61, dat bestond uit een hoofdsom van € 4.911,24, contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten. EDC had in reconventie gevorderd dat de huurovereenkomst werd ontbonden en schadevergoeding werd toegewezen wegens wanprestatie door Mateco, die de bolderkarren te laat had geleverd. De kantonrechter had de vordering van Mateco gedeeltelijk toegewezen, maar de contractuele rente en incassokosten afgewezen. EDC's vordering tot schadevergoeding was gedeeltelijk toegewezen.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van Mateco gedeeltelijk gegrond verklaard. Het hof oordeelde dat Mateco tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door de bolderkarren niet tijdig te leveren, wat EDC schade had berokkend. Het hof heeft de vordering van EDC tot schadevergoeding afgewezen, omdat EDC onvoldoende bewijs had geleverd voor het causale verband tussen de schadeposten en de tekortkoming van Mateco. Het hof heeft de beslissing van de kantonrechter om de contractuele rente en buitengerechtelijke kosten af te wijzen, bevestigd, maar de proceskosten in reconventie toegewezen aan Mateco. Het hof heeft EDC veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag dat Mateco onverschuldigd aan EDC had betaald op grond van het bestreden eindvonnis.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van tijdige levering in huurovereenkomsten en de vereisten voor het aantonen van schade en causaal verband in het geval van wanprestatie. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep aan EDC opgelegd, wat de gevolgen van de uitspraak voor beide partijen onderstreept.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.314.193/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8603382 CV EXPL 20-11374
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 november 2023
inzake
MATECO B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
advocaat: mr. R.C.H. Bruinier te Ede (GLD),
tegen
ENERGETIC DANCE COMPANY B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna Mateco en EDC genoemd.
Mateco is bij dagvaarding van 19 juli 2022 in hoger beroep gekomen van een eindvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 22 april 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Mateco als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en EDC als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Mateco heeft daarna een memorie van grieven, met producties, ingediend. Tegen EDC is verstek verleend.
Vervolgens heeft Mateco arrest gevraagd.
Mateco heeft geconcludeerd, samengevat, dat het hof het bestreden eindvonnis gedeeltelijk zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vordering (volledig) zal toewijzen, de tegenvordering van EDC (volledig) zal afwijzen en EDC zal veroordelen tot terugbetaling van hetgeen Mateco op grond van het bestreden eindvonnis aan EDC heeft betaald alsmede tot betaling van de kosten van de procedure in beide instanties, vermeerderd met rente.
Mateco heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

2.Feiten

In deze zaak heeft de kantonrechter op 5 maart 2021 een tussenvonnis gewezen. In de punten 1.1 tot en met 1.6 van dat tussenvonnis heeft de kantonrechter de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Aangevuld met feiten die enerzijds zijn gesteld en anderzijds onvoldoende zijn betwist, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
Mateco houdt zich bezig met de verhuur, verkoop en leasing van intern transportmaterieel, hoogwerkers, verreikers, steigers e.d. EDC houdt zich onder meer bezig met het organiseren van eendaagse en meerdaagse feesten en evenementen en andere activiteiten op het gebied van muziek en dans.
2.2
Op 18 november 2019 heeft een medewerker van EDC ([naam 1], hierna: [naam 1]) per e-mail Mateco verzocht om een offerte voor levering van divers materiaal voor een evenement (genaamd: Pandemonium 2019) in de Sporthallen Zuid.
In deze e-mail, met als onderwerp
offerte 28 november Sporthallen zuid,heeft [naam 1] geschreven het volgende nodig te hebben:
- 8 bolder karren
- 3 pomp wagens
- 4x genie manlift 14,3 meter
- 4x telescoop hoogwerker (Nifty)
- 3 ruw terrein manitou’s
- 60 plastic rij platen
- 2 stijger welke max 4 meter kunnen.
Verder heeft zij geschreven:
zoals aangegeven per telefoon hebben we alle de Manitou’s als eerste nodig op donderdag 28 nov tijde sporthallen zuid, Amsterdam. De rest kan later op de dag worden gebracht. Maandag 2 december graag alles voor 12.00 opgehaald.
2.3
Op 20 november 2019 heeft Mateco een offerte opgesteld en aan EDC toegestuurd. Hierop is vermeld dat Mateco drie heftrucks zal verhuren van 28 november 2019 tot en met 1 december 2019 (met daarachter vermeld: ‘4 huurdagen’). Daarnaast worden op deze offerte nog andere te verhuren zaken genoemd, waaronder acht bolderkarren, die Mateco zal verhuren van 29 november 2019 tot en met 1 december 2019 (met daarachter vermeld: ‘3 huurdagen’)
2.4
Op donderdag 28 november 2019 heeft Mateco aan EDC pompwagens, hoogwerkers, heftrucks, plastic rijplaten en steigers geleverd, maar nog niet de bolderkarren.
2.5
In de avond van 28 november 2019 (om 19:47 uur) heeft een medewerker van EDC per WhatsApp aan een medewerker van Mateco ([naam 2], hierna: [naam 2]) gemeld dat de bolderkarren niet zijn geleverd en dat EDC daardoor in de problemen komt, met het verzoek of er iets te regelen is. De medewerker van Mateco heeft geantwoord:
Nee echt niet wij hebben alles vandaag wat we zelf hadden voorgeleverd voor morgenochtend, de bolderkarren heb ik ingehuurd bij Rixax in Almere en die krijg ik niet te pakken.
2.6
Op vrijdag 29 november 2019 heeft Mateco de bolderkarren aan EDC geleverd.
2.7
Op 5 december 2019 heeft Mateco drie facturen aan EDC gestuurd ter hoogte van totaal € 4.911,24 inclusief btw.
2.8
Op 17 maart 2020 heeft Mateco aan EDC geschreven:
Graag wil ik een oplossing zien te vinden voor de openstaande facturen
Door een miscommunicatie waren de bolderkarren te laat geleverd ,maar alle andere materialen stonden er wel. Ik hoor nu alleen maar dat wij een fout hebben gemaakt En dat het geld heeft gekost , maar ik heb terug gecommuniceerd met een duidelijke offerte waar ook de afleverdatums op stonden daar is nooit op gereageerd dat de data niet klopten (…)
2.9
Nadat het bestreden eindvonnis is gewezen, namelijk op 6 mei 2022, heeft Mateco overeenkomstig de veroordeling in dat vonnis € 1.988,76 aan EDC betaald.

3.Beoordeling

Het geschil in conventie in eerste aanleg en de daartegen aangevoerde grieven van Mateco
3.1
In eerste aanleg heeft Mateco gevorderd een veroordeling van EDC tot betaling van € 5.786,61, vermeerderd met 12% contractuele vertragingsrente per jaar over een bedrag van € 4.911,24, vanaf 13 juni 2020 tot aan de dag van algehele voldoening. Mateco heeft daaraan ten grondslag gelegd dat partijen op 20 november 2019 een huurovereenkomst hebben gesloten, dat Mateco aan al haar verplichtingen krachtens deze huurovereenkomst heeft voldaan door het leveren van de door EDC gehuurde zaken en dat EDC niet heeft voldaan aan haar betalingsverplichting.
Het bedrag van € 5.786,61 bestaat uit een hoofdsom van € 4.911,24, de contractuele rente tot en met 12 juni 2020 (€ 259,25) en buitengerechtelijke incassokosten (€ 616,12).
3.2
Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter de vordering van Mateco gedeeltelijk toegewezen, namelijk voor wat betreft de hoofdsom, en voor het overige (contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten) afgewezen. De kantonrechter heeft EDC aldus veroordeeld tot betaling aan Mateco van € 4.911,24 en de proceskosten gecompenseerd.
Grief 3van Mateco is gericht tegen de afwijzing van de contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten (in rov. 22 en in punt V van het bestreden eindvonnis).
Grief 4van Mateco is gericht tegen de compensatie van de proceskosten in het geding in conventie (in rov. 23 en in punt III van het bestreden eindvonnis).
Het geschil in reconventie in eerste aanleg en de daartegen aangevoerde grieven van Mateco
3.3
In eerste aanleg heeft EDC, in reconventie, gevorderd dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en dat Mateco, op de voet van artikel 6:74 BW, wordt veroordeeld tot betaling van € 15.447,00 exclusief btw, te vermeerderen met wettelijke rente. Aan deze vordering heeft EDC ten grondslag gelegd dat Mateco tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst door de bolderkarren te laat te leveren, waardoor EDC schade heeft geleden.
3.4
Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter - impliciet in punt V - de vordering tot ontbinding afgewezen en - in punt II respectievelijk V - de vordering van EDC tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen en voor het overige afgewezen. De kantonrechter heeft Mateco aldus veroordeeld tot betaling van € 6.900,03 en de proceskosten gecompenseerd.
Grief 1van Mateco is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter (in rov. 20) dat (i) EDC is geslaagd in haar bewijsopdracht ten aanzien van het levermoment van de bolderkarren en dat (ii) EDC heeft onderbouwd dat zij als gevolg daarvan extra kosten heeft moeten maken.
Grief 2van Mateco is gericht tegen de schatting door de kantonrechter van de door EDC geleden schade, namelijk € 6.900,03 exclusief btw en de toewijzing daarvan in punt II van het dictum.
Grief 4is gericht tegen de compensatie van de proceskosten in het geding in reconventie.
De vordering in reconventie: causaal verband met de door EDC genoemde schadeposten?
3.5
Het hof ziet aanleiding om als eerste in te gaan op grief 2. In punt 29 van de conclusie van antwoord heeft EDC, onder verwijzing naar de producties 28 tot en met 34, gesteld dat zij schade heeft geleden ter hoogte van (tenminste) € 15.447,00 exclusief btw. Zij heeft toegelicht dat dit schadebedrag bestaat uit de volgende posten:
  • MW Event support: € 2.540,00 exclusief btw (productie 28)
  • De Jongens productie € 1.750,00 exlusief btw (productie 29)
  • ADDlight € 3.240,00 exclusief btw (productie 30)
  • Kokkies catering € 1.035,00 exclusief btw (productie 31)
  • JHARIE events € 400,00 exclusief btw (productie 32)
  • Twee gratis entreekaarten € 6.029,00 exclusief btw (productie 33)
  • Twee drankstrips per vrijwilliger € 453,00 (productie 34)
3.6
In de punten 61 tot en met 63 van haar conclusie van antwoord in reconventie heeft Mateco deze schadeposten betwist. Zij heeft in dat verband onder meer aangevoerd dat EDC onvoldoende heeft gesteld wat betreft het causale verband tussen, enerzijds, de gepretendeerde tekortkoming bestaande in het te laat leveren van de bolderkarren en, anderzijds, de verschillende opgevoerde schadeposten. Zoals Mateco met grief 2 betoogt, blijkt uit het procesdossier niet dat EDC inhoudelijk op dit verweer is ingegaan. In haar akte van 2 februari 2021 ten behoeve van de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft EDC hier met geen woord over gerept. Ook in de overige door EDC ingediende stukken in eerste aanleg wordt hier niet op ingegaan. Het hof is het met Mateco eens dat uit de door EDC ingebrachte producties 28 tot en met 34 zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt op te maken in hoeverre de daarin in rekening gebrachte bedragen daadwerkelijk in verband staan met de (te) late levering van de bolderkarren. Het hof komt daarom tot het oordeel dat EDC, in het licht van de gemotiveerde betwisting door Mateco, onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat er een causaal verband is tussen de (te) late levering van de bolderkarren en de hierboven onder 3.5 genoemde posten. Dit brengt met zich dat de vordering van EDC tot vergoeding van schade moet worden afgewezen. Grief 2 slaagt.
De vordering in conventie: tekortkoming door Mateco?
3.7
Alvorens in te kunnen gaan op de grieven 3 en 4, die betrekking hebben op de vordering in conventie, zal het hof eerst moeten nagaan of Mateco tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Het hof stelt in dit verband vast dat de kantonrechter enerzijds oordeelt (in rov. 19) dat Mateco het materiaal
‘conform de offerte’heeft geleverd en dat de vordering in conventie daarom dient te worden toegewezen. Deze toewijzing impliceert het oordeel dat Mateco haar verplichtingen krachtens de huurovereenkomst is nagekomen, want het verweer van EDC dat Mateco dat niet heeft gedaan, wordt daarmee verworpen. Anderzijds oordeelt de kantonrechter (in rov. 21) dat EDC schade heeft geleden ‘
als gevolg van het te laat leveren van de bolderkarren’.Dit impliceert het oordeel dat Mateco haar verplichtingen krachtens de huurovereenkomst niet is nagekomen, en dat het verweer van EDC wordt gehonoreerd. Grief 1 van Mateco is gericht tegen dit laatste oordeel. Mateco voert met deze grief aan dat concrete breng- en ophaaltijden niet zijn overeengekomen. Ook stelt zij dat de bolderkarren op vrijdagochtend 29 november 2019 tegen 09:00 uur zijn afgeleverd door Rixax Verhuur.
3.8
Grief 1 heeft geen succes. Ook als het hof uitgaat van de veronderstelling, zoals verdedigd door Mateco, dat de offerte van 20 november 2019, anders dan EDC gemotiveerd betoogt, geen vergissing bevat ten aanzien van de afgesproken leverdatum van de bolderkarren en dat tussen partijen afgesproken zou zijn dat de bolderkarren pas op vrijdag 29 november 2019 dienden te worden bezorgd, dan nog heeft EDC naar het oordeel van het hof er gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat de bolderkarren vroeg dan wel op z’n laatst om 09:00 uur in de ochtend zouden worden afgeleverd. De offerte van 20 november 2019 vermeldt immers expliciet dat de bolderkarren tot en met 1 december 2019 voor drie dagen zouden worden verhuurd. Dat betekent dat volgens diezelfde offerte vrijdag 29 november 2019 daarbij helemaal was inbegrepen. Daar komt bij dat EDC uitvoerig heeft toegelicht dat haar opbouwwerkzaamheden in zeer kort tijdbestek moesten plaatsvinden en dat de bolderkarren vanaf het begin nodig zijn om zwaar materieel, zoals verlichting en decoratiestukken, te vervoeren op plekken waar het gebruik van heftrucks niet is toegestaan. Ook uit de getuigenverklaringen blijkt dat bij het ontbreken van deze bolderkarren alles met de hand moet worden getild en gesjouwd. Zoals EDC in haar conclusie van antwoord heeft toegelicht en zoals niet is betwist door Mateco ontstaat er een sneeuwbaleffect als de bolderkarren niet op tijd geleverd zijn omdat diverse opbouwwerkzaamheden daarvan afhankelijk zijn. Verder staat tussen partijen vast dat dit al het derde jaar was dat EDC Mateco inschakelde voor een evenement in de Sporthallen Zuid. Mateco benadrukt zelf dat tussen partijen een bestendige handelsrelatie bestaat. Mateco kan dan ook worden geacht op de hoogte te zijn van het feit dat de levering van bolderkarren pas halverwege de dag waarop levering zou zijn afgesproken funest is voor de op die dag te verrichten opbouwwerkzaamheden.
3.9
Verder heeft de kantonrechter naar het oordeel van het hof op basis van de getuigenverklaringen en de daarna ingediende aktes naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat EDC is geslaagd in haar bewijsopdracht ten aanzien van het (feitelijke) levermoment van de bolderkarren. Het hof sluit zich aan bij de overweging van de kantonrechter (in rov. 17) dat het niet aannemelijk is dat de bolderkarren al eerder dan lunchtijd (tussen 12:00 en 14:00 uur) zijn afgeleverd, omdat uit de verklaringen blijkt dat de bolderkarren door alle medewerkers gemist werden en dat het gebrek aan de bolderkarren voor behoorlijk wat extra fysieke inspanningen heeft gezorgd. De kantonrechter heeft naar het oordeel van het hof dan ook terecht geoordeeld (in rov. 18) dat op basis van de getuigenverklaringen EDC heeft bewezen dat de bolderkarren ergens tussen 12:00-14:00 op locatie zijn afgeleverd.
3.1
Anders dan Mateco betoogt, is het verzuim om de bolderkarren tijdig te leveren, dat wil zeggen aan het begin van de ochtend van 29 november 2019, zonder ingebrekestelling ingetreden. Zoals uit rov. 3.9 volgt, is de voor de levering van de bolderkarren bepaalde termijn immers verstreken zonder dat de verbintenis is nagekomen (artikel 6:83 sub a BW). EDC heeft bovendien met haar WhatsApp-bericht op de avond van 28 november 2019 Mateco eraan herinnerd dat tijdige levering van de bolderkarren voor haar zeer essentieel was. Het voorgaande betekent dat Mateco tekort is geschoten bij de nakoming van de huurovereenkomst.
3.11
Het hof overweegt voor alle duidelijkheid dat dit oordeel omtrent de wanprestatie zijdens Mateco geen gevolg kan hebben voor de beslissing van de kantonrechter in conventie om EDC te veroordelen tot betaling aan Mateco van € 4.911,24 aan hoofdsom. EDC heeft namelijk geen incidenteel hoger beroep ingesteld tegen deze (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van Mateco in punt I van het bestreden eindvonnis. Die toewijzing is dus onherroepelijk geworden.
De vordering in conventie: contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd?
3.12
De kantonrechter heeft de in conventie gevorderde contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten afgewezen. Hiertoe heeft de kantonrechter overwogen dat de gehele vordering van Mateco wegvalt tegen het toewijsbare deel van de vordering van EDC. Met grief 3 heeft Mateco terecht aangevoerd dat er geen toewijsbaar deel van de vordering van EDC is, zoals het hof hiervoor, in 3.6 heeft geconcludeerd. Het hof is evenwel, op andere gronden, van oordeel dat de vordering aangaande de contractuele rente en buitengerechtelijke incassokosten terecht is afgewezen door de kantonrechter. Zoals hiervoor, in rov. 3.10, is geoordeeld is Mateco tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Uit dien hoofde maakte EDC in beginsel aanspraak op een vergoeding van de daardoor veroorzaakte schade en op verrekening, zoals EDC in de conclusie van antwoord heeft betoogd. Het hof beslist nu weliswaar in hoger beroep dat EDC het causale verband met de concrete schadeposten onvoldoende heeft toegelicht, maar dat neemt niet weg dat, gelet op de in eerste aanleg door EDC ingenomen stellingen, het naar het oordeel van het hof meer dan aannemelijk is dat EDC wel enige schade moet hebben geleden als gevolg van de te late levering van de bolderkarren. Dit brengt met zich dat EDC ten tijde van de ontvangst van de facturen ervan uit mocht gaan dat zij zich, vanwege de tekortkoming in de nakoming van Mateco, kon beroepen op verrekening, waardoor er geen grond is voor toewijzing van de contractuele rente en de buitengerechtelijke incassokosten. Grief 3 faalt.
Proceskosten in eerste aanleg
3.13
Grief 4, waarmee Mateco de beslissing om de proceskosten te compenseren aanvecht, slaagt gedeeltelijk. Zoals hiervoor (in 3.6) is geconcludeerd moet de vordering van EDC in reconventie tot vergoeding van schade worden afgewezen. Dit brengt met zich dat EDC in reconventie in het ongelijk wordt gesteld en dus de proceskosten van het geding in reconventie zal moeten betalen.
3.14
Grief 4 faalt voor zover deze betrekking heeft op de proceskosten in conventie. Het geschil in conventie ligt immers slechts gedeeltelijk aan het hof voor, namelijk slechts voor wat betreft de contractuele rente en de buitengerechtelijke kosten, en op dat punt wordt Mateco door het hof in het ongelijk gesteld. Gelet hierop bestaat naar het oordeel van het hof (nog steeds) grond voor compensatie van de kosten van het geding in conventie.
De vermeerdering van eis in hoger beroep
3.15
Mateco heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd met een vordering tot veroordeling van EDC tot terugbetaling van het bedrag dat zij op grond van het bestreden eindvonnis aan EDC heeft betaald, namelijk een bedrag van € 1.988,79, vermeerderd met wettelijke vertragingsrente vanaf 6 mei 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. Gelet op de uitkomst van dit hoger beroep zet het hof vraagtekens bij het door Mateco specifiek genoemde bedrag (€ 1.988,79) aangezien uit het voorgaande volgt dat Mateco het door de kantonrechter in reconventie toegewezen bedrag van € 6.900,03 niet verschuldigd is aan EDC. Het hof zal daarom de vermeerderde eis toewijzen in die zin dat EDC zal worden veroordeeld tot terugbetaling van al hetgeen Mateco onverschuldigd heeft betaald op grond van het bestreden eindvonnis.
Slotsom
3.16
De grieven slagen gedeeltelijk. Het bestreden eindvonnis, voor zover dat voorligt aan het hof, zal deels worden vernietigd en deels worden bekrachtigd op na te melden wijze. Het hof zal de vordering van EDC tot betaling van schadevergoeding alsnog geheel afwijzen en zal EDC alsnog veroordelen tot betaling van de kosten van het geding in reconventie. Omdat de grieven van Mateco grotendeels succes hebben, zal EDC worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt punt II van het dictum van het bestreden eindvonnis waarin Mateco, in reconventie, is veroordeeld tot betaling aan EDC van € 6.900,03 aan hoofdsom, en
vernietigt punt III van het dictum van het bestreden eindvonnis voor zover daarbij de kosten van het geding in reconventie zijn gecompenseerd, en
in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de reconventionele vordering van EDC tot veroordeling van Mateco tot betaling van een schadevergoeding in zijn geheel af, en
veroordeelt EDC in de kosten van de reconventionele procedure in eerste aanleg tot op heden aan de zijde van Mateco begroot op € 373,00 aan salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het bestreden eindvonnis tot aan de dag der voldoening, en
bekrachtigt punt V van het dictum van het bestreden eindvonnis voor zover daarbij de vordering van Mateco tot betaling van contractuele vertragingsrente en buitengerechtelijke kosten is afgewezen, en
bekrachtigt punt III van het dictum van het bestreden eindvonnis voor zover daarbij de kosten van het geding in conventie zijn gecompenseerd;
veroordeelt EDC tot terugbetaling aan Mateco van al hetgeen Mateco onverschuldigd aan EDC heeft betaald op grond van het bestreden eindvonnis;
veroordeelt EDC in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van EDC begroot op € 891,41 aan verschotten en € 836,00 voor salaris, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A.H.M. ten Dam, I.A. Haanappel-van der Burg en A. van Zanten-Baris en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 november 2023.